Page 193 of 275
Rijden en bediening191
Bij het monteren, beschermende af‐
dekking over draaiknop met sleutel
aanbrengen.
Kogelstang monteren
Stekkerdoos ontgrendelen en om‐
laagklappen. Afsluitplug uit kogel‐
stangopening trekken en opbergen.
Spanstand kogelstang controleren
● Draaiknop rust op de kogelstang.
● Groene markering op de draai‐ knop is niet zichtbaar.
● Blokkeerpen boven aan de ko‐ gelstang is naar binnen getrok‐
ken.
● Sleutel zit in het slot.
Zo niet, eerst de kogelstang opspan‐
nen alvorens deze in het koppelings‐ huis te duwen:
● Sleutel in het slot steken en ko‐ gelstang ontgrendelen.
● Draaiknop op de kogelstang in‐ drukken en ingedrukt rechtsom
draaien totdat deze vastklikt. Sleutel blijft in het slot zitten.
Page 194 of 275
192Rijden en bedieningKogelstang monteren
Aangespannen kogelstang in de ko‐
gelstangopening steken en stevig
omhoogduwen totdat deze hoorbaar vastklikt.
De draaiknop springt automatisch te‐
rug in de uitgangspositie en rust zon‐
der speling tegen de kogelstang.
9 Waarschuwing
Draaiknop bij het monteren niet
aanraken.
Groene markering op de draaiknop is
zichtbaar.
Kogelstang vergrendelen en sleutel
verwijderen.
Oog voor veiligheidskabel
Veiligheidskabel aan oog vasthaken.
Correcte montage van de kogelstang
controleren
● Groene markering op draaiknop is zichtbaar.
● Tussen de draaiknop en de ko‐ gelstang mag geen speling zit‐
ten.
● De kogelstang moet stevig in de kogelstangopening vergrendeld
zijn,
● De kogelstang moet zijn en de sleutel moet verwijderd zijn.
Page 195 of 275
Rijden en bediening1939Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is al‐
leen toegestaan bij een correct ge‐ monteerde kogelstang. Als u de
kogelstang niet correct gemon‐
teerd krijgt, de hulp van een werk‐ plaats inroepen.
Kogelstang demonteren
Sleutel in het slot steken en kogel‐
stang ontgrendelen.
Draaiknop op de kogelstang indruk‐ ken en ingedrukt rechtsom draaien
totdat deze vastklikt. Kogelstang naar
onderen toe lostrekken.
Afsluitplug in kogelstangopening aan‐
brengen. Stekkerdoos inklappen.
Aanhangerstabilisatie
Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto/
aanhangercombinatie afgeremd tot‐
dat de slingerbeweging stopt. Wan‐
neer het systeem actief is, moet u het stuurwiel zo stil mogelijk houden.
Aanhangerstabilisatie maakt deel uit
van de elektronische stabiliteitsrege‐
ling 3 156.
Page 196 of 275

194Verzorging van de autoVerzorging van de
autoAlgemene informatie ..................195
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 195
Auto stallen .............................. 195
Verwerking van sloopauto .......195
Controle van de auto .................196
Werkzaamheden uitvoeren .....196
Motorkap ................................. 196
Motorolie .................................. 197
Koelvloeistof ............................ 198
Sproeiervloeistof ......................200
Remmen .................................. 200
Remvloeistof ............................ 200
Accu ........................................ 200
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 202
Wisserblad vervangen .............202
Gloeilamp vervangen .................203
Halogeenkoplampen ...............203
Xenonkoplampen ....................206
Mistlampen .............................. 206
Richtingaanwijzers vooraan ....207
Achterlichten ............................ 207
Zijrichtingaanwijzers ................209Derde remlicht ......................... 210
Kentekenverlichting .................210
Binnenverlichting .....................211
Instrumentenverlichting ...........211
Elektrisch systeem .....................211
Zekeringen .............................. 211
Zekeringenkast in motorruimte 212
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................214
Boordgereedschap ....................216
Gereedschap ........................... 216
Velgen en banden .....................217
Winterbanden .......................... 217
Aanduidingen op banden ........217
Bandenspanning .....................218
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 219
Profieldiepte ............................ 224
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 224
Wieldoppen ............................. 224
Sneeuwkettingen .....................225
Bandenreparatieset .................225
Wiel verwisselen ......................230
Reservewiel ............................. 233
Starthulp gebruiken ...................235
Trekken ...................................... 237
Auto slepen ............................. 237
Andere auto slepen .................238Verzorging van uiterlijk ..............239
Verzorging exterieur ................239
Verzorging interieur .................241
Page 197 of 275

Verzorging van de auto195Algemene informatie
Accessoires en modificaties van auto
Wij raden u aan alleen gebruik te ma‐
ken van originele onderdelen, acces‐
soires en andere uitdrukkelijk door de fabriek voor uw autotype goedge‐
keurde onderdelen. Voor andere on‐ derdelen kunnen wij – ook als deze
door autoriteiten of anderszins zijn
goedgekeurd – niet beoordelen of
deze betrouwbaar zijn en er evenmin garant voor staan.
Geen aanpassingen in het elektrische
systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐
gen in de elektronische stuurappara‐
ten (chip-tuning).Voorzichtig
Wanneer de auto getransporteerd wordt op een trein of een takelwa‐
gen kunnen de spatlappen be‐
schadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en con‐ serveren.
● Brandstoftank helemaal vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed ge‐ ventileerde ruimte parkeren. Eer‐
ste versnelling of achteruitver‐
snelling inschakelen of keuze‐
hendel in stand P zetten. Voor‐
komen dat auto kan wegrollen.
● Handrem niet aantrekken.● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten datgeen van de systemen werkt,
bijv. het diefstalalarmsysteem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening in‐schakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
● Koelvloeistofpeil controleren.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.
Verwerking van sloopauto
Informatie over autodemontagebe‐
drijven en de recycling van sloopau‐
to's vindt u op onze website. Laat dit
werk uitsluitend over aan een erkend
autodemontagebedrijf.
Page 198 of 275
196Verzorging van de autoGasauto's moeten worden afgevoerd
door een speciaal daartoe bevoegd
bedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking uit‐ voeren.
De koelventilator kan ook bij uit‐
geschakelde ontsteking gaan
draaien.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem en de Xe‐
nonkoplampen werken met een
zeer hoge spanning. Niet aanra‐
ken.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekkenen in de uitgangspositie terugduwen.
Page 199 of 275

Verzorging van de auto197
Druk de veiligheidspal omhoog en
open de motorkap.
Motorkapsteun vastzetten.
Als de motorkap wordt geopend tij‐
dens een Autostop, wordt de motor automatisch herstart omwille van vei‐ ligheidsredenen.
Sluiten Steun vóór het sluiten van de motor‐
kap stevig in de houder duwen.
Laat de motorkap zakken en laat
deze vanaf een lage hoogte
(20-25 cm ) in de grendel vallen. Con‐
troleer of de motorkap vergrendeld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen. Gebruik
olie met de juiste specificatie. Aanbe‐ volen vloeistoffen en smeermiddelen
3 244.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 l per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op be‐
drijfstemperatuur zijn en minstens
vijf minuten uitgeschakeld zijn ge‐
weest.
Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot
aan de aanslag van de handgreep
weer insteken, opnieuw uittrekken en
het motoroliepeil aflezen.
Peilstok tot aan de aanslag van de
handgreep insteken en een halve
slag draaien.
Afhankelijk van de motor worden er
verschillende oliepeilstokken ge‐ bruikt.
Page 200 of 275
198Verzorging van de autoWanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan mo‐
torolie bijvullen.
Het wordt geadviseerd dezelfde kwa‐
liteit olie te gebruikt als bij de laatste
olieverversing.
Het motoroliepeil mag niet hoger staan dan het bovenste merkteken
MAX op de peilstok.
Voorzichtig
Een teveel aan motorolie moet
worden afgetapt of afgezogen.
Vulhoeveelheden 3 258, kwaliteit/
viscositeit van motorolie 3 244.
Dop recht terugplaatsen en vast‐ draaien.
Koelvloeistof De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ongeveer -28 °C. In noorde‐
lijke landen met extreem lage tempe‐
raturen biedt de af-fabriek bijgevulde koelvloeistof vorstbescherming tot
ongeveer -37 °C.
Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries ge‐ bruiken.