Page 129 of 324

127
Inschakelen
F Houd de toets Sport ingedrukt tot
de achtergrondverlichting van het
instrumentenpaneel verandert.
Het lampje van de toets gaat branden.
Als het lampje knippert, kan de functie
niet worden ingeschakeld (bijvoorbeeld
als de Park Assist of de stand
Sneeuw is geselecteerd) en gaat de
achtergrondverlichting weer over naar de
normale modus.
Neem als het lampje blijft knipperen
contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische parameters
van de auto definiëren
Deze telemetrische gegevens (versnelling
in lengte- en dwarsrichting, geleverd
vermogen, vuldruk, ...) dienen uitsluitend
ter informatie.
F
D
ruk, om deze informatie op het
instrumentenpaneel weer te geven, op het
uiteinde van de ruitenwisserschakelaar.
F Druk herhaaldelijk op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om naar een volgend scherm te gaan.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen over te
slaan. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve
altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan
niet opvolgen van een schakeladvies van het
systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand. De informatie wordt in de vorm van
een pijl omhoog of omlaag op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Daarnaast kan de aanbevolen
versnelling worden weergegeven.
6
Rijden
Page 130 of 324

128
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden.
Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een
lager brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
van de motor
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt automatisch in de
STOP-stand gezet:-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , bij een snelheid lager dan
3 km/h (bij uitvoeringen met de BlueHDi
130 S&S-motor) of bij stilstaande auto (bij
uitvoeringen met een andere motor) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls u, bij een automatische transmissie
,
bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of
de selectiehendel in stand N zet.
Teller Stop & Star t
(minuten/seconden of uren/
minuten)
Een teller registreert hoe lang de motor tijdens
een traject in de STOP-stand staat.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet. Voor uw comfort tijdens
parkeermanoeuvres zal het systeem
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Het Stop & Start-systeem heeft
geen invloed op andere functies van
de auto, zoals de remmen en de
stuurbekrachtiging.
Nadat de auto tot stilstand is gekomen,
kan het een ogenblik duren voordat de
motor wordt afgezet.
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
staat. Zet in dat geval altijd het contact af.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De belangrijkste redenen waarom de STOP-
stand niet wordt geactiveerd zijn:
-
d
e auto staat op een steile helling
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgemaakt,
-
d
e auto heeft sinds de laatste start door
de bestuurder niet sneller dan 10
km/h
gereden,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt /is
aangetrokken,
-
d
e klimaatregeling in het interieur laat het
niet toe,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
b
epaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
laten het niet toe.
In dit geval knippert dit lampje een
paar seconden, waarna het uitgaat.
Dit is volkomen normaal.
Overgang naar de START-stand
Dit lampje gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart:
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
Rijden
Page 131 of 324

129
- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak , het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
b
ij een automatische transmissie :
•
a
ls u, met de selectiehendel in stand D of
M , het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, met de selectiehendel in stand
N en het rempedaal losgelaten, de
selectiehendel in stand D of M zet,
•
o
f als u de achteruitversnelling inschakelt.
Bijzonderheden: START-stand
automatisch geactiveerd
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
s
neller wordt gereden dan 3 km/h,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning
enz.) waarbij de motor nodig is voor de
regeling van het systeem of de auto.
In dat geval knippert dit
verklikkerlampje een paar seconden,
waarna het uitgaat.
Dit is volkomen normaal.
Uitschakelen/weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.
Met de toets op het dashboard
F Druk op deze toets. Het desbetreffende oranje lampje gaat branden.
Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het instrumentenpaneel.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de functie weer
ingeschakeld. Het desbetreffende lampje gaat uit.
Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het instrumentenpaneel.
Bij een nieuwe selectie wordt de functie weer
ingeschakeld.
Het inschakelen wordt bevestigd door een
melding op het instrumentenpaneel.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te
voorkomen.
Met de toets van het touchscreen
Deze functie kan geactiveerd/
gedeactiveerd worden via het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
Selecteer het tabblad " Rijfuncties" en daarna
het tabblad " Stop & Star t ".
6
Rijden
Page 132 of 324

130
Rijden op een overstroomde weg
Storing
Een storing in het systeem wordt aangeduid
door een melding en, afhankelijk van de
uitvoering, door:Het knipperen van het
verklikkerlampje van de toets.
of
Het knipperen van dit lampje op het
instrumentenpaneel.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt, kan
de auto afslaan.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan
branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast
een waarschuwingsmelding verschijnen, waarbij
verzocht wordt om stand N te selecteren en
opnieuw het rempedaal in te trappen.
U moet het contact afzetten en de motor opnieuw
starten.
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik
van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan dit type accu
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Snelheden opslaan
Touchscreen
Met deze functie, die is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer en de programmeerbare
snelheidsregelaar, kunt u snelheden opslaan
die ver volgens kunnen worden gebruikt voor
het instellen van de snelheidsbegrenzer en de
snelheidsregelaar.
U kunt voor beide systemen meerdere
snelheden opslaan.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Wijzigen van een
geprogrammeerde snelheid
Deze functie is toegankelijk via
het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
F
S
electeer het tabblad " Rijfuncties".
F
Sel
ecteer de functie " Instelling snelheid ".
F
D
ruk op " ON" om de functie in te schakelen.
F
Sel
ecteer de ingestelde snelheden 1 tot en
met 5 die u wilt gebruiken.
F
Sel
ecteer de ingestelde snelheid die u wilt
wijzigen.
Rijden
Page 133 of 324

131
F Voer de nieuwe waarde in met de nummertoetsen en bevestig.
F
B
evestig het opslaan van de wijzigingen en
sluit het menu af.
Verkeersbordherkenningssysteem
Deze functie is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen
en de verkeersregels moet naleven.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven snelheidslimieten.
De borden moeten voldoen aan de regels
van het Verdrag van Wenen betreffende
verkeersborden.
Met dit systeem kan de maximaal toegestane
snelheid op het instrumentenpaneel worden
weergegeven, in overeenstemming met de
snelheidslimieten in het land waarin wordt
gereden, aan de hand van: -
D
oor de camera gedetecteerde
verkeersborden met een snelheidslimiet.
-
I
nformatie over snelheidslimieten uit de
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van
het navigatiesysteem actueel is, dienen
de kaartgegevens geregeld te worden
geüpdatet.
De eenheid van de snelheidslimiet (mph of
km/h) hangt af van het land waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen
dat u de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u in een ander land bent, moet
de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt aangegeven
gelden voor het land waarin u rijdt; anders
werkt het systeem niet correct. Het verkeersbordherkenningssysteem is
een hulpsysteem; het geeft niet altijd de
juiste snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven
de weg hebben altijd prioriteit boven
de door het systeem weergegeven
snelheidslimieten.
Deze systemen zijn hulpmiddelen voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
De bestuurder moet zich houden aan de
verkeersregels en de snelheid van het
voertuig aanpassen aan het weer en het
verkeer.
Het systeem geeft de snelheidslimiet
mogelijk niet weer wanneer binnen
een vooraf ingestelde periode geen
snelheidslimietbord wordt gedetecteerd.
Het systeem is ontworpen voor het
detecteren van borden die voldoen aan
de regels van het Verdrag van Wenen
betreffende verkeersborden.
Voor een correcte werking van het
systeem: reinig regelmatig het gebied vóór
de camera.
De binnenkant van de voorruit kan ook
beslaan ter hoogte van de camera. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
6
Rijden
Page 134 of 324

132
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De weergave van de snelheidslimiet in het
instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als
u een snelheidslimietbord bedoeld voor
auto's (lichte voertuigen) passeert.
Inschakelen/uitschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Weergave op het instrumentenpaneel
1.Weergave van de gedetecteerde
snelheidslimiet.
of
2. Weergave van het einde van de
snelheidslimiet. Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt
ontvangen, geeft het systeem de waarde weer.
Beperkingen van de werking
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
-
s
lecht weer (regen, sneeuw),
-
luchtvervuiling,
-
h
et trekken van een aanhanger,
-
r
ijden met een noodreser vewiel of
sneeuwkettingen,
-
r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b
eginnende bestuurders enz.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist),
Deze functie kan geactiveerd en
gedeactiveerd worden via het menu
Auto
/Rijden van het touchscreen. -
g
edeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
s t i c ke r,
-
s
toring van de camera,
-
v
erouderde of onjuiste kaartgegevens,
-
a
fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-
s
nelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of ver vormd zijn.
Advies
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie
over de snelheidsbegrenzer , de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar .
Ter aanvulling op het
verkeersbordherkenningssysteem k an
de bestuurder de weergegeven snelheid
als snelheidsinstelling aanhouden voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar met
behulp van de toets voor het opslaan op de hendel
van de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Rijden
Page 135 of 324

133
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
3.Weergave van de snelheidslimiet.
4. Biedt aan om de snelheid op te slaan.
5. Huidige snelheidsinstelling.
Opslaan van de snelheid
Bij de detectie van een verkeersbord met een
andere snelheid, geeft het systeem de waarde
aan en MEM knippert een paar seconden om
de nieuwe ingestelde snelheid op te slaan.
Bij een verschil van minder dan 10 km/h
t ussen de ingestelde snelheid en de door het
verkeersbordherkenningssysteem weergegeven
snelheid wordt het symbool MEM niet
weergegeven.
F Druk toets 2 eenmaal in om de
voorgestelde snelheid te kunnen opslaan.
Er wordt een melding weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
F
S
chakel de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven. F
D
ruk toets 2 toets nogmaals in om deze
nieuwe ingestelde snelheid te bevestigen en
op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld .
De ingestelde snelheid moet minimaal 30
km/h
bedragen.
De ingestelde snelheidswaarde blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
De snelheidsbegrenzer is niet meer dan
een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat
de snelheidslimiet altijd gerespecteerd
moet worden en dat de bestuurder altijd
waakzaam moet blijven.
Stuurkolomschakelaars
6
Rijden
Page 136 of 324

134
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het opslaan van
snelheden of over het verkeersbordherkenn
ingssysteem .
Weergave op het instrumentenpaneel
Inschakelen/onderbreken
F Draai knop 1 in de stand LIMIT : de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het systeem opgeslagen snelheid) de door u gewenste
snelheidslimiet is, druk dan op toets 4 om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
F Druk nogmaals op toets 4 om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op toets 2 of 3 ,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd
toets 2 of 3 ingedrukt.
1.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
2.Verlagen van de ingestelde waarde.
3.Verhogen van de ingestelde waarde.
4.Inschakelen/onderbreken van de snelheidsbegrenzer.
5.Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidslimieten in het geheugen
van de programmeerbare snelheidsbegrenzer
of
Gebruik de door het verkeersbordherkenningssysteem
weergegeven snelheid.
6.Weergeven en instellen van de opgeslagen afstand tot
de voorligger.
6.
Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd. 8.
Ingestelde snelheid.
9. De door het
verkeersbordherkenningssysteem
weergegeven snelheid (afhankelijk van de
uitvoering). Wijzigen van de ingestelde snelheid met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:
F
d
ruk op toets 5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de actuele ingestelde
snelheid op basis van de door het
verkeersbordherkenningssysteem
weergegeven snelheidslimiet:
F
d
e door het systeem gedetecteerde
snelheid wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel,
F
d
ruk één keer op toets 5
; er verschijnt een
melding ter bevestiging van het verzoek om
de snelheid op te slaan,
F
d
ruk nogmaals op toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheidslimiet tijdelijk wilt overschrijden, trap dan het gaspedaal
stevig in, tot voorbij het zware punt .
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Rijden