Page 89 of 324

87
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en dragen bij tot een betere
controle in bochten, vooral op een slecht of
glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar (EBFD)
verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt er voor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remweg korter wordt.
Het systeem wordt geactiveerd als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er
dan voor dat de benodigde bedieningskracht
minder wordt en dat de effectiviteit van het
remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het
spinnen van de wielen te beperken via de
remmen van de aangedreven wielen en
de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
De dynamische stabiliteitscontrole bewaakt de
vier wielen en grijpt, als de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, automatisch in via de remmen van een
of meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Aanhangerstabiliteitscontrole
(TSM)
Afhankelijk van de uitvoering beschikt uw
auto over een systeem dat helpt de auto
onder controle te houden bij het trekken van
een aanhanger, om de kans op slingeren te
verkleinen.
Intelligent Traction Control
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra
tractie op besneeuwde wegen: Intelligent
Traction Control.
Deze functie detecteert situaties met weinig
grip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
Intelligent Traction Control het doorslippen
van de voor wielen om voor een optimale grip
te zorgen. Zo worden de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd. Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd
wel voorzichtig en matig uw snelheid. Als deze lampjes gaan branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding, duidt dit op
een storing in de elektronische
remdrukregelaar.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
5
Veiligheid
Page 90 of 324

88
Zorg er bij ver vanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto zijn
gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig in en laat het niet los.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)/antispinregeling (ASR)
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen detecteren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen
ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
Dit wordt aangegeven door
knipperen van dit lampje in het
instrumentenpaneel.
Uitschakelen/inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, mul zand, ...) kan
het nuttig zijn deze systemen uit te schakelen,
zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip
kunnen krijgen.
Uitvoeringen met audiosysteem en GT/GTi-uitvoeringen
F Druk op deze toets om de systemen DSC en ASR uit te
schakelen.
Uitvoeringen met touchscreen, behalve GT/GTi-uitvoeringen
F Selecteer " Antispinregeling "
in het menu Rijfuncties van het
touchscreen om de functie uit te
schakelen.
Storing
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een melding en
een geluidssignaal, duidt dit op een
storing in de systemen.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
Ter bevestiging van de
uitschakeling gaat dit lampje op
het instrumentenpaneel branden,
wordt er een melding weergegeven
en gaat het lampje van de toets
branden.
Schakel het systeem/de systemen weer in
zodra de gripomstandigheden dit toelaten.
Het systeem/de systemen wordt /worden
automatisch weer ingeschakeld als het contact
opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden
boven 50
km/h (behalve bij GT/GTi-uitvoeringen).
Bij snelheden tot 50
km/h kunt u het systeem
handmatig weer inschakelen.
Uitvoeringen met audiosysteem en GT/GTi-
uitvoeringen
F
D
ruk nogmaals op deze toets
om de systemen DSC en ASR
weer in te schakelen.
Uitvoeringen met touchscreen, behalve GT/
GTi-uitvoeringen F
Sel
ecteer opnieuw
" Antispinregeling " in het
menu Rijfuncties van het
touchscreen om de functie weer
in te schakelen.
Veiligheid
Page 91 of 324

89
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's of te hard
rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant met
betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede van
de montageprocedures die door het
PEUGEOT-netwerk worden toegepast.
Voor een maximale effectiviteit van deze
systemen onder winterse omstandigheden
adviseren wij u winterbanden te
gebruiken.
Zorg er dan voor dat alle vier de
wielen zijn voorzien van hetzelfde
type winterband dat voor uw auto is
gehomologeerd.Aanhangerstabiliteitscontrole
(TSM)
Bij het trekken van een aanhanger vermindert
dit systeem de kans op slingeren van de auto
en de aanhanger.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
als het contact wordt aangezet.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
moet storingsvrij zijn.
Dit systeem, dat werkt tussen 60 km/h en
160
km/h, grijpt, zodra het detecteert dat
de aanhanger begint te slingeren, in op de
remmen om de aanhanger te stabiliseren,
waarbij het systeem indien nodig het
motor vermogen vermindert om de auto te
vertragen.
De ingreep wordt gesignaleerd door
het knipperen van dit lampje op het
instrumentenpaneel en het branden
van de remlichten.
Raadpleeg voor de gewichten en
aanhangergewichten de rubriek "Technische
gegevens" of het kentekenbewijs van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer veiligheid tijdens het gebruik van een
trekhaaksysteem .
Storing
In het geval van een systeemstoring
gaat dit lampje branden op
het instrumentenpaneel, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Wanneer u in dat geval verder rijdt met de aanhanger,
verminder dan uw snelheid en rijd voorzichtig!
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten
controleren.
De aanhangerstabiliteitscontrole
vergroot de veiligheid onder normale
rijomstandigheden en wanneer de
adviezen met betrekking tot het rijden
met een aanhanger in acht worden
genomen. Het systeem mag de
bestuurder niet verleiden tot het nemen
van extra risico's bij het trekken van
een aanhanger (overbelading, onjuiste
kogeldruk, versleten banden of een te lage
bandenspanning, versleten remmen enz.)
of het rijden met een te hoge snelheid (in
Nederland max. 90
km/h).
In bepaalde gevallen kan het slingeren
van de aanhanger niet worden verminderd
door het ESP, met name bij het trekken
van een lichte aanhanger.
Bij het rijden op een glad of slecht wegdek
kan het systeem niet voorkomen dat de
aanhanger slingert of uitbreekt.
5
Veiligheid
Page 92 of 324

90
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners er voor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Veiligheidsgordels achter
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel tijdens het oprollen vast.
Pictogram(men)
veiligheidsgordel(s) niet
vastgemaakt/losgemaakt
1.Pictogram veiligheidsgordels voor en/of
achter niet vastgemaakt/losgemaakt, op
het instrumentenpaneel.
2. Pictogram veiligheidsgordel linksvoor.
3. Pictogram veiligheidsgordel rechtsvoor.
4. Pictogram veiligheidsgordel rechtsachter.
5. Pictogram veiligheidsgordel middenachter.
6. Pictogram veiligheidsgordel linksachter.
Als de rijsnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert
( knipperen) het pictogram (de pictogrammen)
gedurende twee minuten in combinatie met een
geluidssignaal. Na deze 2
minuten blijft (blijven)
het pictogram (de pictogrammen) branden
zolang de bestuurder of voorpassagier zijn
gordel niet heeft vastgemaakt.
Alle achterzitplaatsen zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat
en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van
de middelste zitplaats achter).
Veiligheid
Page 93 of 324

91
Pictogram(men)
veiligheidsgordel(s) voor en achter
Bij het aanzetten van het contact gaat
pictogram 1 op het instrumentenpaneel en de
desbetreffende pictogrammen (2 t /m 6) op het
pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels
en passagiersairbag rood branden als de
desbetreffende veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Als een veiligheidsgordel achter niet is
vastgemaakt, gaat het desbetreffende
pictogram ( 4 t /m 6) gedurende ongeveer
30
seconden branden.
Veiligheidsadviezen
Alvorens te gaan rijden dient de
bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Wissel de gespen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de
gordels zijn dan niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van
een oprolautomaat die er voor zorgt dat de
lengte van de gordel automatisch wordt
aangepast aan de lichaamsbouw van de
gebruiker. De gordel wordt automatisch
opgerold als deze niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat
de riem weer een stukje wordt opgerold.
Controleer zowel voor en na het gebruik
van de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats
bevindt en goed is opgerold. Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder worden
geplaatst.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of
rafels vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
5
Veiligheid
Page 94 of 324

92
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, om te
garanderen dat de werkzaamheden
volgens de voorschriften worden
uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, vooral als de
gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50
m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer
dan één kind gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes .Bij een aanrijding
De gordelspanners kunnen,
afhankelijk
van de aard en de kracht van de
aanrijding , vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het activeren van de
gordelspanners gaat gepaard met wat
onschadelijke rook en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotechnische
lading die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het
waarschuwingslampje van de airbag
branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
inzittenden (uitgezonderd de passagier op de
middelste zitplaats achterin) zo goed mogelijk
te beschermen tegen de gevolgen van een
ernstige aanrijding. De airbags vormen een
aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels
met spankrachtbegrenzers (uitgezonderd de
veiligheidsgordel van de middelste zitplaats
ac hte r i n).
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
De airbags werken alleen als het
contact is aangezet.
De airbags werken slechts één keer.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te helpen beschermen. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het
zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de
auto eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen
waarbij de auto over de kop slaat, treden de
airbags niet in werking. De veiligheidsgordels
helpen u in deze situaties voldoende te
beschermen.
Veiligheid
Page 95 of 324

93
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en geluid, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier
gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag
wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve
de airbag aan passagierszijde wanneer
deze is uitgeschakeld, bij een ernstige
frontale aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone vóór (A), waarbij de
krachten horizontaal op de auto inwerken,
in de lengterichting van de auto en vanaf de
voorzijde richting de achterzijde.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
Storing
Als dit lampje gaat branden, raadpleeg
dan altijd het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Zijairbags
Indien uw auto is uitgerust met zijairbags,
beschermen deze de bestuurder en de
voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel aan het
bovenlichaam, tussen de buik en het hoofd, te
verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij, waarbij de krachten op de
auto inwerken loodrecht op de lengteas van
de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de buik
en het hoofd van de inzittende voorin en het
desbetreffende portierpaneel.
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te beschermen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding.
5
Veiligheid
Page 96 of 324

94
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden voor en achter en de ruiten.
Storing
Als dit lampje gaat branden, raadpleeg
dan altijd het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding worden de zij- en
gordijnairbags niet geactiveerd.
Praktische informatie
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe uw veiligheidsgordel om en zorg dat
deze correct is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten, enz.) en bevestig
niets in de buurt van de airbags of in het
gebied waar de airbags afgaan. Dit kan
de inzittende bij het afgaan van de airbag
verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke
ontwerp van uw auto, vooral niet in de
directe omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (binnen
enkele milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme gassen
via de daar voor bestemde openingen naar
buiten stromen. Airbags vóór
Houd het stuur wiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet
op het dashboard rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen
gaten in de stuur wielbekleding en sla er
niet op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op
het stuur wiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags
letsel veroorzaken.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan
van de window-airbags kunnen leiden tot
hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het
dak (indien aanwezig); deze maken deel
uit van de bevestiging van de window-
airbags.
Activering
Veiligheid