Page 17 of 252

BELANGRIJK Voer de verstelling uit
terwijl u op de betreffende stoel zit
(bestuurderszijde of passagierszijde).
Verstelling rugleuning
Verplaats hendel 3 om de hoek van de
rugleuning af te stellen, help daarbij met
de beweging van de romp (bedien de
hendel tot de gewenste stand is bereikt,
laat hem daarna los).
Elektrisch verstelbare lendensteun
(indien aanwezig)
Druk, met het contactslot op MAR, op
knop 1 fig. 8 om de steun van de
lendenzone te verstellen, tot het
maximale comfort tijdens het rijden is
verkregen.
ELEKTRISCHE
VERWARMING
VOORSTOELEN
(indien aanwezig)
14) 15)
Druk met de startinrichting in de stand
MAR op de knoppen
fig. 9 op het
dashboard.
Na het selecteren van de
stoelverwarming, moet u twee tot vijf
minuten wachten totdat het effect
wordt gemerkt.
BELANGRIJK Om de acculading te
behouden, kan deze functie niet
ingeschakeld worden als de motor uit
staat.ACHTERBANK
Gedeeltelijke uitbreiding van de
bagageruimte (1/3 of 2/3)
(indien aanwezig)
13)
Bij het uitbreiden van de bagageruimte
aan de rechterkant, kunnen er twee
passagiers links op de achterbank
plaatsnemen. Bij het uitbreiden van de
bagageruimte aan de linkerkant kan er
slechts één passagier plaatsnemen.
Ga als volgt te werk:
zet de hoofdsteunen van de
achterstoelen helemaal naar beneden;
de veiligheidsgordel midden
losmaken: druk op de rode knop 2
fig. 10 die zich voorop in de zone van
de sluiting bevindt, met gebruik van de
losse gesp 1 en bevrijd de gesp uit de
linker sluiting. Ontgrendel de
veiligheidsgordel waardoor deze
volledig in het spoelapparaat achter de
rugleuning terugloopt;
8P2000012-000-000
9P2000018-000-000
15
Page 18 of 252

bedien ontgrendelingsmechaniek 1
(rechts of links) fig. 11 om het gewenste
gedeelte van de rugleuning in te
klappen.
Volledige uitbreiding van de
bagageruimte
Door het volledig naar voren klappen
van de achterbank verkrijgt u de
maximale laadruimte.Ga als volgt te werk:
zet de hoofdsteunen van de
achterstoelen helemaal naar beneden;
bedien ontgrendelingsmechanismen
1 om de rechter en linker gedeelten van
de rugleuning in te klappen, en ga te
werk als hiervoor beschreven.
Terugzetten van de rugleuningen
13)
Til de rugleuningen op en druk de ze
naar achteren zodat beide
vergrendelingen hoorbaar vastklikken.
Controleer visueel of de rode
merktekens van de
ontgrendelingsmechaniek 1 fig. 11 zijn
verdwenen. Het rode merkteken geeft
aan dat de rugleuning niet is
vergrendeld. In de linker sluiting (zonder
de rode ontgrendelingsknop op de
sleuf) de eerste gesp inbrengen die zich
bevindt aan het einde van de diagonale
sectie van de veiligheidsgordel midden
achterin.
BELANGRIJK Wanneer de achterbank
vanuit ingeklapte stand teruggezet
wordt in de stand voor normaal
gebruik, zorg er dan voor dat de
veiligheidsgordels goed geplaatst zijn,
zodat ze altijd beschikbaar zijn.
BELANGRIJK
11)Voer de aanpassingen alleen uit
wanneer de auto stilstaat.
12)Controleer na het loslaten van de
hendel of de stoel goed geblokkeerd is
door te proberen hem naar voren en naar
achteren te schuiven. Als de stoel niet
geblokkeerd is, kan hij plotseling
verschuiven met mogelijk controleverlies
over de auto tot gevolg.
13)Zorg ervoor dat de rugleuningen aan
beide zijden (niet zichtbare "rode
merktekens) goed zijn vergrendeld om te
voorkomen dat deze bij bruusk remmen
naar voren kunnen klappen en zo eventueel
de passagiers kunnen verwonden.
14)Mensen die geen pijn op de huid
voelen door vergevorderde leeftijd,
chronische ziekten, diabetes, beschadiging
van het ruggenmerg, medicatie, alcohol,
uitputting of andere fysieke condities,
moeten voorzichtig zijn met het gebruik van
de stoelverwarming. Deze kan
brandwonden veroorzaken zelfs bij een
lage temperatuur, in het bijzonder bij
gebruik voor lange periodes.
15)Plaats geen voorwerpen op de stoel of
op tegen de rugleuning die de warmte
kunnen isoleren, zoals een afdekking of een
kussen. Het kan ervoor zorgen dat het
stoelverwarmingssysteem oververhit raakt.
Zitten op een oververhitte stoel kan
ernstige brandwonden veroorzaken door
de toename van de temperatuur op het
oppervlak van de stoel.
1004066J0010EM
1104066J0007EM
16
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 19 of 252

BELANGRIJK
4)De bekleding van uw voertuig is
ontworpen om bestand te zijn tegen slijtage
bij normaal gebruik van het voertuig. Er
moeten wel enkele voorzorgsmaatregelen
getroffen worden. Vermijd excessief
schuren tegen kledingaccessoires zoals
metalen gespen en klittenband die, als ze
veel druk uitoefenen in een klein gebied,
zouden kunnen afbreken, met beschadiging
van de bekleding als gevolg.
HOOFDSTEUNEN
HOOFDSTEUNEN VOOR
16)
Verstellen
Deze kunnen op 4 hoogtestanden
worden afgesteld (volledig omhoog /
2 tussenstanden / volledig omlaag).
Omhoog verstellen: breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt.
Omlaag verstellen: druk op knop 1
fig. 12 en breng de hoofdsteun omlaag.
Verwijderen
Ga als volgt te werk om de hoofdsteun
te verwijderen:
Klap de rugleuning naar voren (om te
voorkomen dat de hoofdsteun het dak
raakt);
druk op beide knoppen 1 and 2
fig. 12 aan de zijkanten van de twee
steunen, en verwijder de hoofdsteun.
BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen
altijd weer op hun plaats als ze
verwijderd zijn alvorens normaal verder
te rijden.
HOOFDSTEUNEN
ACHTER
16)
Verstellen
Twee hoofdsteunen aan de zijkant en
een centrale (waar voorzien) kunnen in
3 standen in hoogte worden versteld
(volledig omhoog / tussenstand /
volledig omlaag) en zijn voorzien voor
de achterbank
Omhoog verstellen: breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt.
1204076J0001EM
1304076J0002EM
17
Page 20 of 252

Het wordt afgeraden om met personen
op de achterbank met de hoofdsteunen
in de ongebruikte (volledig lage) stand
te reizen.
Op bepaalde versies herinnert het label
getoond in fig. 13 de passagier die de
achterste centrale stoel bezet eraan de
hoofdsteun correct te verstellen door
het omhoog te brengen naar een van
de mogelijke standen.
BELANGRIJK Voor maximale
zichtbaarheid voor de bestuurder,
worden de hoofdsteunen naar de
ruststand, volledig omlaag, gebracht
indien deze niet worden gebruikt.
Omlaag verstellen: druk op knop 1
fig. 14 en breng de hoofdsteun omlaag.Verwijderen
Ga als volgt te werk om de hoofdsteun
te verwijderen:
trek de hoofdsteun tot de
maximumhoogte uit;
druk op knoppen 1 and 2 fig. 14 aan
de zijkanten van de twee steunen, en
verwijder dan de hoofdsteun.
Opmerking Voor versies met
opvouwbare rugsteunen achter, gebruik
de ontgrendelingsmechaniek om de
rugleuningen ongeveer 45 graden te
vouwen om het gemakkelijker te maken
de hoofdsteunen te verwijderen.
BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen
altijd weer op hun plaats als ze
verwijderd zijn alvorens normaal verder
te rijden.
BELANGRIJK
16)De hoofdsteunen moeten zodanig
versteld worden dat het hoofd en niet de
nek er tegenaan steunt. Alleen op deze
manier oefenen ze hun beschermende
werking uit. Elke verwijderde hoofdsteun
moet weer correct op zijn plaats gezet
worden, om de inzittenden in geval van een
aanrijding te beschermen: volg
bovenstaande aanwijzingen op.
STUURWIEL
17) 18)
INSTELLINGEN
Het stuurwiel kan zowel in hoogte als
axiaal versteld worden.
Verstel de stand door de hendel 1
fig. 15 omlaag te drukken in stand B
waarna het stuurwiel in de gewenste
stand kan worden versteld en daarin
vergrendeld, door de hendel 1 weer in
stand A te brengen.
BELANGRIJK
17)De verstelling mag alleen bij stilstaande
auto en uitgeschakelde motor gebeuren.
1404076J0003EM
1504086J0001EM
18
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 21 of 252

18)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor de auto niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.ACHTERUITKIJK-
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Handmatig verstellen
Gebruik de hendel 1 fig. 16 om de
spiegel in twee standen te zetten:
normaal of anti-verblindingsstand.
Elektrisch dimbare spiegel
(indien aanwezig)
De elektrisch dimbare spiegel kan
automatisch zijn reflecterende werking
wijzigen verblinding van de bestuurder
fig. 17 te voorkomen.
De elektrisch dimbare spiegel heeft een
ON/OFF-toets om de elektrisch
dimbare anti-verblindingsfunctie in/uit te
schakelen.Bij inschakeling van de achteruit, wordt
de spiegel automatisch ingesteld op de
dagstand.
BUITENSPIEGELS
19)
Handmatig verstellen
Bedien, vanuit het interieur van het
voertuig, hendel 1 fig. 18 om de spiegel
te verstellen.
1604106J0001EM
1704106J0002EM
1804106J0006EM
19
Page 22 of 252

Elektrisch verstellen
De spiegels kunnen alleen worden
versteld met de startinrichting op MAR
en gedurende ongeveer 3 minuten
nadat de startinrichting op STOP is
gezet (of de sleutel verwijderd is).
Wanneer een van de voorportieren
wordt geopend wordt het systeem
buiten werking gesteld.
Ga als volgt te werk om in te stellen:
kies de te verstellen zijspiegel (links of
rechts) met de schakelaar 1 fig. 19;
stel de spiegel af door schakelaar 2
fig. 19 in de vier richtingen te bewegen.
Handmatig inklappen
Indien nodig (bijvoorbeeld bij nauwe
doorgangen) kunnen de buitenspiegels
ingeklapt worden door ze van stand A
in stand B te zetten fig. 20.Verwarmde spiegels
Door op deknop te drukken
(verwarmde achterruit) op het centrale
dashboardpaneel wordt het
ontwasemen/ontdooien van de externe
achterruiten geactiveerd.
BELANGRIJK
19)De buitenspiegel is bolvormig; hierdoor
wordt de afstandswaarneming ietwat
vertekend.
BUITEN-
VERLICHTING
De linkerhendel 1 fig. 21 bedient de
meeste soorten buitenverlichting. De
buitenverlichting schakelt ook in
wanneer de contactsleutel in de MAR
stand staat. Bij inschakeling van de
buitenverlichting, worden het
instrumentenpaneel en verschillende
bedieningselementen op het dashboard
verlicht.
AUTO FUNCTIE(Schemersensor)
(indien aanwezig)
Dit is een infrarood-ledsensor die
samen met de regensensor werkt en
die zich op de voorruit bevindt. Deze
kan variaties in het buitenlicht
1904106J0003EM
2004106J0004EM
2104126J0001EM
20
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 23 of 252

detecteren op basis van de
lichtgevoeligheid die ingesteld is in het
Menu van het display of het
Uconnect™systeem (waar voorzien).
Hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting automatisch in te
schakelen.
Inschakeling van de functie
Zet de linker ring in stand
.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, de
linker ring naar een andere stand dan
draaien.
DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de ring 1 fig. 21 op
. Als het
dimlicht ingeschakeld wordt, wordt de
dagverlichting uitgeschakeld en het
stadslicht, dimlicht en
kentekenverlichting worden
ingeschakeld. Het
controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.
DAGRIJVERLICHTING
(DRL)
“Dagrijverlichting”
20) 21)
Met de sleutel in de stand MAR en de
ring in de stand
gedraaid, gaan de
dagverlichting, de stadsverlichting
automatisch aan; de andere lampen ende binnenverlichting blijven uit. Als de
dagverlichting wordt uitgeschakeld
(voor bepaalde uitvoeringen/markten),
gaat er bij de ring in stand
geen
lampje branden.
MISTVOORLICHTEN(indien aanwezig)
De knop van het mistachterlicht bevindt
zich op het linker bedieningspaneel
(knop 1 fig. 22 ). Wanneer de
mistlampen zijn ingeschakeld, gaat het
lampje
op het instrumentenpaneel
tegelijkertijd branden.
Druk, met de contactsleutel op MAR en
met ingeschakeld stadslicht en dimlicht,
op knop 1 om de mistlichten in te
schakelen.
Om het mistachterlicht uit te schakelen,
opnieuw op de knop 1 drukken of de
ring van de linkerhendel fig. 21 naar
draaien of het contact naar de stand
STOP draaien.Bochtverlichting
De functie wordt geactiveerd met het
grootlicht ingeschakeld bij een snelheid
lager dan 40 km/h - bij brede hoeken
van de wielomwentelingen of bij het
schakelen van de richtingaanwijzer gaat
er een lampje branden (ingebouwd in
het voorste mistlicht), die naar de zijde
verwijst waarnaar gedraaid wordt en de
zichthoek in het donker verlengt.
MISTACHTERLICHT(indien aanwezig)
De knop van het mistachterlicht bevindt
zich op het linker bedieningspaneel
(knop 1 fig. 23 ). Wanneer de
mistachterlichten zijn ingeschakeld,
gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
Druk, met het contact op MAR en met
ingeschakeld dimlicht en/of
ingeschakelde mistlichten op de knop
1 om de mistlichten in te schakelen.
Om het mistachterlicht uit te schakelen,
opnieuw op de knop 1 drukken of de
ring van de linkerhendel fig. 21 naar
draaien of het contact naar de stand
STOP draaien.
2204126J0008EM
21
Page 24 of 252

PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door de
linker ring eerst naar de stand
en
vervolgens naar de stand
.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Herhaal dezelfde handeling om ze uit te
schakelen.
Als de parkeerlichten branden klinkt een
geluidssignaal met de parkeerlichten
aan. Het geluidssignaal gaat uit als het
bestuurdersportier wordt gesloten.
VERTRAGING
UITSCHAKELING
KOPLAMPEN (Follow me
home)
Inschakelen
Zet de startinrichting op STOP.
Binnen 2 minuten de linkerhendel in de
knippermodus van het grootlicht
trekken, elke verplaatsing van de hendel
komt overeen met een toename van
30 seconden vertraging op
uitschakeling van koplampen tot een
maximum van 210 seconden (gelijk aan
7 knipperingen).
Uitschakelen
Houd de linkerhendel in de
knipperpositie van het grootlicht
gedurende een paar seconden of zet
de sleutel in de stand MAR of wacht
totdat de eerder ingestelde periode is
beëindigd.
GROOTLICHT
Duw, met de draaischakelaar in stand
, de hendel naar voren naar het
dashboard (stabiele stand). Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden. Als
de hendel naar het stuurwiel wordt
getrokken gaan ze uit.
Grootlichtsignaal
Trek hendel 1 fig. 24 naar u toe, in de
stabiele stand; de hendel keert terugnaar de middelste stabiele stand
wanneer de hendel wordt losgelaten.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op het
instrumentenpaneel branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de linkerhendel 1 fig. 24 in de
(stabiele) stand:
omhoog: wordt de richtingaanwijzer
rechts ingeschakeld;
omlaag: wordt de richtingaanwijzer links
ingeschakeld.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld wanneer het
stuurwiel wordt rechtgezet of wanneer
de dagrijlichten (DRL)/parkeerlichten
worden ingeschakeld.
2304126J0009EM
2404126J0002EM
22
KENNISMAKING MET DE AUTO