Page 137 of 324

135
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
U moet dan mogelijk het rempedaal intrappen om
de wagensnelheid te beperken.
Als het overschrijden van de ingestelde
snelheidslimiet niet wordt veroorzaakt door
het stevig intrappen van het gaspedaal, klinkt
bovendien een geluidssignaal.
Zodra de rijsnelheid is afgenomen tot de ingestelde
snelheid, schakelt de snelheidsbegrenzer weer in:
de ingestelde snelheid knippert niet meer.
Uitschakelen
F Draai knop 1 in stand 0 : de informatie over
de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een ingestelde
constante snelheid rijden zonder gas
te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld .
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet stand D zijn geselecteerd of moet, in
stand M , minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld. Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak en het Stop & Start-
systeem blijft de snelheidsregeling na het
schakelen actief.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
-
d
oor op toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
-
a
utomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Na het afzetten van het contact worden
alle geprogrammeerde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Stuurkolomschakelaars
6
Rijden
Page 138 of 324

136
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het opslaan van
snelheden of over het
verkeersbordherkenningssysteem .
Weergave op het instrumentenpaneel
Inschakelen/onderbreken
F Draai knop 1 in de stand CRUISE: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
D
ruk, wanneer de gewenste snelheid
is bereikt, op toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
wagensnelheid wordt de ingestelde
snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
F
D
ruk op toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
F
D
ruk nogmaals op toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen
(ON).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op toets 2 of 3 ,
1.
Selecteren van de snelheidsregelaar.
2.De actuele rijsnelheid instellen als de aan te
houden snelheid/verlagen van de ingestelde
rijsnelheid.
3.De actuele rijsnelheid instellen als de aan te
houden snelheid/verhogen van de ingestelde
rijsnelheid.
4.Onderbreken/hervatten van de snelheidsregelaar.
5.Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidsdrempels in
het geheugen van de programmeerbare
snelheidsregelaar
of
Gebruik de door het
verkeersbordherkenningssysteem weergegeven
snelheid.
6.
Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9.
De door het verkeersbordherkenningssysteem
weergegeven snelheid (afhankelijk van de
uitvoering).Let op: tijdens het ingedrukt houden van
toets 2 of 3 kan de rijsnelheid zeer snel
veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onver wacht gaat accelereren of vaart
minderen.
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd
toets 2 of 3 ingedrukt.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:
F
d
ruk op toets 5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de actuele ingestelde
snelheid op basis van de door het
verkeersbordherkenningssysteem aangegeven
snelheid:
F
D
e gedetecteerde snelheidslimiet wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel.
F
D
ruk één keer op toets 5 ; er verschijnt een
melding ter bevestiging van het verzoek om
de snelheid op te slaan.
Rijden
Page 139 of 324

137
F Druk nogmaals op toets 5 om de weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
U moet dan mogelijk het rempedaal
intrappen om de rijsnelheid te beperken.
De werking van de snelheidsregelaar
wordt dan automatisch onderbroken.
Druk op toets 4 om het systeem opnieuw
te activeren bij een rijsnelheid hoger dan
40
km/h.
Uitschakelen
F Draai knop 1 in stand 0 : de informatie
over de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Als de streepjes knipperen wijst dit op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij druk verkeer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet wordt
gehaald of vastgehouden.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij het
gebruik van de snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
6
Rijden
Page 140 of 324

138
Adaptieve
snelheidsregelaar
Dit systeem heeft de volgende functies:
- A utomatisch aanhouden van de
door de bestuurder ingestelde
snelheid.
-
A
utomatisch aanhouden van de
afstand tussen uw auto en de
voorligger.
Bij uitvoeringen met de automatische transmissie
EAT8 of de BlueHDi 150 S&S EAT6 -motor kan
de auto tijdens het automatisch aanhouden van
de afstand tot de voorligger volledig tot stilstand
worden gebracht.
Het systeem versnelt de auto of remt deze af
door automatisch het motortoerental te regelen
en het remsysteem te bedienen.
Werkingsprincipe
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan om een
constante afstand te behouden.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert
het systeem de snelheid van uw auto of
brengt het uw auto indien nodig zelfs volledig
tot stilstand (uitvoeringen met de EAT8 -
transmissie of de BlueHDi 150 S&S EAT6 -
motor) door op de motor af te remmen en het
remsysteem te bedienen.
Als de voorligger versnelt of een andere
rijstrook kiest, verhoogt de snelheidsregelaar
geleidelijk de rijsnelheid tot de ingestelde
snelheid weer is bereikt.
Als u de richtingaanwijzer inschakelt om
een langzamer voertuig in te halen, staat de
snelheidsregelaar tijdelijk toe dat uw auto
de voorligger dichter nadert om het inhalen
te vergemakkelijken; hierbij wordt echter de
ingestelde snelheid niet overschreden.
De remlichten lichten op zodra het
remsysteem wordt geactiveerd en de auto
snelheid mindert. Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder, die desondanks altijd de
snelheidslimiet en een veilige afstand
tot de voorligger in acht moet nemen en
de aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Sommige voertuigen op de weg kunnen
niet goed gedetecteerd of verkeerd
geïnterpreteerd worden door de camera
en/of radar (bijv. een vrachtwagen), wat
kan leiden tot een slechte inschatting van
de afstanden en het onjuist versnellen of
afremmen van de auto.
De bestuurder moet op elk moment
de controle over de auto weer kunnen
overnemen door het stuur wiel steeds met
beide handen vast te houden en de voeten
bij het rempedaal en het gaspedaal te
houden.
Stuurkolomschakelaars
1.Selecteren van de snelheidsregelaar.
Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen
voor snelwegen en autowegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen
die in
dezelfde richting als uw auto rijden.
Hier voor is de auto voorzien van een radar in
de voorbumper.
Rijden
Page 141 of 324

139
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het
verkeersbordherkenningssysteem.
Weergave op het instrumentenpaneel
10.Auto stilgehouden (met automatische
transmissie EAT8).
11. Snelheid voorgesteld door het verkeersbor
dherkenningssysteem.
Bij detectie van een voorligger wordt symbool 7
gevuld met de kleur die hoort bij de status van
de snelheidsregeling. Standaard is symbool 7
leeg.
Als de snelheidsregeling in werking is,
worden symbolen 7 en 8 groen weergegeven.
Standaard worden deze symbolen grijs
weergegeven.
2.De actuele rijsnelheid instellen als de aan te
houden snelheid/verlagen van de ingestelde
rijsnelheid.
3.De actuele rijsnelheid instellen als de aan te
houden snelheid/verhogen van de ingestelde
rijsnelheid.
4.Onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling.
5.Gebruiken van de door het verkeersbordherkennin
gssysteem weergegeven snelheid.
6.Weergeven en instellen van de opgeslagen
afstand tot de voorligger.
7.
Voorligger aanwezig/afwezig.
8. Snelheidsregeling ingeschakeld/
uitgeschakeld.
9. Ingestelde snelheid. 12 .
Instelling afstand tot voorligger.
13. Door de radar gedetecteerde positie van
het voertuig.
Inschakelen
Inschakelen van de snelheidsregelaar
F
Z et, bij een draaiende motor, knop 1 in
de stand " CRUISE". De werking van het
systeem wordt onderbroken (weergegeven
in grijs).
Met een automatische transmissie
Stand D of M moet zijn geselecteerd.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 30
en 180
km/h: De instellingen opslaan
Door het contact af te zetten wordt de
ingestelde snelheidswaarde van de bestuurder
geannuleerd.
De afstand tot de voorligger is standaard
ingesteld op "
Normaal" (2 streepjes). Zo niet,
dan wordt de laatst ingestelde waarde gebruikt
bij het inschakelen van de functie.
Onderbreken
De werking van de adaptieve snelheidsregelaar
kan worden onderbroken :
-
d
oor bediening door de bestuurder:
•
V
an toets 4 (Pause).
•
V
an het rempedaal.
•
V
an de hendel van de elektrische
parkeerrem.
•
V
an het koppelingspedaal, langer dan
5
seconden ingetrapt houden.
•
W
anneer bij een automatische
transmissie vanuit stand D stand N wordt
geselecteerd.
-
of
automatisch:
•
D
oor activering van het ESP, om
veiligheidsredenen.
•
W
anneer de snelheid van de auto lager
wordt dan 30
km/h (1100 t /min), bij een
handgeschakelde versnellingsbak.
F
D
ruk tijdens het rijden op een van de
toetsen 2 of 3 : de actuele snelheid van uw
auto wordt de ingestelde snelheid.
6
Rijden
Page 142 of 324

140
Als de werking van de snelheidsregelaar
is onderbroken, kan deze pas opnieuw
worden geactiveerd als aan alle
veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.
De melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" wordt
weergegeven als het niet mogelijk is om
de snelheidsregelaar weer te activeren.
Opnieuw inschakelen van de functie
Met een handgeschakelde versnellingsbak
Om de functie opnieuw in te schakelen moet
de bestuurder accelereren tot een snelheid van
minimaal 30 km/h en ver volgens op toets 2 , 3
of 4 drukken.
Met de EAT8-transmissie of met de BlueHDi
150 S&S EAT6- motor
Na het afremmen van de auto waarbij deze tot
stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat de
auto blijft stilstaan; de snelheidsregelaar wordt
onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weg te rijden en ver volgens het systeem
weer activeren door harder te rijden dan
30
km/h en toets 2 , 3 of 4 in te drukken.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gekomen, wordt na een
korte periode (ca. vijf minuten) automatisch de
elektrische parkeerrem aangetrokken.
Wacht om veiligheidsredenen tot de
huidige snelheid de ingestelde snelheid
benadert voordat u de functie opnieuw
inschakelt met toets 4 .
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De ingestelde snelheid kan worden gewijzigd
als bij draaiende motor de snelheidsregelaar is
geactiveerd (groen).
Wijzigen op basis van de actuele
wagensnelheid
F Herhaaldelijk kort indrukken van toets 2 of
3 om de snelheid te verlagen of te verhogen
in stappen van 1
km/h.
F
I
ngedrukt houden van toets 2 of 3 om de
snelheid te verlagen of te verhogen in
stappen van 5
km/h.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
toets 2 of 3 kan de rijsnelheid zeer snel
veranderen.
Wijzigen op basis van het
verkeersbordherkenningssysteem
F De gedetecteerde snelheidslimiet wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
F
D
ruk één keer op toets 5 ; er verschijnt een
melding ter bevestiging van het verzoek om
de snelheid op te slaan.
F
D
ruk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het
verkeersbordherkenningssysteem
.
Om veiligheidsredenen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij
de actuele snelheid van uw auto ligt, om
bruusk accelereren of vertragen van de
auto te voorkomen.
Wijzigen van de ingestelde
afstand tot de voorligger
U kunt kiezen uit drie vaste instellingen voor de
afstand tot de voorligger:
- "Ver " (3 streepjes).
-
"Normaal " (2 streepjes).
-
"Dichtbij" (1 streepje).
Met draaiende motor en de rolknop in de stand
" CRUISE ":
F
D
ruk op toets 6 om het selectiescherm voor
het instellen van de afstand tot de voorligger
weer te geven.
F
D
ruk herhaaldelijk op toets 6 tot de
gewenste instelling verschijnt.
Het selectiescherm sluit na enkele seconden.
Hierna is de wijziging van kracht.
Rijden
Page 143 of 324

141
Deze instelling blijft ongeacht de systeemstatus
in het geheugen bewaard, ook na het afzetten
van het contact.
De instelling geldt tevens voor de afstand
waarop de auto ten opzichte van de
voorligger tot stilstand wordt gebracht (met
automatische transmissie EAT6 en EAT8).
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
De ingestelde snelheid kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Tijdens het intrappen van het gaspedaal
stuurt de snelheidsregelaar het
remsysteem niet aan.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
verdwijnt de weergave van de ingestelde
snelheid en wordt de melding "Regelaar
onderbroken" weergegeven totdat het
gaspedaal weer wordt losgelaten.
Rijsituaties en bijbehorende
waarschuwingen
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de, afhankelijk van de rijsituatie,
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
Eerst moet het tabblad voor de weergave van
de "rijhulpsystemen" op het instrumentenpaneel
geselecteerd zijn.
6
Rijden
Page 144 of 324
142
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampjeWeergaveBijbehorende meldingAanwijzingen
(grijs) "Snelheidsregelaar gepauzeerd"
Systeem gepauzeerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
(grijs) "Snelheidsregelaar gepauzeerd"
Systeem gepauzeerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
(g r o e n) afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger "Snelheidsregelaar actief"
Systeem geactiveerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
(g r o e n) afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger "Snelheidsregelaar actief"
Systeem geactiveerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
of
(g r o e n) "Snelheidsregelaar onderbroken"
Systeem geactiveerd.
De bestuurder heeft tijdelijk de controle over de auto
overgenomen door het gaspedaal in te trappen.
Rijden