Page 161 of 275

Rijden en bediening159Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden van
ca. 30 tot 200 km/u opslaan en aan‐
houden. Bij het op- en afrijden van
hellingen kunnen afwijkingen van de
opgeslagen snelheden voorkomen.
Om veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal inge‐
trapt is. Activeren in de eerste ver‐
snelling is niet mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Auto's met automatische
versnellingsbak of geautomatiseerde
versnellingsbak
Cruise control alleen in automatische modus activeren.
Controlelamp m 3 96.
Inschakelen
Druk op m; controlelamp m in de in‐
strumentengroep brandt wit.
Inschakelen
Accelereer tot de gewenste snelheid en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
groen. U kunt het gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het gas‐ pedaal wordt opnieuw de opgeslagen
snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Page 162 of 275

160Rijden en bedieningSnelheid verhogenHoud, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid
of draai het meermaals kort naar
RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het stelwiel naar SET/- te draaien.
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine
stappen af.
Uitschakelen
Druk op y; controlelamp m in de in‐
strumentengroep brandt wit. De
cruise control is gedeactiveerd. De
laatst opgeslagen snelheid blijft voor
later hervatten van de snelheid in het geheugen.
Automatisch uitschakelen: ● De rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u.
● De rijsnelheid is hoger dan ca. 200 km/u.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
● De keuzehendel is in N.
● Het motortoerental is in een zeer
laag bereik.
● Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregelingis actief.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐
gen snelheid wordt nu overgenomen.Uitschakelen
Druk op m; controlelamp m in de in‐
strumentengroep dooft. De opslagen
snelheid wordt gewist.
Via L voor het activeren van de snel‐
heidsbegrenzer of het uitschakelen
van het contact wordt ook de cruise control uitgeschakeld en wordt de op‐ geslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bij
het afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.
Page 163 of 275

Rijden en bediening161Inschakelen
Druk op L. Als de cruise control eer‐
der geactiveerd was, wordt deze uit‐
geschakeld als de snelheidsbegren‐
zer wordt geactiveerd en controle‐
lamp m dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel op RES/+
draaien of herhaaldelijk kort naar
RES/+ draaien tot de gewenste snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Center wordt getoond.
Of accelereer tot de gewenste snel‐
heid en draai het stelwiel kort naar
SET/- : de huidige snelheid wordt als
snelheidslimiet opgeslagen. De snel‐
heidslimiet verschijnt op het Driver In‐ formation Center.
Snelheidslimiet wijzigen
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien om te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door de weer‐
stand heen in te trappen.
De snelheidslimiet knippert in het Dri‐ ver Information Center en er klinkt te‐gelijkertijd een geluidssignaal.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het be‐ reiken van een lagere snelheid dande snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Uitschakelen
Druk op y: snelheidsbegrenzer is
gedeactiveerd en de snelheid van de
auto is niet meer begrensd.
De begrensde snelheid wordt opge‐
slagen en aangeduid tussen vier‐
kante haken op het Driver Information
Center. Ook verschijnt een bijbeho‐
rend bericht.
Snelheidslimiet hervattenDraai het stelwiel naar RES/+. De op‐
geslagen snelheidslimiet wordt be‐
reikt.
Uitschakelen
Druk op L, de snelheidslimiet in het
Driver Information Center dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Page 164 of 275

162Rijden en bedieningDoor via m de cruise control te acti‐
veren wordt de snelheidsbegrenzer
ook gedeactiveerd en de opgeslagen snelheid gewist.
Door het contact uit te schakelen
wordt de snelheidsbegrenzer ook ge‐ deactiveerd maar de snelheidslimietwordt opgeslagen voor de volgende
activering van de snelheidsbegren‐
zer.
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
De frontaanrijdingswaarschuwing ge‐
bruikt het camerasysteem in de voor‐ ruit om voertuigen te vinden die zich
op een afstand van ong. 60 meter di‐
rect voor u bevinden.Een voorligger wordt aangegeven
door controlelamp A.
Als een voorligger te snel nadert,
klinkt er een geluidssignaal en ver‐
schijnt er een visuele waarschuwing in de voorruit.
Een voorwaarde is dat de frontaanrij‐
dingswaarschuwing niet met V ge‐
activeerd is.
Inschakelen
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden bo‐
ven 40 km/u , als deze niet is gedeac‐
tiveerd via V; zie hieronder.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het systeem kan
op kort, gemiddeld of ver worden in‐
gesteld.
Druk op V, de huidige instelling ver‐
schijnt op het Driver Information Cen‐
ter. Druk opnieuw op V om de ge‐
voeligheid van het systeem te wijzi‐ gen.
Page 165 of 275

Rijden en bediening163De bestuurder alarmeren
Het groene controlelampje voor 'voor‐ ligger gedetecteerd' A licht groen op
in de instrumentengroep wanneer het
systeem een voorligger heeft waar‐
genomen.
Wanneer de afstand tot een rijdende
voorligger te klein wordt of wanneer
een andere auto te snel nadert en een
aanrijding op handen is, wordt een
rood LED-waarschuwingslicht knip‐
perend in de voorruit weerspiegeld,
vlak voor de bestuurder.
Tegelijkertijd klinkt er een geluidssig‐
naal. Trap het rempedaal in als de si‐ tuatie dit vereist.
Uitschakelen
Het systeem kan worden gedeacti‐
veerd. Druk meerdere malen op V
totdat het volgende bericht op het Dri‐
ver Information Center verschijnt.
Algemene informatie
9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden.
De bestuurder moet onder het rij‐
den altijd zijn of haar onverdeelde
aandacht aan het verkeer geven.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te
remmen.
Systeembeperkingen
Het systeem is ontworpen om alleen
voor voertuigen te waarschuwen, maar het kan ook op andere obsta‐
kels reageren.
In de volgende gevallen detecteert de
frontaanrijdingswaarschuwing wel‐
licht geen voorliggers of kunnen de
prestaties van de sensor beperkt zijn:
Page 166 of 275

164Rijden en bediening● op bochtige wegen
● wanneer het zicht door weersom‐
standigheden beperkt is, zoals
bijv. bij mist, regen of sneeuw
● als de sensor vervuild is door sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil of
als de voorruit beschadigd is
Indicatie afstand tot voorligger
De indicatie afstand tot voorligger
toont de afstand tot een bewegende
voorligger. De frontcamera in de voor‐
ruit wordt gebruikt voor het detecte‐
ren van de afstand van een voertuig
dat direct voorop in de baan van de
auto rijdt. Hij is actief bij snelheden
boven 40 km/u.
Als er een voorligger wordt gedetec‐
teerd, wordt de afstand in seconden
weergegeven op een pagina in het
Driver Information Centre 3 97. Druk
op MENU op de richtingaanwijzer‐
hendel om Informatie- menu
voertuig ? te selecteren en draai
aan het stelwiel om de volgende af‐ standsindicatiepagina te kiezen.
De minimale aangegeven afstand is
0,5 seconde.
Als er geen voorligger is of als de
voorligger buiten bereik is, worden er twee streepjes getoond: -,- sec.
Parkeerhulp
Parkeerhulp achter9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp achter vereenvoudigthet inparkeren door de afstand tus‐sen de auto en eventuele obstakels
achter te meten. Deze informeert en
waarschuwt de bestuurder met ge‐
luidssignalen en een aanduiding op
het display.
Page 167 of 275

Rijden en bediening165
Het systeem heeft vier ultrasone par‐
keersensoren in de achterbumper.
Inschakelen
Wanneer u de achteruitversnelling in‐ schakelt, is het systeem automatisch
klaar voor gebruik.
Een brandende LED in de parkeer‐ hulptoets r geeft aan dat het sys‐
teem klaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met geluidssignalen tegen moge‐
lijk gevaarlijke obstakels achter de
auto binnen een bereik tot 1,5 meter.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat
obstakel afneemt. Is de afstand klei‐
ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter de auto weergegeven door
veranderende afstandslijnen op het
Driver Information Center 3 97 of, af‐
hankelijk van de versie, op het Co‐ lour-Info-Display 3 103.
De afstandsmelding kan worden ge‐ blokkeerd door boordinformatie met
een hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via SET/CLR op
de richtingaanwijzer verschijnt de af‐
standsaanduiding weer.Uitschakelen
Het systeem schakelt automatisch uit wanneer de achteruitversnelling
wordt uitgeschakeld.
Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door het indrukken van de par‐
keerhulptoets r.
In beide gevallen dooft de LED in de toets.
Storing
Bij een storing of als het systeem tij‐
delijk niet goed werkt, bijv. vanwege
veel geluid buiten of andere storende factoren, knippert de led in de toets
gedurende drie seconden alvorens
Page 168 of 275

166Rijden en bedieningdeze dooft. Het controlelampje r
brandt op de instrumentengroep 3 94 of een bericht wordt aangegeven
op het Driver Information Center.
Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel ver‐
antwoordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto.
Deze informeert en waarschuwt de bestuurder met geluidssignalen en
een aanduiding op het display.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter,
elk met een andere geluidsfrequentie.
Het systeem heeft vier ultrasone par‐
keersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Inschakelen
Wanneer u de achteruitversnelling in‐
schakelt, is het systeem automatisch
klaar voor gebruik.Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets r geeft aan dat het sys‐
teem klaar voor gebruik is.
De parkeerhulp voor kan ook worden geactiveerd bij een snelheid tot
11 km/u door kort indrukken van de
parkeerhulptoets.
Bij het één keer inschakelen van
r binnen een contactcyclus wordt
de parkeerhulp voor bij snelheden
van meer dan 11 km/u gedeactiveerd.
Bij lagere snelheden wordt deze weer geactiveerd als de snelheid eerderniet meer dan 25 km/u was. Als de
snelheid eerder meer dan 25 km/u