INSTRUMENTENPANEEL
1. Verstelbare luchtroosters aan de zijkant 2. Linkerhendel: richtingaanwijzers, grootlicht, knippermodus
3. Instrumentenpaneel 4. Bedieningstoetsen op stuurwiel 5. Rechterhendel: ruitenwisser / ruitensproeier, instelling
gevoeligheidsniveau regensensor 6.Uconnect™7. Bedieningsknoppen 8. Frontairbag passagier (waar
aanwezig) 9. Verstelbare middelste luchtroosters 10. Dashboardkastje 11. Klimaatregeling 12. Toetsen op de
middenconsole: stoelverwarming, USB-poort + AUX-poort (indien aanwezig) paneel, aansluiting/sigarettenaansteker
13. Contactslot 14. Frontairbag bestuurderszijde 15. Bedieningstoetsen op stuurwiel 16. Bedieningspaneel: mistlampen
voor (waar aanwezig), mistlampen achter, hoogteregeling koplampen, iTPMS resetten, ESC UIT (waar aanwezig).
1P03036J001
8
KENNISMAKING MET DE AUTO
ONREGELMATIGE WERKING
Als de code van de sleutel, tijdens het
starten, niet correct herkend wordt,
wordt het pictogram
op het
instrumentenpaneel weergegeven (zie
de aanwijzingen in paragraaf "Lampjes
en berichten" in hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel"). Deze
omstandigheid leidt er toe dat de motor
na 2 seconden wordt uitgeschakeld.
Draai in dat geval de startinrichting naar
STOP en daarna naar MAR; als de
motor geblokkeerd blijft, probeer het
dan met de andere bijgeleverde
sleutels. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
Als het
pictogram tijdens het rijden
wordt weergegeven, betekent dit dat
het systeem een zelfdiagnose uitvoert
(bijv. bij een spanningsval). Neem, als
het probleem aanhoudt, contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
PORTIEREN
PORTIEREN
VERGRENDELEN/
ONTGRENDELEN VAN
BINNENUIT
Automatische vergrendeling tijdens
rijden
(waar aanwezig)
Als alle portieren goed gesloten zijn
worden ze automatisch vergrendeld
zodra het voertuig de snelheid van
20 km/h overschrijdt (functie
"Autoclose"). Deze functie kan ook
uitgeschakeld worden via het menu op
het instrumentenpaneel.
Handmatige vergrendeling/
ontgrendeling
Druk op de knop getoond in fig. 4 op
het centrale dashboardpaneel.
LED op knop aan: portieren gesloten.
LED op knop uit: portieren geopend.
BELANGRIJK Het activeren van de
hendel van het voorportier zorgt voor
het openen van alle portieren en het
achterportier. De LED wordt vervolgens
uitgeschakeld als een willekeurig portier
wordt geopend.
PORTIEREN
VERGRENDELEN/
ONTGRENDELEN VAN
BUITENAF
De portieren vergrendelen van
buitenaf
Druk, bij gesloten portieren, op de knop
"FIAT" op de sleutel of steek en
draai de metalen baard in het slot van
het bestuurdersportier.
Het portierslot kan in ieder geval
bediend worden met alle portieren
vergrendeld en de achterklep geopend
(voor bepaalde versies/markten, waar
aanwezig). Zodra de knop
"FIAT"op
de sleutel wordt ingedrukt, worden alle
sloten vergrendeld, met inbegrip van
het slot van de geopende achterklep.
Wanneer de open achterklep gesloten
wordt, wordt deze vergrendeld en kan
niet meer van buitenaf geopend
worden.
8)
2) 3)404056J0001EM
12
KENNISMAKING MET DE AUTO
BELANGRIJK Voer de verstelling uit
terwijl u op de betreffende stoel zit
(bestuurderszijde of passagierszijde).
Verstelling rugleuning
Verplaats hendel 3 om de hoek van de
rugleuning af te stellen, help daarbij met
de beweging van de romp (bedien de
hendel tot de gewenste stand is bereikt,
laat hem daarna los).
Elektrisch verstelbare lendensteun
(indien aanwezig)
Druk, met het contactslot op MAR, op
knop 1 fig. 8 om de steun van de
lendenzone te verstellen, tot het
maximale comfort tijdens het rijden is
verkregen.
ELEKTRISCHE
VERWARMING
VOORSTOELEN
(indien aanwezig)
14) 15)
Druk met de startinrichting in de stand
MAR op de knoppen
fig. 9 op het
dashboard.
Na het selecteren van de
stoelverwarming, moet u twee tot vijf
minuten wachten totdat het effect
wordt gemerkt.
BELANGRIJK Om de acculading te
behouden, kan deze functie niet
ingeschakeld worden als de motor uit
staat.ACHTERBANK
Gedeeltelijke uitbreiding van de
bagageruimte (1/3 of 2/3)
(indien aanwezig)
13)
Bij het uitbreiden van de bagageruimte
aan de rechterkant, kunnen er twee
passagiers links op de achterbank
plaatsnemen. Bij het uitbreiden van de
bagageruimte aan de linkerkant kan er
slechts één passagier plaatsnemen.
Ga als volgt te werk:
zet de hoofdsteunen van de
achterstoelen helemaal naar beneden;
de veiligheidsgordel midden
losmaken: druk op de rode knop 2
fig. 10 die zich voorop in de zone van
de sluiting bevindt, met gebruik van de
losse gesp 1 en bevrijd de gesp uit de
linker sluiting. Ontgrendel de
veiligheidsgordel waardoor deze
volledig in het spoelapparaat achter de
rugleuning terugloopt;
8P2000012-000-000
9P2000018-000-000
15
Elektrisch verstellen
De spiegels kunnen alleen worden
versteld met de startinrichting op MAR
en gedurende ongeveer 3 minuten
nadat de startinrichting op STOP is
gezet (of de sleutel verwijderd is).
Wanneer een van de voorportieren
wordt geopend wordt het systeem
buiten werking gesteld.
Ga als volgt te werk om in te stellen:
kies de te verstellen zijspiegel (links of
rechts) met de schakelaar 1 fig. 19;
stel de spiegel af door schakelaar 2
fig. 19 in de vier richtingen te bewegen.
Handmatig inklappen
Indien nodig (bijvoorbeeld bij nauwe
doorgangen) kunnen de buitenspiegels
ingeklapt worden door ze van stand A
in stand B te zetten fig. 20.Verwarmde spiegels
Door op deknop te drukken
(verwarmde achterruit) op het centrale
dashboardpaneel wordt het
ontwasemen/ontdooien van de externe
achterruiten geactiveerd.
BELANGRIJK
19)De buitenspiegel is bolvormig; hierdoor
wordt de afstandswaarneming ietwat
vertekend.
BUITEN-
VERLICHTING
De linkerhendel 1 fig. 21 bedient de
meeste soorten buitenverlichting. De
buitenverlichting schakelt ook in
wanneer de contactsleutel in de MAR
stand staat. Bij inschakeling van de
buitenverlichting, worden het
instrumentenpaneel en verschillende
bedieningselementen op het dashboard
verlicht.
AUTO FUNCTIE(Schemersensor)
(indien aanwezig)
Dit is een infrarood-ledsensor die
samen met de regensensor werkt en
die zich op de voorruit bevindt. Deze
kan variaties in het buitenlicht
1904106J0003EM
2004106J0004EM
2104126J0001EM
20
KENNISMAKING MET DE AUTO
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door de
linker ring eerst naar de stand
en
vervolgens naar de stand
.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Herhaal dezelfde handeling om ze uit te
schakelen.
Als de parkeerlichten branden klinkt een
geluidssignaal met de parkeerlichten
aan. Het geluidssignaal gaat uit als het
bestuurdersportier wordt gesloten.
VERTRAGING
UITSCHAKELING
KOPLAMPEN (Follow me
home)
Inschakelen
Zet de startinrichting op STOP.
Binnen 2 minuten de linkerhendel in de
knippermodus van het grootlicht
trekken, elke verplaatsing van de hendel
komt overeen met een toename van
30 seconden vertraging op
uitschakeling van koplampen tot een
maximum van 210 seconden (gelijk aan
7 knipperingen).
Uitschakelen
Houd de linkerhendel in de
knipperpositie van het grootlicht
gedurende een paar seconden of zet
de sleutel in de stand MAR of wacht
totdat de eerder ingestelde periode is
beëindigd.
GROOTLICHT
Duw, met de draaischakelaar in stand
, de hendel naar voren naar het
dashboard (stabiele stand). Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden. Als
de hendel naar het stuurwiel wordt
getrokken gaan ze uit.
Grootlichtsignaal
Trek hendel 1 fig. 24 naar u toe, in de
stabiele stand; de hendel keert terugnaar de middelste stabiele stand
wanneer de hendel wordt losgelaten.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op het
instrumentenpaneel branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de linkerhendel 1 fig. 24 in de
(stabiele) stand:
omhoog: wordt de richtingaanwijzer
rechts ingeschakeld;
omlaag: wordt de richtingaanwijzer links
ingeschakeld.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld wanneer het
stuurwiel wordt rechtgezet of wanneer
de dagrijlichten (DRL)/parkeerlichten
worden ingeschakeld.
2304126J0009EM
2404126J0002EM
22
KENNISMAKING MET DE AUTO
KLIMAATREGELING
1)
LUCHTROOSTERS IN
INTERIEUR
Verstelbare uitstroomopeningen
Deze bevinden zich aan de zijkanten
fig. 30 en in het midden fig. 31 van het
dashboard.Om ze te gebruiken:
regel het middelste luchtrooster
1 om de luchtstroom daar waar nodig
te richten;
draai aan wieltje 2 om de
luchtstroom te regelen / af te sluiten.
Vaste uitstroomopeningen
Tevens zijn de vaste
uitstroomopeningen 3
fig. 30 beschikbaar, die de lucht
omhoog en naar de zijruiten richten.
Het systeem wordt gecompleteerd door
een vaste middelste uitstroomopening,
gesitueerd aan de onderkant van de
voorruit, en de uitstroomopeningen die
lucht naar de voeten van de voor- en
achterpassagiers richten.
3004156J0001EM
3104156J0002EM
27
3 — luchtcirculatie aan/uit schuiver;
Beweeg schuiver naar stand
om interne lucht te hercirculeren.
Beweeg schuiver naar stand
om interne luchtcirculatie uit te schakelen.
4 — knop voor luchtdistributie:
luchtstroom uit roosters in het midden en aan de zijkant
luchtstroom uit roosters in het midden, aan de zijkant en roosters beenruimten voor/achter
luchtstroom uit de luchtroosters beenruimten voor en achter en tevens een lichte luchtstroom uit de luchtroosters aan de
zijkant op het dashboard
luchtstroom uit de luchtroosters beenruimten voor en achter, naar de voorruit, de zijruiten en tevens een lichte luchtstroom
uit de luchtroosters aan de zijkant op het dashboard
luchtstroom naar de voorruit, de zijruiten en tevens een lichte luchtstroom uit de luchtroosters op het dashboard
5 - aan/uit-knop klimaatregeling
Druk op de knop 5 fig. 32 (led op knop aan) om de klimaatregeling in te schakelen.
Druk opnieuw knop 5 (LED op knop gaat uit) om het klimaatregelingssysteem uit te zetten.
Extra Verwarming(indien aanwezig)
De extra verwarming garandeert een snellere verwarming van het interieur.
Deze wordt onder koude weersomstandigheden ingeschakeld, als de volgende situaties optreden:
lage buitentemperatuur;
lage koelvloeistoftemperatuur;
motor gestart;
ventilatorsnelheid ingesteld op de 1stesnelheid;
knop 1 volledig naar rechts gedraaid in de rode sectie.
De verwarming wordt uitgeschakeld als minstens een van bovengenoemde situaties niet langer wordt vastgesteld.
Opmerking: Het vermogen van de elektrische verwarming wordt gemoduleerd in overeenstemming met de accuspanning.
29
9 - aan/uit-knop interne luchtrecirculatie;
10 - inschakelingsknop AUTO-functie (automatische werking).
Stop/Start(indien aanwezig)
De automatische klimaatregeling regelt het Stop&Startsysteem (motor wordt afgezet wanneer de voertuigsnelheid gelijk is aan
0 km/h) om een passend comfort in het interieur te garanderen.
De klimaatregeling schakelt het Stop/Start met name uit als:
de klimaatregeling is ingesteld op de AUTO-modus (led op de knop brandt) en de temperatuuromstandigheden in het
voertuig verre van comfortabel zijn;
de klimaatregeling is ingesteld op MAX A/C;
de klimaatregeling is ingesteld op MAX DEF.
Wanneer het Stop&Start-systeem werkt (motor afgezet en voertuigsnelheid is gelijk aan 0 km/h), zal de klimaatregeling om
inschakeling van de motor verzoeken als het comfort in het interieur snel verslechterd (of als de gebruiker om maximale koeling
– LO – of snelle ontwaseming – MAX-DEF – vraagt).
Wanneer het Stop&Start-systeem werkt (motor afgezet en voertuigsnelheid is gelijk aan 0 km/h), wordt de luchtstroom zo veel
mogelijk beperkt, om de comfortabele toestand in het interieur langer te handhaven.
De regeleenheid van de klimaatregeling probeert het door het uitschakelen van de motor verminderde comfort zo goed mogelijk
te beheren (door de compressor en de motorkoelvloeistofpomp uit te schakelen). Om voorrang te geven aan de werking van de
klimaatregeling, is het in elk geval mogelijk het Stop/Start-systeem uit te schakelen door de knop
midden op het
dashboardpaneel in te drukken.
OPMERKING Onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt aanbevolen het gebruik van het Stop&Start-systeem te
beperken om te voorkomen dat de compressor continu wordt in- en uitgeschakeld, waardoor de ramen snel beslaan en
vochtophoping plaatsvindt, met een onaangename geur in het interieur als gevolg.
OPMERKING Wanneer het Start&Stopsysteem is ingeschakeld (motor uit en voertuig stilstaand), wordt de automatische
recirculatiefunctie met lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen ruiten te verminderen (aangezien de
compressor is uitgeschakeld).
31