Page 225 of 275

Verzorging van de auto2235. Draai het stelwieltje om naar hetbandenspanningsmenu te schui‐
ven.
Baselevel-display en Midlevel-
display:
Uplevel-display:
6. Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er
moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces ver‐ schijnen.
7. Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De cla‐
xon piept twee keer om aan te ge‐
ven dat de ontvanger in de inleer‐ modus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de lin‐ kerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel te‐ gen de wang van de band. Druk
daarna op de toets om de ban‐
denspanningssensor te activeren. De claxon piept ter bevestiging
dat de sensoridentificatiecode
aan de positie van dit wiel is ge‐
koppeld.
10. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals be‐
schreven in stap 9.
11. Ga verder met het achterwiel rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het achterwiel links
en herhaal de procedure zoals be‐ schreven in stap 9. De claxon
piept twee keer ter aanduiding dat
de sensoridentificatiecode aan
het linkerachterwiel is gekoppeld
en dat de procedure voor het kop‐ pelen van de bandenspannings‐
sensoren afgesloten is.
13. Schakel het contact uit.
14. Breng alle vier banden op de aan‐
bevolen bandenspanning zoals
aangegeven op het etiket ban‐
denspanningsinformatie.
15. Zorg dat de bandenlaadstatus volgens de geselecteerde span‐
ning is ingesteld 3 97.
Page 226 of 275

224Verzorging van de autoProfieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het ver‐
schil in profieldiepte van banden op
één as niet meer dan 2 mm zijn.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de
slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te ver‐
vangen.
Van banden- en velgmaatveranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning worden geher‐
programmeerd en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto worden verricht.
Na montage van banden met een an‐ dere bandenmaat de sticker met de
bandenspanning laten vervangen.Voorzichtig
Bij het overgaan op wielen met
een diameter van 14 inch wordt de rijhoogte lager. Houd hiermee re‐
kening bij het rijden over obsta‐
kels.
9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Page 227 of 275

Verzorging van de auto225Wieldoppen mogen de koeling van deremmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of wieldoppen kan tot plotse‐
ling drukverlies leiden met onge‐
lukken als mogelijk gevolg.
Stalen velgen: Bij gebruik van wiel‐
borgmoeren mogen de wieldoppen
niet worden bevestigd.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn uitsluitend op
de voorwielen toegestaan.
Gebruik altijd kettingen met fijne
schakels waardoor het loopvlak en de binnenkanten (inclusief kettingslot)
met niet meer dan 10 mm toenemen.9Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn toegestaan op
de bandenmaten 175/70 R14,
185/70 R14, 185/65 R15,
205/45 R17.
Sneeuwkettingen zijn toegestaan op
bandenmaten 195/55 R16 met velgen
van 16 x 6 en 16 x 6,5, de laatste al‐
leen in combinatie met beperkte
stuurhoek. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Sneeuwkettingen zijn niet toegestaan op de bandenmaten 215/45 R17 en
215/40 R18.
Sneeuwkettingen mogen niet op het
tijdelijke reservewiel worden gebruikt.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden ver‐
holpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐
den verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang dichtbij
de velg zitten, kunnen niet met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Stuur- en rijgedrag worden moge‐ lijk beïnvloed.
Bij bandenpech:
Handrem aantrekken, eerste versnel‐ ling, achteruitversnelling of P inscha‐
kelen.
De bandenreparatieset is opgeslagen
in de bagageruimte.
Page 228 of 275
226Verzorging van de autoAfhankelijk van de uitrusting bevindt
de bandenreparatieset zich in een
vak in de zijwand rechts of in een vak onder de vloerafdekking.
Auto's met bandenreparatieset
onder de vloerafdekking
1. Haal de bandenreparatieset uit het opbergvak.
2. Verwijder de compressor.
3. Verwijder de aansluitkabel en de luchtslang uit de opbergvakkenaan de onderkant van de com‐
pressor.
4. Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles af‐
dichtmiddel.
5. Zet de fles afdichtmiddel in de houder op de compressor.
Plaats de compressor dichtbij de band, zodanig dat de fles afdicht‐
middel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band los‐ schroeven.
7. Schroef de vulslang op het ven‐ tiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
Page 229 of 275

Verzorging van de auto2279.Steek de compressorstekker in de
12V stekkerdoos of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de mo‐ tor te laten draaien.
10. Zet de wipschakelaar van de com‐
pressor op I. De band wordt nu
met afdichtmiddel gevuld.
11. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. zes bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
Daarna daalt de druk weer.
12. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
13. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen tien minuten
worden bereikt. Bandenspanning
3 259 . Schakel de compressor uit
wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen tien mi‐
nuten bereikt, verwijder dan de
bandenreparatieset. De auto één
wielomwenteling verplaatsen.
Sluit de bandenreparatieset weer
aan en zet de vulprocedure tien
minuten lang door. Wordt de voor‐
geschreven bandenspanning dan
nog niet bereikt, dan is de band te
ernstig beschadigd. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Laat eventueel de te hoge ban‐
denspanning af via de knop boven op de manometer.
De compressor niet langer dan
tien minuten laten werken.
14. Maak de bandenreparatieset los. Borglipje op houder indrukken om
fles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. De bandenvul‐
slang op de vrije aansluiting van
de fles met afdichtmiddel schroe‐
ven. Hierdoor wordt voorkomen
dat er afdichtmiddel uit de fles
stroomt. Bandenreparatieset in de
bagageruimte opbergen.
15. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
16. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
Page 230 of 275
228Verzorging van de auto17.De rit onmiddellijk voortzetten, zo‐
dat het afdichtmiddel zich gelijk‐
matig in de band kan verspreiden.
Stop na ca. 10 km (uiterlijk na tien minuten) en controleer de ban‐
denspanning. Hiervoor de lucht‐
slang van de compressor recht‐
streeks op bandventiel en com‐
pressor schroeven.
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen tot‐ dat de bandenspanning niet meer
afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer ge‐
bruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
18. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Auto's met bandenreparatieset in
de zijwand
Om het vak te openen, de afdekking
losmaken en openen.
1. Fles met afdichtmiddel en houder met luchtslang uit bakje nemen.
2.Luchtslang van houder afwikkelen
en op aansluiting van fles met af‐
dichtmiddel schroeven.
Page 231 of 275

Verzorging van de auto229
3. Fles met afdichtmiddel op houdersteken. Ervoor zorgen dat de fles
niet omvalt.
4. Ventieldop van defecte band los‐ schroeven.
5. Bandenvulslang op bandventielschroeven.
6. Luchtslang op aansluiting van compressor vastschroeven.
7. Ontsteking inschakelen. Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de mo‐
tor te laten draaien.
8. Aan-/uitschakelaar op de com‐ pressor indrukken. De band wordtmet afdichtmiddel gevuld.
9. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. zes bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
Daarna daalt de druk weer.
10. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
11. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen tien minuten
worden bereikt. Bandenspanning
3 259. Compressor bij het berei‐
ken van de juiste spanning uit‐
schakelen door nogmaals op de
aan-/uitschakelaar te drukken.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen tien mi‐
nuten bereikt, verwijder dan de
bandenreparatieset. De auto één
wielomwenteling verplaatsen.
Sluit de bandenreparatieset weer
aan en zet de vulprocedure tien
minuten lang door. Wordt de voor‐
geschreven bandenspanning dan
nog niet bereikt, dan is de band te
ernstig beschadigd. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Laat overmatige bandenspanning af met ].
De compressor niet langer dan
tien minuten laten werken.
12. Borglipje op houder indrukken om
fles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. De
Page 232 of 275

230Verzorging van de autobandenvulslang op de vrije aan‐
sluiting van de fles met afdicht‐
middel schroeven. Hierdoor wordt
voorkomen dat er afdichtmiddel
uit de fles stroomt. Bandenrepa‐
ratieset in de bagageruimte op‐
bergen.
13. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
14. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
15. De rit onmiddellijk voortzetten, zo‐
dat het afdichtmiddel zich gelijk‐
matig in de band kan verspreiden. Stop na ca. 10 km (uiterlijk na tien
minuten) en controleer de ban‐
denspanning. Hiervoor de lucht‐
slang van de compressor recht‐
streeks op bandventiel en com‐
pressor schroeven.
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen tot‐ dat de bandenspanning niet meer afneemt.Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer ge‐ bruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
16. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Algemene informatie Let op
De rijeigenschappen van de her‐ stelde band zijn veel minder goed,
daarom deze band laten vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐
hitting van de compressor, deze mi‐
nimaal 30 minuten lang uitschake‐
len.
Het ingebouwde veiligheidsventiel opent bij een druk van zeven bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
De bijgeleverde adapters kunnen
worden gebruikt om andere voor‐
werpen, bijv. voetballen, luchtbed‐
den, opblaasbare bootjes enz., op te pompen. Ze bevinden zich aan de
onderkant van de compressor. Om
deze te verwijderen, schroeft u de
compressorluchtslang erop en trekt
u de adapter eruit.
Wiel verwisselen
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Handrem aantrekken, eerste ver‐
snelling, achteruitversnelling of
P inschakelen.
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
tijd vervangen.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van ban‐denpech en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐
banden.