Page 145 of 393

143
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
Zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter
(A t /m G ).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10
kg
(groep 0)
Tot ca.
6
maandenTot 10
kg
(groep 0)
Tot 13
kg
(groep 0+)
Tot ca. 1
jaarVan 9
tot 18 kg (groep 1)
Van 1
tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg"rug in de rijrichting" "rug in de
rijrichting" "gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
Passagiersstoel voor Geen ISOFIX
Berline
Zitplaats links en rechts achter IL- SU
(a+b) IL- SU
(c) IL- SU
(a) IL- SU
(c) IL- SU
(a) IUF
IL- SU
Zitplaats midden achter Zonder ISOFIX
SW
Zitplaats links en rechts achter IL- SU
(a+b) IL- SU
(c) IL- SU
(a) IL- SU
(c) IL- SU
(a) IUF
IL- SU
Zitplaats midden achter Zonder ISOFIX
5
Veiligheid
Page 146 of 393

144
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
IUF Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd
ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in
de rijrichting en een bovenste riem.
IL- SU
Z
itplaats geschikt voor de
bevestiging van een semi-universeel
gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
-
r
ug in de rijrichting voorzien van een
bovenste riem of een steun,
-
g
ezicht in de rijrichting voorzien van een
steun,
-
r
eiswieg voorzien van een bovenste riem of
een steun. Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de ISOFIX-
bevestigingen en -kinderzitjes
, en
met name over de bovenste riem.
X:
Z
itplaats die niet geschikt is voor
een kinderzitje voor de aangegeven
gewichtscategorie.
(a)
S
chuif de voorstoel zonder
hoogteverstelling vanuit de middelste stand
1
positie naar voren. Zet een stoel met
hoogteverstelling in de hoogste stand.
(b)
A
ls een reiswieg op een buitenste zitplaats
is bevestigd, kunnen de andere twee
zitplaatsen achter niet gebruikt worden.
(c)
D
e voorstoel met hoogteverstelling moet
in de hoogste stand zijn gezet. Schuif de
stoel zonder hoogteverstelling vanuit de
middelste stand 1
tot 5 posities naar voren. Ver wijder de hoofdsteun en berg hem
op alvorens een kinderzitje met een
rugleuning op een passagiersstoel te
bevestigen.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
Kinderbeveiliging
Beide achterportieren zijn voorzien van een
mechanisch systeem om het openen van
binnenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren en de kinderbeveiliging werkt
op elk portier afzonderlijk.
Vergrendelen
F Draai de knop met de geïntegreerde sleutel
tot de aanslag:
-
n
aar links bij het linker achterportier,
-
n
aar rechts bij het rechter achterportier.
Ontgrendelen
F Draai de knop met de geïntegreerde sleutel tot de aanslag:
-
n
aar rechts bij het linker achterportier,
-
n
aar links het rechter achterportier.
Veiligheid
Page 147 of 393

145
308_nl_Chap05_securite_ed01-2016
KinderzitjesPlaatsen van een
zitverhoger
Adviezen
De regelgeving met betrekking tot
het vervoer van kinderen op de
voorpassagiersstoel verschilt per land. Houd
u aan de regels die gelden in het land waar u
zich bevindt.
Schakel de passagiersairbag vóór uit zodra
een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken. Voor een optimale bevestiging van het
kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting"
is het noodzakelijk dat de afstand tussen
de rugleuning van het kinderzitje en de
rugleuning van de stoel van de auto zo klein
mogelijk is.
Voordat u een kinderzitje met rugleuning
op een passagiersstoel plaatst, moet u
de hoofdsteun van de desbetreffende
passagiersstoel verwijderen.
Zorg ervoor dat de hoofdsteun goed
is opgeborgen of vastgemaakt om te
voorkomen dat de hoofdsteun bij plotseling
remmen een gevaarlijk projectiel wordt.
Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te
brengen nadat u het kinderzitje weer hebt
verwijderd.
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling
ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt .
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het
kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif
de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
-
h
et kinderzitje "met de rug in de
rijrichting",
-
d
e voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren en
zet de rugleuning ervan, indien nodig, meer
rechtop.
Kinderen voorin
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een zitverhoger met
rugleuning te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
-
g
een kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
-
n
ooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
-
d
e sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de achterportieren per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de achterportierruiten niet
verder dan voor 1/3
deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om jonge kinderen
tegen de zon te beschermen.
5
Veiligheid
Page 148 of 393

146
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.Rijd nooit met aangetrokken handrem -
kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Kans op brand!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm.
Parkeer daarom uw auto niet en zet uw
auto niet met draaiende motor stil op
een plaats waar brandbaar materiaal
(gras, afgevallen blad enz.) in contact
kan komen met het uitlaatsysteem.
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P
, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
k
ijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golven
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
-
s
chakel het Stop & Start-systeem uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Page 149 of 393

147
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij het trekken van een aanhanger
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voor werpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men op
grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
Trek boven de 1000
m 10% van het maximale
aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke
volgende 1000
m.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het toerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
F
A
ls het waarschuwingslampje
van de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje STOP ,
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om
te voorkomen dat de remmen oververhit raken.
In dat geval is het raadzaam om op de motor af
te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
gewichten
.
Om bij het gebruik van een originele
PEUGEOT-trekhaak het onnodig
activeren van het geluidssignaal te
voorkomen, wordt de parkeerhulp achter
hierbij automatisch uitgeschakeld.Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
handmatige hoogteverstelling van
de koplampen
.
6
Rijden
Page 150 of 393
148
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Starten - afzetten van de motor, sleutel met afstandsbediening
Zet de versnellingshendel in de neutraalstand.
Contactslot
1. Stand Stop.
2. S tand Contact .
3.
Stand Starten .
Starten met de sleutel
De parkeerrem moet zijn
aangetrokken.
F
S
teek de sleutel in het contactslot.
H
et systeem herkent de code van de
startblokkering.
F
O
ntgrendel het stuurslot door gelijktijdig
aan het stuur wiel en de sleutel te draaien.
F
Z
et bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel
in de neutraalstand en trap het
koppelingspedaal volledig in.
In bepaalde gevallen moet u veel kracht
uitoefenen om het stuur wiel te kunnen
draaien (bijvoorbeeld als de wielen
tegen het trottoir aan liggen).
F
B
ij een auto met een automatische
transmissie: zet de selectiehendel in de
stand N of P en trap het rempedaal volledig
in.
Rijden
Page 151 of 393

149
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
F Auto met een benzinemotor: activeer de startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait.
F
A
uto met een dieselmotor: draai de sleutel
in de stand 2
(aanzetten van het contact)
om de motor te laten voorgloeien.
F
W
acht tot dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
dooft en activeer vervolgens de
startmotor door de sleutel in de
stand 3
te houden tot de motor is
aangeslagen. Geef hierbij geen
gas. Laat de sleutel los zodra de
motor draait. Onder winterse omstandigheden kan
het voorgloeien langer duren.
Als de motor warm is, gaat het
verklikkerlampje niet branden.
Laat bij gematigde temperaturen de
motor niet stationair warmdraaien, maar
rijd direct weg zonder de motor veel
toeren te laten maken. Als de motor niet onmiddellijk aanslaat,
zet dan het contact uit.
Wacht enige tijd alvorens opnieuw te
starten. Als na enkele startpogingen de
motor nog steeds niet is aangeslagen,
probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor
zouden beschadigd kunnen raken.
Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten
giftige uitlaatgassen uit, zoals
koolmonoxide. Kans op (dodelijke)
vergiftiging.
Om de goede werking en de levensduur
van de mechanische onderdelen van
de motor en de versnellingsbak van uw
auto te garanderen moet u bij zeer koud
weer (temperaturen lager dan -23°C) de
motor gedurende 4
minuten stationair
laten draaien alvorens weg te rijden.
6
Rijden
Page 152 of 393

150
308_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen aan het contactslot
veroorzaken.
Bovendien kunnen deze voorwerpen
bij het activeren van de airbag vóór
ernstige verwondingen veroorzaken.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de stand 2
(Contact)
van het contactslot blijft
staan, zal het contact na een uur
automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1
(Stop)
en vervolgens opnieuw in de stand 2
(Contact) om het contact weer aan te
zetten.
F
Z
et de auto stil.
F
D
raai de sleutel linksom in de stand 1
(Stop) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
Afzetten met de sleutel
Zet de wielen voor het afzetten van
de motor in de rechtuitstand om het
ontgrendelen van het stuurslot te
vergemakkelijken.
Zet het contact pas uit als de auto
volledig stilstaat. Neem bij het verlaten van de auto de
sleutel mee en vergrendel de portieren.
F
C
ontroleer of de parkeerrem
goed is aangetrokken, zeker als
de auto op een helling staat.
●
B
ij een handbediende
parkeerrem moet de hendel
zijn aangetrokken.
●
B
ij een elektrische parkeerrem
moet het verklikkerlampje van
de hendel branden.
Rijden