Page 121 of 251

Klimaatregeling119Stel de ventilatorsnelheid in door de
draaiknop Z naar de gewenste snel‐
heid te draaien.
Om de automatische modus opnieuw
in te schakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K
Druk op MENU.
Druk op
l:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roostersK:naar voetenruimte voor en
achter en voorruitDruk om de automatische luchtverde‐ ling opnieuw in te schakelen op
AUTO .
Temperatuur selecteren £
Stel de voorkeurstemperaturen voor
de bestuurders- en passagierszijde
voorin afzonderlijk met de linker- en
rechterknop in op de gewenste
waarde. Met de knop aan de passa‐
gierszijde wijzigt u de temperatuur
voor de passagierszijde. Met de knop
aan de bestuurderszijde wijzigt u
alleen de temperatuur voor de
bestuurderszijde of voor beide zijden, afhankelijk van vraag of de synchro‐
nisatie MONO in het menu Klimaatin‐
stellingen is geactiveerd of niet. Druk
op MENU om naar het menu te gaan.
De aanbevolen temperatuur is 22 °C.
De temperatuur verschijnt op
schermpjes naast de knoppen en in het menu Klimaatinstellingen.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of
een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 129.
Page 122 of 251

120KlimaatregelingTemperatuursynchronisatie met twee
zones MONO of SYNC
Druk op MENU om naar het menu te
gaan. Raak MONO of SYNC aan om
de temperatuur aan passagierszijde
te koppelen aan die aan bestuurders‐ zijde.
Bij het verstellen van de draaiknop
aan passagierszijde wordt de
synchronisatie gedeactiveerd.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. Het led-lampje in de knop brandt om activering aan te geven.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde aanja‐
ger van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en
onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie 4Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. Het led-lampje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser inschakelen
en l uitschakelen.
Page 123 of 251

Klimaatregeling121Ruiten ontwasemen en ontdooien à
● Druk op à. Het led-lampje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de ventilator draait met een hoge snelheid.
● Schakel, indien nodig, de koeling
in met een druk op A/C.
● Verwarming achterruit b inscha‐
kelen.
● Schakel de voorruitverwar‐ ming , in.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: à weer indrukken, om
naar de automatische modus
terug te gaan, AUTO indrukken.
Let op
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop verhinderd totdat er opnieuw op à
wordt gedrukt.
Als à wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 129.
Elektronische klimaatregeling
deactiveren
De koel-, ventilatie- en automatische
modus kunnen worden uitgeschakeld door de draaiknop Z linksom te
draaien.
Activering door inschakeling van de
ventilator of door het indrukken van
AUTO .
Verwarmbare achterruit b 3 38.
Verwarmbare buitenspiegels b 3 34.Voorruitverwarming , 3 38.
Verwarmde stoelen ß 3 44.
Hulpverwarming
Luchtverwarming
Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die de lucht in de passa‐
giersruimte automatisch sneller
opwarmt.
Page 124 of 251
122KlimaatregelingLuchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling ingeschakeld is,
moeten er minstens twee luchtroos‐
ters openstaan.9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Luchtroosters in het
instrumentenpaneel
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Kantel om het rooster te sluiten de
lamellen naar binnen.
Buitenste luchtroosters in
dashboard
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Kantel om het rooster te sluiten de
lamellen naar buiten.
Luchtrooster boven op
instrumentenpaneel
Sluit de luchtstroom door het kartel‐
wieltje naar voren te draaien.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog luchtroosters onder de voorruit en de
zijruiten, alsook in de voetenruimte.
Page 125 of 251

Klimaatregeling123Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Interieurluchtfilter
Vervang het filter regelmatig voor een optimale werking.
Het interieurluchtfilter moet mogelijk
vaker worden vervangen bij ritten in
gebieden met druk verkeer, een
slechte luchtkwaliteit, hoge stofcon‐
centraties of als u gevoelig bent voor
allergenen vanuit de buitenlucht.
Het interieurluchtfilter moet mogelijk
ook worden vervangen, als de
hoeveelheid lucht uit de luchtroosters beperkt is, als de ruiten beslaan of als
er hinderlijke geuren optreden.
Uw dealer kan u helpen bij het bepa‐
len of het filter aan vervanging toe is.
Airconditioning regelmatigaanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen
kan de koeling niet worden ingescha‐
keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen 3 jaar na aflevering van de nieuwe auto, te weten:● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
● controle interieurluchtfilter
Page 126 of 251

124Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 125
Controle over de auto ..............125
Sturen ...................................... 125
Starten en bediening .................125
Nieuwe auto inrijden ................125
Contactslotstanden ..................126
Aan/Uit-knop ............................ 126
Motor starten ........................... 128
Uitrol-brandstofafsluiter ...........129
Stop/Start-systeem ..................129
Parkeren .................................. 131
Uitlaatgassen ............................. 133
Uitlaatfilter ............................... 133
Katalysator .............................. 133
AdBlue ..................................... 134
Automatische versnellingsbak ...137
Versnellingsbakdisplay ............137
Schakelen ................................ 137
Handmatige modus .................138
Elektronische rijprogramma's ..138
Storing ..................................... 139
Stroomonderbreking ................139
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 140Remmen.................................... 141
Antiblokkeersysteem ...............141
Handrem .................................. 141
Remassistentie ........................142
Hellingrem ............................... 142
Rijregelsystemen .......................142
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..142
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 144
Cruise control .......................... 144
Snelheidsbegrenzer ................146
Frontaanrijdingswaarschu‐
wing ........................................ 149
Actieve noodrem .....................151
Voetgangersbescherming vóór ........................................ 153
Parkeerhulp ............................. 155
Geavanceerde parkeerhulp .....158
Blindehoeksysteem .................162
Panoramazichtsysteem ...........164
Achteruitkijkcamera .................166
Lane Departure Warning .........168
Vermoeidheidsdetectie ............169
Brandstof ................................... 171
Brandstof voor benzinemotoren .....................171
Brandstof voor dieselmotoren . 171
Tanken .................................... 172Trekhaak.................................... 174
Algemene informatie ...............174
Rijgedrag en aanhangertips ....174
Aanhanger trekken ..................175
Page 127 of 251

Rijden en bediening125Rijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop/Start-systeem 3 129.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer kracht nodig.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐ pen van was en motorolie op het
uitlaatsysteem. Na de eerste rit de auto enige tijd buiten parkeren en
inademen van de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Ook wordt het uitlaatfilter mogelijk
vaker geregenereerd.
Uitlaatfilter 3 133.
Page 128 of 251

126Rijden en bedieningContactslotstanden0:blokkeerstand: sommige functiesblijven actief totdat de sleutel
wordt uitgenomen of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, op
voorwaarde dat het contact van
tevoren aan was1:accessoirestand: contact inge‐
schakeld, controlelampjes bran‐
den en de meeste elektrische
functies zijn te gebruiken2:startstand: laat de sleutel los
nadat de motor is aangeslagenStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel moet in de
auto aanwezig zijn.
Contactslot in ingeschakelde stand
zonder de motor te starten
Druk op Start/Stop zonder een pedaal
in te trappen. De controlelampjes
branden en de meeste elektrische
functies werken.Motor starten
Trap het koppelingspedaal en het
rempedaal in en druk op Start/Stop.
Laat de knop los wanneer de motor
aanslaat.Motor af en contact uit
Druk in elke modus kort op
Start/Stop of wanneer de motor draait
en de auto stilstaat. Sommige func‐
ties blijven actief tot het bestuurders‐
portier wordt geopend, mits het
contact van tevoren aan was.
Uitschakelen in noodsituatie
tijdens het rijden
Als u de motor in een noodsituatie
tijdens het rijden moet uitschakelen,
kunt u 5 seconden op Start/Stop druk‐
ken.