Page 105 of 373

Instrumenten en bedieningsorganen103Lane Departure Warning
Q brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt permanent wanneer het systeem uitgeschakeld is.
Wanneer het systeem onbedoeld
wisselen van rijstrook herkent, klinkt
er een geluidssignaal in combinatie
met Q.
Q brandt wit op het Driver Information
Center wanneer het contact wordt
ingeschakeld en het systeem bedrijfs‐
gereed is.
Lane Departure Warning 3 275.
Elektronische
stabiliteitsregeling
b knippert of brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.Knippert tijdens het rijden
Het systeem grijpt actief in. Het
motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd 3 262.
Brandt onderweg
Het systeem is niet beschikbaar.
Kan samen met controlelampje j
oplichten 3 101. Een bijbehorend
bericht verschijnt ook op het Driver
Information Center 3 106.
ESC 3 262.
Traction Control-systeem 3 261.
Koelvloeistoftemperatuur
W brandt blauw of rood.
Licht even blauw op bij inschakelen
van het contact of wanneer de motor‐
temperatuur te laag is.
Brandt bij een draaiende motor
Als W rood brandt (mogelijk in combi‐
natie met controlelamp C), moet u
stoppen en de motor 2 minuten stati‐onair laten draaien. W moet doven,
zet de motor af als dat niet het geval
is.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 287.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats
inroepen.
Voorverwarming ! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
AdBlue
ú brandt geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.
Page 106 of 373

104Instrumenten en bedieningsorganenLicht samen met controlelamp j op
als aanduiding van een systeemsto‐
ring of als waarschuwing dat de motor na het bepaalde afstand wellicht niet
kan worden gestart. Onmiddellijk hulp
van een werkplaats inroepen.
Er kan een betreffend bericht op het
Driver Information Center verschijnen
3 106.
AdBlue 3 248.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
De controlelamp w brandt samen met
C 3 102 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt gedetecteerd.Knippert
Storing in het systeem. Na enige tijd brandt de controlelamp continu.
Neem contact op met een werkplaats.
De controlelamp w brandt samen met
j 3 101 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een band zonder druksensor wordt
geplaatst (bijv. reservewiel).
Bandenspanningscontrolesysteem
3 308.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐ len.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Contact uitschakelen.9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Motoroliepeil controleren 3 286.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Page 107 of 373

Instrumenten en bedieningsorganen105Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Brandstofpeil in de tank is te laag.Onmiddellijk bijtanken.
Tank nooit leegrijden.
Tanken 3 278.
Katalysator 3 247.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 291.
Stop-startsysteem
\ brandt wanneer een Autostop
wordt verhinderd als niet aan
bepaalde voorwaarden wordt
voldaan.
Ï brandt tijdens een Autostop.
Ï knippert als de koppeling onvol‐
doende is ontkoppeld.
Stop-startsysteem 3 241.
Rijverlichting
F brandt groen.Brandt wanneer de zijmarkeringslich‐
ten aan zijn 3 112.
Dimlicht 9 brandt of knippert groen.
Brandt Brandt wanneer de koplampen aan
zijn 3 112.
Knippert Storing in de verlichting.
Grootlicht P brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 113.
Grootlichtassistentie f licht op wanneer de grootlichtas‐
sistentie wordt geactiveerd 3 113.
Mistlampen voor
> brandt groen.Brandt bij ingeschakelde voorste
mistlampen 3 116.
Mistachterlicht
ø brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 116.
Cruise control
U en m branden groen.
U brandt groen als het systeem aan
is.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.
Cruisecontrol 3 263.
Actief noodstopsysteem l brandt of knippert rood.
Brandt
Het systeem is gedeactiveerd of er is een fout gedetecteerd.
Ook verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Page 108 of 373

106Instrumenten en bedieningsorganenRoep bij een systeemstoring de hulp
van een werkplaats in.
Knippert Het systeem grijpt actief in.
Afhankelijk van de situatie kan de
auto automatisch licht of sterk afrem‐
men.
Actieve noodrem 3 267.
Snelheidswaarschuwing
Afhankelijk van de auto en het land
verschijnt $ zo lang als de snelheid
hoger dan een ingestelde waarde is.
Beperkte snelheid Afhankelijk van de versie en het landis de maximumsnelheid standaardingesteld.
Er klinkt gedurende 10 seconden een
waarschuwingssignaal bij kort over‐
schrijden van de ingestelde snelheid.
Let op
In bepaalde omstandigheden (bijv. op steile aflopende hellingen) kan de rijsnelheid de ingestelde grens over‐
schrijden.Snelheidsbegrenzer 3 265.
Snelheidsbegrenzer U brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld systeem.
Snelheidsbegrenzer 3 265.
Tachograaf & brandt wanneer er een storing in het
systeem is.
Tachograaf 3 111.
Portier open
y brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld contact
wanneer er een portier of de bagage‐
ruimte open is.Displays
Driver Information Center
Het Driver Information Center is
ondergebracht in de instrumenten‐
groep.
Page 109 of 373

Instrumenten en bedieningsorganen107
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐tie verschijnen de volgende opties
door steeds op een van de knoppen
aan het einde van de ruitenwisser‐
hendel te drukken:
● buitentemperatuur 3 89
● klok 3 90
● kilometerteller, dagteller 3 94
● brandstofmeter 3 95
● AdBlue-meter 3 95
● motorkoelvloeistoftemperatuur‐ meter 3 95
● service-display 3 96
● boordinformatie 3 108
● tripcomputer 3 109
● actief noodstopsysteem 3 267
Sommige weergegeven functies
verschillen onderweg ten opzichte
van stilstand van de auto. Sommige
functies zijn alleen onderweg
beschikbaar.
Info-Display
Het centrale display op het Infotain‐
mentsysteem toont de tijd (en / of de
buitentemperatuur, afhankelijk van
de versie) en gegevens van het Info‐
tainmentsysteem.
Schakel het Infotainmentsysteem
met X in. Het schakelt eventueel
automatisch in wanneer het contact
wordt ingeschakeld.
Afhankelijk van het systeem werkt het
Infotainmentsysteem via knoppen en
draaiknoppen op de console van het
Infotainmentsysteem, de knoppen op de stuurkolom, het stemherkennings‐
systeem (mits beschikbaar) of via het aanraakschermdisplay.Bediening met aanraakscherm
Gewenste optie uit de beschikbare
menu's en opties selecteren door het displayscherm met de vinger aan te
raken.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding van het infotainmentsys‐ teem.
Ritverslag
Wanneer de motor uitgeschakeld is, verschijnt er mogelijk een verslag van
de laatste rit op het Info-Display.
De volgende informatie verschijnt: ● gemiddeld brandstofverbruik● dagteller
● bespaarde brandstof in km
Indien aanwezig, verschijnt er een
cijfer van 0 tot 100 op het Info-Display ter beoordeling van het brandstofver‐
bruik op basis van rijstijl. Hoe hoger
het cijfer, hoe beter het brandstofver‐
bruik.
Op het display verschijnen ook tips
voor een beter brandstofverbruik.
Ritten kunnen worden opgeslagen in
het systeemgeheugen, om prestaties
Page 110 of 373

108Instrumenten en bedieningsorganente kunnen vergelijken. Raadpleeg
voor meer informatie de Handleiding
Infotainment.Boordinformatie
Meldingen worden weergegeven op
het Driver Information Center, in
sommige gevallen samen met een
geluidssignaal. De boordinformatie
verschijnt in de vorm van teksten.
Volg de instructies van deze teksten.
Storingsmeldingen Verschijnen in combinatie met contro‐
lelampje j. Rijd voorzichtig door en
raadpleeg een werkplaats.
Druk op een knop aan het uiteinde
van de wisserhendel om de storings‐
melding te wissen. Na enkele secon‐
den verdwijnt de melding automatisch
en blijft j in beeld. De storing wordt
daarna opgeslagen in het on board-
systeem.
Waarschuwingsmeldingen
Deze kunnen verschijnen bij contro‐
lelampje C of in combinatie met
andere waarschuwingsmeldingen,
controlelampjes of een akoestisch
signaal. Schakel de motor onmiddel‐
lijk uit en raadpleeg een werkplaats.Geluidssignalen
Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts één waarschuwingssignaal.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Het geluidssignaal voor niet gedra‐ gen veiligheidsgordels geniet de prio‐
riteit boven alle andere geluidssigna‐
len.
● Als de veiligheidsgordel niet omgedaan is 3 59.
● Als u met aangetrokken handrem
een bepaalde snelheid over‐
schrijdt 3 259.
● Als de parkeerhulp een obstakel detecteert of als er een storing is3 269.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft en
de koppelingstemperatuur te
hoog is 3 255.
● Als de snelheid korte tijd een ingestelde limiet overschrijdt
3 93.
Page 111 of 373

Instrumenten en bedieningsorganen109●Tijdens het sluiten van de elektri‐
sche schuifdeur 3 31.
● Als de schuifdeur open is en de handrem losgezet is 3 31.
● Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de
kanteling van de auto 3 38.
● Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaald niveau daalt of als er een
storing is 3 248.
● Als het Lane Departure Warning-
systeem onbedoeld wisselen van
rijstrook detecteert en wanneer
het systeem geactiveerd is
3 275.
Bij het parkeren van de auto en /
of het openen van het
bestuurdersportier
● Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
● Bij ingeschakelde rijverlichting 3 112.
● Er is een storing in de elektrische
portiervergrendeling 3 30.● Als de auto een geautomati‐
seerde versnellingsbak heeft
3 255, de handrem niet aange‐
trokken is, de neutrale stand niet
geselecteerd is of het rempedaal niet ingetrapt is. Ook kan een
betreffend bericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 106.
● Als de buitenkruk van de zijschuifdeur bij het ontgrendelen
van de auto open staat 3 31.
● Als de handrem niet is aange‐ trokken wanneer de schakelaar
elektrische schuifdeur wordt
ingedrukt 3 31.
● Als de elektrische schuifdeur aan
de binnenkant met actief kinder‐
slot wordt vergrendeld 3 31.
● Als de motor in een Autostop maar niet uitgeschakeld is. Stop-
startsysteem 3 241.Tripcomputer
De boordcomputer geeft informatieover rijgegevens die voortdurend
geregistreerd en elektronisch
verwerkt worden.
Afhankelijk van de auto kunnen de
volgende functies worden geselec‐
teerd door steeds op een van de
knoppen aan het einde van de ruiten‐
wisserhendel te drukken 3 106:
● kilometerteller 3 94
● dagteller 3 94
● gemiddeld brandstofverbruik
● actueel brandstofverbruik
● actieradius brandstof
● afgelegde afstand
● gemiddelde snelheid
● digitale snelheid
● motorkoelvloeistoftemperatuur 3 95
● klok 3 90
● afstand vóór onderhoudsbeurt 3 96
● bandenspanning terugzetten 3 308
Page 112 of 373

110Instrumenten en bedieningsorganen● instellingen
● storings- en informatieberichten 3 108
● Actieradius AdBlue
Gemiddeld brandstofverbruik De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 m.
Het gemiddelde brandstofverbruik
wordt aangegeven op basis van de
afgelegde afstand en de verbruikte
brandstof sinds de laatste reset.
Actueel brandstofverbruik De waarde verschijnt na het bereiken
van een snelheid van 20 km/u.
Actieradius brandstof
De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 m.
De actieradius brandstof wordt bere‐ kend op basis van de huidige inhoud
van de brandstoftank en het gemid‐
delde brandstofverbruik sinds de laat‐ ste reset.
De actieradius brandstof verschijnt
niet als controlelamp Y brandt 3 104.Afgelegde afstand
Geeft de afgelegde afstand sinds de
laatste reset aan.
Gemiddelde snelheid
De waarde verschijnt na het afleggen van een afstand van 400 m.
Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
Ritonderbrekingen waarbij het
contact wordt uitgeschakeld niet
meegerekend.
Informatie boordcomputer
resetten
Boordcomputer terugzetten door eenvan de functies ervan te selecteren en
een van de knoppen aan het uiteinde van de wisserhendel ingedrukt te
houden.
De volgende informatie op de boord‐
computer kan worden gereset:
● gemiddeld brandstofverbruik
● afgelegde afstand
● gemiddelde snelheidBij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de boordcomputer automa‐
tisch teruggezet.
Digitale snelheidDigitale weergave van de huidigesnelheid.
Instellingen
Een van de knoppen aan het uiteinde van de wisserhendel indrukken en
gedurende ongeveer 5 seconden
vasthouden om de displaytaal te
selecteren.
Actieradius AdBlue
De actieradius AdBlue wordt bere‐
kend op basis van de huidige inhoud
van het AdBlue-reservoir en het
gemiddelde AdBlue-verbruik 3 248.
Onderbreking van de voeding Als de voeding werd onderbroken of
de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
boordcomputer verloren gaan.