Page 129 of 252

ALARM-
KNIPPERLICHTEN
CONTROLE
Druk op de knop fig. 107 om de lichten
in of uit te schakelen.
Wanneer de alarmknipperlichten
werken, knipperen de controlelampjes
en.
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld
door de wegenverkeerswetgeving van
het land waar u rijdt: neem de wettelijke
voorschriften in acht.
Noodremmen
Bij het remmen in noodsituaties gaan
de alarmknipperlichten automatisch
branden, evenals de controlelampjes
enop het instrumentenpaneel.
De lichten gaan automatisch uit
wanneer het noodremmen ophoudt.
LAMP VERVANGEN
127) 128) 129) 130)
49)
ALGEMENE INSTRUCTIESControleer alvorens een lamp te
vervangen of de contacten zijn
geoxideerd;
vervang doorgebrande lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen;
controleer na vervanging van een
gloeilamp in de koplamp altijd of de
koplampafstelling goed is;
als een lamp niet werkt, controleer
dan of de betreffende zekering is
doorgebrand alvorens de lamp te
vervangen. Om de zekeringen te vinden
wordt verwezen naar de paragraaf
“Zekeringen vervangen” in dit
hoofdstuk.
BELANGRIJK Bij koude of vochtige
weersomstandigheden of na hevige
regen of een wasbeurt, kan de
binnenzijde van de koplampen of
achterlichten enigszins beslagen zijn
en/of kunnen er condensdruppels
aanwezig zijn.Dit is geen defect maar een natuurlijk
verschijnsel dat veroorzaakt wordt door
de temperatuur- en
luchtvochtigheidsverschillen tussen de
binnen- en buitenzijde van het glas, en
dat geen negatieve invloed heeft op de
normale werking van de lichten. Deze
aanslag verdwijnt geleidelijk aan (van
het midden tot de randen) zodra de
lichten worden ingeschakeld.
10708016J0001EM
127
Page 130 of 252
TYPEN LAMPEN
Het voertuig is voorzien van de volgende lampen
Volglas lampen (type 1): klemmontage. Trek om te verwijderen.
Lamp met bajonet-sluiting (type 2): druk de lamp ietwat in en draai
linksom om hem uit de houder te verwijderen.
Halogeenlampen (type 3): om de lamp te verwijderen, aan de
stekker trekken en deze uitnemen.
Halogeenlampen (type 4): draai de lamp linksom om hem uit de
houder te verwijderen.
Xenon-gasontladingslamp (type 5):
(voor bepaalde versies/markten)
neem voor het verwijderen van de lamp contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
128
NOODGEVALLEN
Page 131 of 252
Lampen Type Vermogen Referentieafbeelding
Voorste stadslichten/Dagrijlichten (DRL) H15 15W 4
Grootlicht (halogeen) H15 55W 4
Dimlicht H7 55W 3
Koplampen grootlicht/dimlicht (Xenon
gasontladingslampen)
(voor bepaalde versies/markten)D5S 25W 5
Richtingaanwijzers voor PY21W 21W 2
Kentekenverlichting W5W 5W 1
Stadslicht achter / remlichten P21W 21W 2
Richtingaanwijzers achter WY16W 16W 1
Achteruitrijlicht W16W 16W 1
Extra remlicht W5W 5W 1
Mistlampen H11 55W 4
Mistachterlicht W16W 16W 1
Plafondverlichting voor C5W 5W 1
Plafondverlichting voor (zonnekleppen) C5W 5W 1
Plafondverlichting achterin C5W 6W 1
Plafondverlichting bagageruimte W5W 5W 1
Verlichting dashboardkastje W5W 5W 1
129
Page 132 of 252

LAMP
BUITENVERLICHTING
VERVANGEN
Voorste lamp positie
1. Dimlicht
2. Mistlampen
3. Grootlicht/Dagverlichting (DRL)
4. Richtingaanwijzer.
Dimlicht
Rechterkoplamp
Ga als volgt te werk om lamp 1
fig. 108 te vervangen:
draai de wielen van het voertuig
helemaal naar binnen;
draai de schroef 1 fig. 109 met de
geleverde schroevendraaier los en
verwijder het inspectieklepje 2;
verwijder de rubberen dop;
maak de stekker los;
haal de lamp uit de houder door
deze van uit de borgveren los te
maken;
plaats de nieuwe lamp en voer de
eerder beschreven procedure in
omgekeerde volgorde uit.
Linkerkoplamp
werkend van binnen uit de
motorruimte, verwijder de rubberen kap
van de lamp van het dimlicht 1 fig. 108;
haal de lamp uit de houder door
deze van uit de borgveren los te
maken;
koppel de stekker los en vervang de
betreffende lamp 1 fig. 108;
sluit de elektrische connector aan op
de nieuwe lamp;
herplaats de samenstelling in de
zetel;
monteer de rubberen dop weer.
BELANGRIJK Vervang de lamp alleen
wanneer de motor uit is. Controleer ook
of de motor koud is, om het risico op
brandwonden te voorkomen.
Mistlampen
Ga als volgt te werk om de lampen te
vervangen:
10808026J0002EM
109P08026J004
110P08026J0012
130
NOODGEVALLEN
Page 133 of 252

draai de wielen van het voertuig
helemaal naar binnen;
draai de schroef 1 fig. 110 met de
geleverde schroevendraaier los en
verwijder het inspectieklepje 2;
draai de lamp- lamphouderunit 1
fig. 111 linksom en verwijder hem dan
door hem naar buiten de schuiven;
maak de stekker los;
sluit de stekker aan op de nieuwe
unit: breng hem dan in, draai hem
rechtsom, en zorg dat hij correct sluit;
plaats ten slotte de inspectieklep
terug.
Grootlicht/Dagverlichting (DRL)
Ga als volgt te werk om lamp 3
fig. 108 te vervangen:
Werkend vanuit de binnenkant van
de motorruimte, verwijder rubberen kap
1 fig. 112;
draai de lamphouder linksom en trek
hem naar buiten;
sluit de elektrische connector af en
vervang de lamp/ lamphouder 2;
sluit de elektrische connector aan op
de nieuwe montage;
plaats vervolgens de samenstelling in
hun zitting en draai deze rechtsom,
verzeker u ervan dat hij goed
vergrendeld is;
monteer de rubber kap 1 weer.
BELANGRIJK Vervang de lamp alleen
wanneer de motor uit is. Controleer ook
of de motor koud is, om het risico op
brandwonden te voorkomen.
Richtingaanwijzers voor
Ga als volgt te werk om lamp 4
fig. 108 te vervangen:
draai de lamp-lamphouderunit
linksom;
vervang de lamp met de
"bajonetsluiting";
plaats vervolgens de lamp/
lamphouder in zijn zitting en draai deze
rechtsom, verzeker u ervan dat hij goed
vergrendeld is.
Zijrichtingaanwijzer
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
druk op het lampenglas 1
fig. 113 aan om de inwendige borgveer
2 in te drukken en trek de lichtunit naar
buiten;
draai de lamphouder 3 linksom,
verwijder de lamp 4 en vervang hem;
hermonteer de lamphouder 3 in het
lampenglas en draai hem rechtsom;
monteer de lichtunit zodat de
inwendige borgveer 2 op zijn plaats
vastklikt.
11108026J0016EM11208026J0025EM
11308026J0005EM
131
Page 134 of 252

Versies met Xenon-
gasontladingskoplampen
Grootlicht/dimlicht
(voor bepaalde versies/markten)
Neem voor het vervangen van deze
lampen contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Achterste lamp positie
1. Achterlichten/remlichten
2. Richtingaanwijzers
3. Achteruitrijlicht
4. Mistachterlicht
Achterlichtunit
Ga als volgt te werk om de lampen te
vervangen:
open de achterste klep en beweeg
de kap op de binnenste bekleding 5
fig. 115;
maak de centrale elektrische stekker
6 los, die op de betreffende
bevestigingen zijn aangebracht en draai
dan schroef 7 fig. 116 los;
verwijder de achterlichtunit, schuif
deze naar buiten zoals aangegeven in
fig. 117;
om de lamp van het achtermistlicht
te vervangen, de lamphouder 8
fig. 118 linksom draaien en de lamp
vervangen, door deze uit de
lamphouder te nemen;
om de andere lampen te vervangen,
de vier bevestigingsschroeven
fig. 118 losschroeven en de
lamphouder verwijderen;
11408026J0006EM
11508026J0007EM
11608026J0008EM
11708026J0017EM
118P08026J0018
132
NOODGEVALLEN
Page 135 of 252

vervang de betreffende lamp
(fig. 119: 9 = stand; 10 = stop;
achteruit; 12 = richtingindicatoren);
hermonteer de lamphouderunit
correct op de achterlichtunit, door de
vier bevestigingsschroeven volledig vast
te draaien;
monteer de achterlichtunit weer op
de auto;
draai de bevestiging van de
achterlichtunit stevig vast en sluit de
elektrische stekkers weer aan;
herplaats de sectie van de binnenste
bekleding;
sluit het achterdeksel.
Lampjes 3
eremlicht
Ga als volgt te werk om de lampen te
vervangen:
open de achterdeksel;
maak de stekker 1 fig. 120 los;
schroef de 2 zijmoeren los;
Verwijder de lamphouder;
verwijder de lamp en vervang hem
fig. 121.
Kentekenverlichting
Ga als volgt te werk om de lampen te
vervangen:
verwijder, met de bijgeleverde
schroevendraaier, lampenglazen 1
fig. 122 en ga te werk in het
aangegeven punt;
draai de lamphouder 2
fig. 123 linksom, verwijder de lamp 3 en
vervang hem;
monteer de unit weer.
OPMERKING Breng, alvorens het
lampenglas te verwijderen, een
bescherming (bijv. een doek) aan op de
punt van de schroevendraaier, om te
voorkomen dat het lampenglas
beschadigd raakt.
11908026J0019EM12008026J0030EM
12108026J0031EM
12208026J0009EM
12308026J0026EM
133
11 =
Page 136 of 252

BELANGRIJK
127)Wacht tot de uitlaatleidingen zijn
afgekoeld alvorens de lamp te vervangen:
GEVAAR VOOR BRANDWONDEN!
128)Wijzigingen of reparaties aan het
elektrisch systeem die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
systeemgegevens, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
129)In halogeenlampen bevindt zich gas
onder druk. Als ze breken, kunnen er
glassplinters wegschieten.
130)Vervang de lampen uitsluitend bij
afgezette motor en na het voertuig
geparkeerd te hebben op een plaats waar
het verkeer niet in gevaar wordt gebracht
en u de lampen veilig kunt vervangen (zie
de paragraaf “Vervangen”). Controleer ook
of de motor koud is, om het risico op
brandwonden te voorkomen.
BELANGRIJK
49)Raak alleen het metalen gedeelte van
halogeenlampen aan. Het aanraken van de
bol met de vingers kan de lichtopbrengst
en de levensduur van de lamp reduceren.
Als de bol per ongeluk toch wordt
aangeraakt, moet hij worden
schoongewreven met een doekje
bevochtigd met alcohol en laat hem
vervolgens drogen.
ZEKERINGEN
VERVANGEN
ALGEMENE INFORMATIE
131) 132) 133) 134)
50)
De elektrische installatie wordt beveiligd
door zekeringen: bij een storing of bij
oneigenlijk gebruik van de installatie
brandt de zekering door.
Tang voor het verwijderen van
zekeringen
Gebruik het tangetje dat in het deksel
van de zekeringenkast in de
motorruimte geklemd is, om een
zekering te vervangen (zie fig. 124 ).
De tang heeft twee uiteinden, speciaal
ontworpen (zie) om de verschillende
types zekeringen die aanwezig zijn in
het voertuig te verwijderen.
Berg, na gebruik, het tangetje weer op,
waar hij hoort.
PLAATS VAN DE
ZEKERINGEN
De zekeringen zijn gegroepeerd in drie
controle-eenheden: op het dashboard,
in de motorruimte en in de laadruimte.
12408036J0002EM
134
NOODGEVALLEN