Page 201 of 251
Verzorging van de auto199Nr.Stroomkring21Diefstalalarmsysteem, startknop22Regensensor, frontcamera23Portiermodule24Geavanceerde parkeerhulp,
camera, Infotainment25Airbag26Stuurkolommodule27Diefstalalarmsysteem28–29Infotainment30–31Infotainment32Elektrische aansluiting voorin33–34Buitenspiegelverwarming,
portiermoduleNr.Stroomkring35Instrumentengroep, lichtschake‐
laar, geavanceerde parkeer‐
hulp, regelmodule transmissie36Instapverlichting, verlichting
zonneklep, verlichting hand‐
schoenenkastje
Zekeringenkast aan de
rechterzijde van het
instrumentenpaneel
Bij auto's met het stuurwiel links zit de
zekeringenkast achter een afdekking
in het handschoenenkastje. Open het handschoenenkastje en verwijder het deksel. Verwijder de steun.
Nr.Stroomkring1Achterruitverwarming2Verwarmbare buitenspiegels3Elektrische ruitbediening voorin4Regelmodule bestuurderspor‐
tier5Elektrische ruitbediening
achterin6Stoelverwarming7–8Infotainment9–
Page 202 of 251
200Verzorging van de autoNr.Stroomkring10Elektrische aansluiting achterin11–12–BoordgereedschapGereedschap
Auto's met reservewiel
De krik, het gereedschap, een riem
voor bevestiging van een beschadigd wiel en het sleepoog zitten in de
gereedschapskist achter de rechter‐ wand in de bagageruimte.
Reservewiel 3 210.
Auto's zonder reservewiel
De schroevendraaier en het sleepoog
zitten in een doos onder de vloerplaat
in de bagageruimte.
Bandenreparatieset 3 205.
Page 203 of 251

Verzorging van de auto201Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage Roep de hulp in van een werkplaats.
Winterbanden Winterbanden verhogen de veiligheid
bij temperaturen onder 7 °C en moeten daarom op alle wielen
worden gemonteerd.
De sticker met de maximumsnelheid in overeenstemming met de geldende
wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.
Alle bandenmaten zijn toegestaan als winterbanden 3 234.Aanduidingen op banden
Bijv. 195/65 R 15 91 H195:bandbreedte in mm65:hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R:type koordlagen: RadiaalRF:type: RunFlat15:velgdiameter in inch91:kengetal voor draagvermogen,
95 komt bijv. overeen met
615 kgT:kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q:maximaal 160 km/uS:maximaal 180 km/uT:maximaal 190 km/uH:maximaal 210 km/uV:maximaal 240 km/uW:maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van de auto. Raadpleeg
de EEG-conformiteitsverklaring die
bij de auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocumenten.
Door optionele uitrusting kan de
topsnelheid van de auto afnemen.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden
moeten zo worden gemonteerd dat ze in de juiste richting draaien. De
juiste draairichting is herkenbaar aan
een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Bandenspanning De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren.
Het reservewiel niet vergeten.
Page 204 of 251

202Verzorging van de autoHet informatie-etiket bandenspan‐
ning op het portierframe links
vermeldt de originele bandenmaat en de bijbehorende bandenspannings‐
waarden.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
Bij de ECO-bandenspanning is het
brandstofverbruik zo laag mogelijk.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de
bandenslijtage.
De bandenspanningstabel geeft
alleen de bandenspanning voor een
specifieke bandenmaat aan en toont
alle mogelijke bandencombinaties
3 234.Voor de voor deze auto goedge‐
keurde banden kunt u de EEG-
conformiteitsverklaring die bij de auto is geleverd, of andere landelijke regi‐
stratiedocumenten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de banden‐
spanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in de bandenspanningentabel verwijzennaar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa verhoogd. Houd hiermee
rekening wanneer u warme banden
controleert.
Drukverliesdetectiesysteem
De spanningsverliesdetectie contro‐
leert voortdurend de rotatiesnelheid van alle vier de wielen en waarschuwt voor een lage bandenspanning
tijdens het rijden. Dit wordt bereikt
door de afrolomtrek van de band te
vergelijken met referentiewaarden en
andere signalen.
Page 205 of 251

Verzorging van de auto203Als een band aan spanning verliest,
gaat het controlelampje w branden in
combinatie met een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information
Center.
Verlaag in dat geval de rijsnelheid en vermijd scherpe bochten en krachtige
remmanoeuvres. Stop zo spoedig
mogelijk om de bandenspanning te controleren.
Controlelampje w 3 89.
Initialiseer het systeem na aanpas‐ sing van de bandenspanning om het
controlelampje te laten doven en het
systeem opnieuw in te schakelen.Voorzichtig
De spanningsverliesdetectie
waarschuwt alleen bij een te lage bandenspanning en is geen
vervanging voor regulier onder‐
houd van de banden door de
bestuurder.
Bij een systeemstoring verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center. Stel de juiste bandenspan‐
ning in en initialiseer het systeem
opnieuw. Neem contact op met een
werkplaats, als het storingsbericht
niet van het display verdwijnt. Het
systeem werkt niet, wanneer ABS of
ESC een storing vertoont of wanneer u een reservewiel gebruikt.
Bij een systeemstoring verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center. Stel de juiste bandenspan‐
ning in en initialiseer het systeem
opnieuw. Neem contact op met een
werkplaats, als het storingsbericht
niet van het display verdwijnt. Het
systeem werkt niet wanneer ABS of
ESC een defect vertoont.
Controleer na terugplaatsing van een
standaardwiel de koude banden‐
spanning en initialiseer het systeem.Systeem initialiseren
Na aanpassing van de bandenspan‐
ning of het verwisselen van een
wielen moet u het systeem opnieuw
initialiseren zodat het de nieuwe afro‐ lomtrek kan inleren:
1. Zorg er altijd voor dat alle vier de banden de juiste bandenspanning
hebben 3 234.
2. Schakel de parkeerrem in.
3. Druk op w om de spanningsver‐
liesdetectie te resetten.
4. Na het resetten verschijnt een pop-upmelding.
Page 206 of 251

204Verzorging van de autoNa initialisatie vindt tijdens het rijden
automatisch kalibratie plaats van de
nieuwe bandenspanningswaarden.
Na enige tijd rijden slaat het systeem
de nieuwe waarden op.
Controleer altijd de koude banden‐
spanning.
Het systeem moet opnieuw worden
geïnitialiseerd, wanneer:
● bandenspanning is gewijzigd
● belading is gewijzigd
● wielen zijn verwisseld of vervan‐ gen
Het systeem waarschuwt niet meteen bij een klapband of een snelle vorm
van spanningsverlies. Dit komt door‐
dat de vereiste berekeningen enige
tijd vergen.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.Om veiligheidsredenen is het aan te
bevelen dat de profieldiepte van de banden op één as niet meer dan
2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan een van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐ van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig
omwisselen met de achterbanden. Controleer als er draairichtingsge‐
bonden banden zijn gemonteerd of
de draairichting van de wielen
dezelfde blijft.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te vervangen.
Van banden- en velgmaatveranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk het
bandenspanningsverliesdetectiesys‐
teem opnieuw worden geprogram‐
meerd en moeten er eventueel
andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Drukverliesdetectiesysteem 3 202.
Laat de sticker met de bandenspan‐
ningswaarden vervangen.
Page 207 of 251

Verzorging van de auto2059Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.
9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Auto's met stalen velgen: Bij gebruik van wielborgmoeren mogen de wiel‐
doppen niet worden bevestigd.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
10 mm buiten het loopvlak en de
binnenkant van de band uit steken.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan bij banden met de maten
195/65 R15 91 en 195/60 R16 89
Compact reservewiel Sneeuwkettingen mogen niet op het
tijdelijke reservewiel worden gebruikt.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van het loop‐
vlak van de banden kan met de
bandenreparatieset worden verhol‐ pen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐ set worden verholpen.
Page 208 of 251
206Verzorging van de auto9Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij bandenpech:
Handrem aantrekken, eerste versnel‐ ling, achteruitversnelling of P inscha‐
kelen.
De bandenreparatieset zit de baga‐
geruimte onder de vloerplaat.
1. Verwijder de fles met afdichtmid‐ del en de compressor.
2. Neem de sticker met de snel‐ heidslimiet van de fles met
afdichtmiddel en plak deze in het
zicht van de bestuurder.
3. Verwijder de aansluitkabel en de luchtslang uit de opbergvakken
aan de onderkant van de compressor.
4. Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles
afdichtmiddel.
5. Plaats de fles met afdichtmiddel in
de steun op de compressor.
Plaats de compressor dicht bij de
band, zodanig dat de fles afdicht‐
middel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.