Page 81 of 251
Instrumenten en bedieningsorganen79Waarschuwingslampen, meters en controlelampenInstrumentengroep
Page 82 of 251
80Instrumenten en bedieningsorganenOverzichtORichtingaanwijzers
3 84XGordelverklikker 3 85vAirbags en veiligheids‐
gordelspanners 3 85VAirbag deactiveren
3 85pLaadsysteem 3 86ZStoringsindicatielamp
3 86CLaat auto spoedig
nakijken 3 86STOPPENSchakel motor uit
3 86JSysteemcontrole 3 86RRem- en koppelingssys‐
teem 3 87mHandrem 3 87uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 87RSchakelen 3 87)Lane Departure
Warning 3 87bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 87aElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem uit
3 88W oKoelvloeistoftempera‐
tuur te hoog 3 88!Voorverwarmen 3 88%Uitlaatfilter 3 88YAdBlue 3 88wSpanningsverliesde‐
tectie 3 89IMotoroliedruk 3 89
Peilsensor motorolie
3 83Y oTe laag brandstofpeil
3 89DAutostop 3 898Buitenverlichting 3 899Dimlicht 3 90CGroot licht 3 90fGrootlichtassistentie
3 90>Mistlampen voor 3 90øMistachterlicht 3 90
3 90ØActief noodstopsysteem
3 90ßSnelheidsbegrenzer
3 90hPortier open 3 91
Page 83 of 251
Instrumenten en bedieningsorganen81Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Dagteller
De geregistreerde afstand sinds de
laatste nulstelling verschijnt op het
Driver Information Center.
Monochroom display
De dagteller gaat tot 9.999,9 km
zonder automatisch terugzetten.
Druk 2 seconden lang op L om de
dagteller op nul te stellen.
Kleurendisplay
De dagteller gaat tot 1.999.9 km en
wordt dan automatisch teruggezet.
Druk 2 seconden lang op L om de
dagteller op nul te stellen.
Het menu Informatie trip/brandstof
bevat nog eens twee dagtellers
3 91.
Page 84 of 251

82Instrumenten en bedieningsorganenToerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Een rode markering geeft het begin
van de waarschuwingszone voor een te hoog toerental aan. Bij dieselmoto‐
ren begint de waarschuwingszone bij
5000 omwentelingen per minuut. Bij
benzinemotoren begint de waarschu‐
wingszone bij 7000 omwentelingen
per minuut.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelampje o.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoog
Page 85 of 251

Instrumenten en bedieningsorganen83Controlelamp o gaat branden als de
motorkoelvloeistoftemperatuur te
hoog is.Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Volgens de service-informatie
verschijnt het motoroliepeil op het
Driver Information Center gedurende
enkele seconden na het inschakelen
van het contact.
Een juist motoroliepeil wordt aange‐
geven door het bericht Oliepeil juist.
Als het motoroliepeil te laag is, knip‐
pert I, verschijnt Oliepeil onjuist en
brandt het lampje C. Meet het
motoroliepeil met behulp van de peil‐ staaf en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 182.
Bij een meetfout verschijnt het bericht
Oliepeilmeting ongeldig . Meet het
motoroliepeil handmatig met behulp
van de peilstaaf.
Service-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 222.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
7 seconden op het Driver Information
Center staan.
Als de komende 3000 km of meer
geen service vereist is verschijnt er
geen service-informatie op het
display.
Als er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de
resterende afstand of tijd meerdereseconden lang staan. Als geheugen‐
steuntje licht het symbool C
continu op.
Als de service binnen minder dan
1000 km vereist is, gaat C eerst
knipperen en vervolgens continu
branden. De resterende afstand of tijd blijven meerdere seconden lang
staan.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. C knippert
eerst en blijft vervolgens continu
branden totdat de service is verricht.
Service-interval resetten
Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Ga als volgt te werk: ● schakel het contact uit
● houd toets M of CHECK inge‐
drukt
Page 86 of 251

84Instrumenten en bedieningsorganen● schakel het contact in, deafstandsaanduiding telt af
● laat de toets los, wanneer er =0
op het display staat
De C verdwijnt.
Service-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door op de knop links onder het Driver
Information Center te drukken.
Of
De service-informatie blijft enkele
seconden op het display staan.
Service-informatie 3 222.
Controlelampen De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐ mentuitvoeringen.
Afhankelijk van de uitrusting kan de plaats van de controlelampjes varië‐
ren. Bij het inschakelen van het
contact lichten de meeste controle‐
lampjes korte tijd op bij wijze van
functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Overzicht instrumentengroep 3 79.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer
kapot of bijbehorende zekering door‐
gebrand.
Dit omvat ook de richtingaanwijzers
die zijn aangesloten op de trekhaa‐
kaansluiting.
Vervangen van lampen 3 187.
Page 87 of 251

Instrumenten en bedieningsorganen85Zekeringen 3 196.
Richtingaanwijzers 3 108.
Gordelverklikker
Gordelverklikker voor alle stoelen X brandt of knippert rood op de instru‐
mentengroep samen met de aandui‐
ding op de dakconsole voor elke
veiligheidsgordel.
● Bij het inschakelen van het
contact, verschijnen X op de
instrumentengroep en het
symbool voor de betreffende
stoel op de dakconsole, als de
veiligheidsgordel van een
bezette stoel niet is omgedaan.
● Na het wegrijden knipperen enige tijd lang X op de instru‐
mentengroep en het symbool
voor de desbetreffende stoel op
de dakconsole en er klinkt een
geluidssignaal. Na een stukje
rijden brandt X continu totdat de
veiligheidsgordel van de betref‐
fende stoel is omgedaan of een
passagier de veiligheidsgordel
heeft losgemaakt.
Veiligheidsgordels 3 46.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een
storing in het airbagsysteem. De hulp
van een werkplaats inroepen. De
airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeval.Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 46.
Airbagsysteem 3 49.
Airbag-deactivering
Ó ON brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd.
Page 88 of 251

86Instrumenten en bedieningsorganen*OFF brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 54.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
Roep de hulp in van een werkplaats.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Het motormanagement vertoont een
storing die tot schade aan de kataly‐
sator kan leiden. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Service-indicatie
C brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelamp‐
jes en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden.
Roep onmiddellijk de hulp in van een
werkplaats.Schakel motor uit
Y brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐
lampjes, in combinatie met een
akoestisch waarschuwingssignaal en
een bericht op het Driver Information
Center.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Systeemcontrole J brandt geel of rood.
Brandt geel
Er is een geringe motorstoring gede‐ tecteerd.
Brandt rood Er is een ernstige motorstoring gede‐tecteerd.
Stop de motor zo spoedig mogelijk en
roep de hulp van een werkplaats in.