Page 105 of 251

Instrumenten en bedieningsorganen103met de dichtstbijzijnde meldkamer
wordt gemaakt. De led brandt onon‐
derbroken zo lang als de oproep
actief is.
Als u de SOS-knop onmiddellijk voor
de tweede keer indrukt, beëindigt u de oproep. De led dooft.
Automatische botsingsmelding
Bij een ongeval waarbij airbags
worden geactiveerd wordt er een
automatische noodoproep gedaan en
wordt er een automatische botsings‐
melding verzonden naar de dichtstbij‐ zijnde meldkamer.
Pechmeldingsoproep Als u langer dan 2 seconden op detoets . drukt, wordt u doorverbon‐
den met een pechhulpmedewerker.
Raadpleeg het Service- en garantie‐
boekje voor informatie over de
dekking van en de geleverde dien‐
sten van de pechhulp.
Privacy-instellingen
Privacy-instellingen van
Opel Connect kunnen worden gecon‐ figureerd in uw auto. Hiermee bepaaltu welke gegevens worden verzon‐den, bijv. als er een pechmeldingsop‐ roep wordt geactiveerd.Een en ander
is niet van invloed op de noodoproep‐ functie.
Wijzig de privacy-instellingen in de
auto door tegelijkertijd op de
toets . en de toets SOS te drukken.
Versies met een navigatiesysteem:
privacy-instellingen kunnen ook
worden gewijzigd in het menu
Systeeminstellingen.
Page 106 of 251

104VerlichtingVerlichtingRijverlichting.............................. 104
Lichtschakelaar .......................104
Automatische verlichting .........105
Grootlicht ................................. 105
Grootlichtassistentie ................106
Lichtsignaal ............................. 106
Koplampverstelling ..................107
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 107
Dagrijlicht ................................. 107
LED-koplampen .......................107
Alarmknipperlichten .................108
Richtingaanwijzers ..................108
Mistlampen voor ......................109
Mistachterlicht ......................... 109
Parkeerlichten ......................... 109
Achteruitrijlichten .....................110
Beslagen lampglazen ..............110
Binnenverlichting .......................110
Regelbare instrumentenverlichting .........110
Interieurverlichting ...................110
Leeslampen ............................. 111
Verlichting zonneklep ..............111Verlichtingsfuncties ....................111
Verlichting middenconsole ......111
Instapverlichting ......................111
Uitstapverlichting .....................112
Ontlaadbeveiliging accu ..........112Rijverlichting
Lichtschakelaar
Draai aan de lichtschakelaar:
AUTO:automatische verlichting
schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en
koplamp8:zijmarkeringslichten9:dimlicht of groot licht
Controlelampje 8 3 89.
Page 107 of 251
Verlichting105AchterlichtenDe achterlichten branden samen met
het dimlicht / groot licht en de zijmar‐
keringslichten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het wissersysteem.
Ga na of de sensor niet bedekt is
3 10, 3 36.
Dagrijlicht 3 107.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Led-koplampen 3 107.
Tunneldetectie Bij het inrijden van een tunnel worden
de koplampen onmiddellijk ingescha‐ keld.Grootlicht
Ertegen duwen om van dimlicht op
grootlicht over te schakelen.
Eraan trekken om het grootlicht uit te
schakelen.
Grootlichtassistentie 3 106.
Page 108 of 251

106VerlichtingGrootlichtassistentieDe camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. De grootlicht‐
assistentie blijft geactiveerd en scha‐
kelt het grootlicht aan en uit afhanke‐
lijk van de situatie. De laatste instel‐
ling van de grootlichtassistentie blijft
gehandhaafd wanneer het contact weer wordt ingeschakeld.
Deze functie activeert in het donker
automatisch het grootlicht bij een
rijsnelheid van meer dan 25 km/u.
Het systeem schakelt automatisch
terug op dimlicht wanneer:
● De camera in de voorruit de lich‐ ten van tegemoetkomende voer‐
tuigen of voorliggers detecteert.
● De rijsnelheid daalt tot onder 15 km/u.
● Het mistig is of sneeuwt.
● De mistlampen voor of achter zijn
ingeschakeld.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.Inschakelen
Activeer de grootlichtassistentie door
op f te drukken. De led in de knop
brandt.
Het groene controlelampje f brandt
ononderbroken wanneer de groot‐
lichtassistentie actief is; het blauwe
lampje 7 brandt bij ingeschakeld
groot licht.
Controlelampje f 3 90, 7 3 90.
Uitschakelen
Deactiveer de grootlichtassistentie
door op f te drukken. De led in de
knop dooft.
Als u bij een geactiveerde grootlicht-
assistent een lichtsignaal geeft terwijl
u het dimlicht voert, wordt de groot‐
licht-assistent gedeactiveerd. Het
systeem schakelt over op groot licht.
Als u bij een geactiveerde grootlicht-
assistent een lichtsignaal geeft terwijl
u het groot licht voert, wordt de groot‐ licht-assistent gedeactiveerd. Het
systeem schakelt over op dimlicht.
Geef nogmaals grootlichtsignalen om
de grootlicht-assistent weer te active‐
ren.
Lichtsignaal
Page 109 of 251

Verlichting107Eraan trekken om het knippersignaal
te activeren.
Eraan trekken om het grootlicht uit te
schakelen.
Koplampverstelling
Handmatige koplampverstelling
De koplampreikwijdte kan handmatig
worden afgesteld als de auto is uitge‐
voerd met halogeenkoplampen of
Eco-LED-koplampen. Uplevel-LED-
koplampen worden automatisch
afgesteld.
Dynamische automatische koplamp‐
verstelling 3 107.U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en
bagage in de bagageruimte
Koplampinstelling in het
buitenland
Versies met uplevel-LED: bij het
rijden in landen waar het verkeer in de
andere richting rijdt, hoeven de
koplampen niet te worden afgesteld.
Alle andere versies: roep de hulp van een werkplaats in.
Dagrijlicht Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Het wordt bij daglicht automatisch
ingeschakeld wanneer de motor
draait.
Het systeem schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en dimlicht, afhan‐
kelijk van het lichtomstandigheden.
LED-koplampen
Eco-LED- en uplevel-LED-koplam‐ pen voor dimlicht en grootlicht zorgen
voor beter zicht onder alle omstan‐
digheden. Uplevel-LED-koplampen
omvatten de volgende functies:
● afslagverlichting
● grootlichtassistentie 3 106
● automatische koplampverstelling
Afslagverlichting
Lichtschakelaar moet in de stand
AUTO staan.
Bij het afslaan gaan, afhankelijk van
de stuurhoek en het richtingaanwij‐
zersignaal, bepaalde leds branden
Page 110 of 251

108Verlichtingdie het wegdek in de rijrichting
verlichten. Wordt geactiveerd tot een
snelheid van 40 km/u.
Achteruitparkeerfunctie Als hulp bij het parkeren, gaan beide
afslaglampen en het achteruitrijlicht
branden wanneer de koplampen zijn
ingeschakeld en de achteruitversnel‐
ling wordt geselecteerd. Deze blijven
korte tijd branden nadat u de auto uit
de achteruitversnelling hebt gezet of
totdat u sneller dan 7 km/u vooruit‐
rijdt.
Automatische koplampverstellingOm verblinding van tegemoetkomend
verkeer te voorkomen, wordt de
koplamphoogteregeling automatisch
aangepast.
Storing in led-koplampsysteemWanneer het systeem een storing in
de led-koplampen detecteert,
verschijnt er een waarschuwing op
het Driver Information Center.Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld in de volgende
situaties:
● remmen in een noodgeval (afhankelijk van de vertragings‐
kracht)
● bij een ongeluk.
Ze worden uitgeschakeld door op ¨
te drukken of te accelereren.
Richtingaanwijzersomhoog:richtingaanwijzer rechtsomlaag:richtingaanwijzer links
Bij het verplaatsen van de hendel voelt u een weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de hendel voorbij
het weerstandspunt wordt verplaatst.
Het knipperen stopt wanneer het
stuurwiel in tegengestelde richting
wordt gedraaid of wanneer de hendel
met de hand wordt teruggezet in de
neutraalstand.
Page 111 of 251

Verlichting109Na 20 seconden neemt het volume
van het geluidssignaal toe als de
snelheid hoger dan 60 km/u is.
U kunt kortstondig knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De richtingaanwijzers
gaan knipperen totdat u de hendel
loslaat.
Druk kort op de hendel zonder het
weerstandspunt te passeren om drie
knippersignalen te geven.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Om in te schakelen ø
indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
inschakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Het mistachterlicht is gedeactiveerd
wanneer er een aanhanger of een
stekker is aangesloten op het contact, bijv. wanneer een fietsdrager is
geplaatst.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Contact uitschakelen.
2. De hendel volledig omhoog (parkeerlichten rechts) of omlaag
zetten (parkeerlichten links).
Page 112 of 251

110VerlichtingBevestiging door een geluidssignaalen het bijbehorende controlelampje
van de richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐
len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
De helderheid van de volgende
verlichting kan worden aangepast
wanneer de koplampen worden inge‐
schakeld:
● verlichting instrumentengroep
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast tot de gewenste lichtsterkte is
bereikt.
Interieurverlichting
De interieurverlichting voor- en
achterin wordt bij het in- en uitstappen
automatisch ingeschakeld en dooft
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Interieurverlichting voorinw:automatisch in- en
uitschakelendruk op u:aandruk op v:uit