Page 217 of 275
Verzorging van de auto215Nr.Stroomkring1–2–3Elektrische ruitbediening4Spanningsomvormer5Carrosserieregelmodule 16Carrosserieregelmodule 27Carrosserieregelmodule 38Carrosserieregelmodule 49Carrosserieregelmodule 510Carrosserieregelmodule 611Carrosserieregelmodule 712Carrosserieregelmodule 813–14Achterklep15Airbagsysteem16Datalinkverbinding17Ontsteking18Airconditioning19ZonnedakNr.Stroomkring20Parkeerhulp/regensensor/front‐
camera21Remschakelaar22Audiosysteem23Display24–25Hulpkrik26Instrumentenpaneel27Stoelverwarming, bestuurder28–29–30Instrumentenpaneel/stoelver‐
warming/FlexDock31Claxon32Stoelverwarming, passagier33Verwarmd stuurwiel34–35Bandenreparatieset36–37Achterruitenwisser
Page 218 of 275
216Verzorging van de autoNr.Stroomkring38Aansteker39Elektrisch bediende ruiten/
zonnedak/automatische
versnellingsbakdisplay40–Boordgereedschap
Gereedschap
Auto's met bandenreparatieset
Het gereedschap bevindt zich bij het
sleepoog en de bandenreparatieset
onder de vloerafdekking.
Op OPC- of LPG-versie of versies
met draagsysteem aan achterzijde of dubbele laadvloer bevindt het ge‐
reedschap zich bij het sleepoog en de
bandenreparatieset aan de rechter‐
zijde in de bagageruimte, achter een
afdekking.
Page 219 of 275

Verzorging van de auto217Auto's met reservewiel
De krik, wielboutsleutel en sommig
gereedschap bevinden zich aan de
rechterzijde in de bagageruimte, ach‐
ter een afdekking 3 71.
Velgen en banden
Conditie van banden en velgen Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden
over scherpe randen kan schade aan banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Wij raden aan de voorwielen niet om te wisselen met de achterwielen en
vice versa, om de rijstabiliteit te be‐
houden. Gebruik altijd minder versle‐
ten banden op de achteras.
Winterbanden
Winterbanden verhogen de veiligheid
bij temperaturen onder 7 °C en moe‐
ten daarom op alle wielen worden ge‐ monteerd.
Alle bandenmaten zijn toegestaan als
winterbanden 3 259.De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.
Aanduidingen op banden Bijv. 195/55 R 16 95 H195:bandbreedte in mm55:hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte), percentageR:type koordlagen: RadiaalRF:type: RunFlat16:velgdiameter in inch95:kengetal voor draagvermogen,
95 komt bijv. overeen met
690 kgH:kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q:Maximaal 160 km/uS:Maximaal 180 km/uT:Maximaal 190 km/uH:Maximaal 210 km/uV:Maximaal 240 km/uW:Maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto.
Page 220 of 275

218Verzorging van de autoDe topsnelheid is bereikbaar op rij‐
klaar gewicht met bestuurder (75 kg)
plus 125 kg nuttige last. Door optio‐
nele uitrusting kan de topsnelheid van de auto afnemen.
Prestaties 3 253.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden
moeten zo worden gemonteerd dat
ze in de juiste richting draaien. De
juiste draairichting is herkenbaar aan
een symbool (bijv. een pijl) op de zij‐
wand van de band.
Bandenspanning De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten.
Dit geldt ook voor auto's met een ban‐
denspanningscontrolesysteem.
Draai het ventieldopje los.
Bandenspanning 3 259.
Het informatie-etiket bandenspan‐
ning op het portierframe rechts ver‐
meldt de originele bandenmaat en de bijbehorende bandenspannings‐waarden.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
De ECO-bandenspanning dient om een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties.
Ga voor de juiste bandenspannings‐
waarde als volgt te werk:
● Bepaal de code van de motor-ID.
Motorgegevens 3 251.
● Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 259.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.
Page 221 of 275

Verzorging van de auto2199Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd. Schakel na het
aanpassen van de bandenspanning
het contact in en selecteer de betref‐
fende instelling op de pagina
Draagvermogen band op het Driver
Information Center 3 97.
Afhankelijkheid van temperatuur De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in
de bandenspanningentabel verwijzen naar koude banden, dus bij een tem‐
peratuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa verhoogd. Houd hiermee re‐
kening wanneer u warme banden
controleert.
De bandenspanningswaarde die u op
het Driver Information Center ziet, is
de werkelijke bandenspanning. Bij
een afgekoelde band is deze waarde
iets lager, maar is de band niet lek.
Bandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de ban‐ denspanning van alle vier de banden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden moe‐
ten de voorgeschreven bandenspan‐
ning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken in Informatie- menu
voertuig ? op het Driver Informa‐
tion Center.
U selecteert het menu door indrukken van de toetsen op de richtingaanwij‐zerhendel.
Page 222 of 275
220Verzorging van de auto
Druk op MENU om Informatie- menu
voertuig te selecteren ?.
Draai aan het stelwiel om het ban‐ denspanningscontrolesysteem te se‐
lecteren.
Baselevel-display en Midlevel-dis‐
play:De bandenspanning voor elke band
wordt op zijn eigen pagina weergege‐
ven.
Uplevel-display:
De bandenspanning voor alle banden wordt op één pagina weergegeven.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden sa‐
men met het betreffende wiel aange‐
geven in een bericht op het Driver In‐
formation Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3 218.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 95.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 259.
Page 223 of 275

Verzorging van de auto221Als w 60-90 seconden knippert en
daarna continu wordt verlicht, is er
een fout in het systeem. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de ban‐
denspanningswaarden op het Driver
Information Center bij te werken.
Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na het rijden dooft, kan dit duiden
op een naderende te lage banden‐
spanning. Bandenspanning controle‐
ren.
Boordinformatie 3 105.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het ban‐
denspanningscontrolesysteem werkt niet op deze banden. De controle‐
lamp w brandt. Voor de overige drie
banden blijft het systeem in werking.Gebruik van standaard verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Als u elektronische apparaten ge‐
bruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare fre‐
quenties gebruiken, kan dit de wer‐
king van het bandenspanningscon‐
trolesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren;
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensoren; ver‐
vang de complete ventielsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto
3 259 en selecteer de betreffende in‐
stelling in het menu
Bandenbelasting op het Driver Infor‐mation Center, Informatie- menu
voertuig ? 3 97. Deze instelling is
de referentie voor de bandenspan‐
ningswaarschuwingen.
Het menu Bandenbelasting verschijnt
alleen als de auto stilstaat en de handrem aangetrokken is. Bij auto's
met automatische versnellingsbak
moet de keuzehendel op P staan.
Baselevel-display en Midlevel-dis‐ play:
Page 224 of 275

222Verzorging van de autoKies● LO voor een comfortabele span‐
ning tot drie inzittenden.
● ECO voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● HI voor volledige belading.
Uplevel-display:
Kies ● Licht voor een comfortabele
spanning tot drie inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke TPMS-sensor heeft een unieke
identificatiecode. De identificatiecode
moet aan de positie van een nieuw
wiel worden gekoppeld nadat de wie‐ len zijn geroteerd of alle wielen zijn
verwisseld en als een of meer ban‐
denspanningssensoren zijn vervan‐
gen. De bandenspanningssensoren
moeten ook worden gekoppeld na het
vervangen van een reservewiel door
een reguliere band met een banden‐
spanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De sensoren worden met een inleerge‐reedschap in de volgende volgorde
gekoppeld aan de wielposities: voor‐
wiel linkerzijde, voorwiel rechterzijde,
achterwiel rechterzijde en achterwiel
linkerzijde. De richtingaanwijzer in de
huidige actieve stand wordt verlicht
totdat de sensor is gekoppeld.
Neem contact op met een werkplaats voor onderhoud of om inleergereed‐
schap aan te schaffen. U hebt twee
minuten voor het koppelen van de po‐sitie van het eerste wiel en vijf minu‐
ten voor het koppelen van de positie van alle vier de wielen. Bij het over‐
schrijden van deze tijd stopt het kop‐ pelen en moet u opnieuw beginnen.
De koppelingsprocedure voor de ban‐ denspanningssensoren is als volgt:
1. Trek de handrem aan.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met automatische ver‐ snellingsbak: zet de keuzehendelin P.
Bij auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak: Houd het rempe‐
daal ingetrapt. Breng en houd de keuzehendel vijf seconden in
stand N tot P wordt weergegeven
op het Driver Information Center.
P geeft aan dat het koppelen van
de bandenspanningssensoren
kan worden gestart.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer Neu‐
traalstand.
4. Gebruik MENU op de richtingaan‐
wijzerhendel om Informatie- menu
voertuig ? op het Driver Infor‐
mation Center te selecteren.