Page 57 of 164
Verlichting
RIJDEN4.17
Richtingaanwijzers
Duw de hendel aan de linkerzijde van het stuur omhoog (rechtsaf) of omlaag (linksaf).
De richtingaanwijzers gaan automatisch uit als het stuur weer rechtuit staat en u kunt de hendel in de middelste stand terugzetten.
Het controlelampje van de desbetreffende richtingaanwijzers op het instrumentenpaneel gaat knipperen als de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld. Uhoort ook een klikkend geluid.
Passeerfunctie
Duw de hendel even tegen de veerdruk in omhoog of omlaag en laat hem dan weer los. De desbetreffende richtingaanwijzers knipperen 3 keer.
Alarmknipperlichten
Druk op de schakelaar links naast het touchscreen om de alarmknipperlichten in te schakelen. Alle richtingaanwijzers knipperen. Druk nog een keer op de schakelaar om de alarmknipperlichten weer uit te schakelen.
OPMERKING: De alarmknipperlichten werken ook als er geen sleutel in de buurt van de auto is.
Page 58 of 164

Ruitenwissers en -sproeiersRuitenwissers en -sproeiers
4.18GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S
Ruitenwissers en -sproeiersRuitenwissers
Draai het uiteinde van de hendel aan de linkerzijde van het stuur naar voren. U kunt kiezen uit 4 standen:
•1e: Automatisch met lage gevoeligheid.*
•2e: Automatisch met hoge gevoeligheid.*
•3e: Continu op lage snelheid.
•4e: Continu op hoge snelheid.
Druk op het uiteinde van de hendel om één keer te wissen.
Als de ruitenwissers op automatische bediening staan en de regensensor geen water op de voorruit waarneemt, dan zullen de ruitenwissers niet werken.
Als u de ruitenwissers inschakelt, wordt automatisch ook het dimlicht ingeschakeld (als dat nog niet het geval was).
*De Model S heeft een regensensor die in de steun van de binnenspiegel achter de voorruit is weggewerkt. Als de ruitenwissers op automatische bediening staan is de frequentie van het wissen afhankelijk van de hoeveelheid neerslag op de voorruit. Als de ruitenwissers in stand 2 staan, is de regensensor gevoeliger.
Ve r w i j d e r eve n t u e e l i j s v a n d e w i s s e r b l a d e n voordat u de ruitenwissers inschakelt, dat zorgt voor een langere levensduur. IJs heeft scherpe kanten waardoor het rubber van de wisserbladen beschadigd kan raken.
Controleer en reinig de wisserbladen regelmatig. Vervang de wisserbladen direct als ze beschadigd zijn. Voor details over het controleren en vervangen van wisserbladen, zie blz. 7.17.
AANWIJZING: Controleer bij extreme kou altijd of de ruitenwissers niet aan de voorruit vastgevroren zijn.
Ruitenwissers ontdooien
Als de Model S is uitgerust met het optionele Cold Weather-pakket kunt u de ruitenwisserbladen ontdooien via Controls > Cold Weather > Heated Wipers op het touchscreen. De verwarming werkt 15 minuten en gaat dan automatisch uit.
,
Page 59 of 164
Ruitenwissers en -sproeiers
RIJDEN4.19
Sproeiers
Druk de knop op het uiteinde van de hendel aan de linkerzijde van het stuur in en houd deze ingedrukt om de ruitensproeiers te bedienen. De ruitenwissers worden ingeschakeld.
Als u de knop loslaat, maken de ruitenwissers nog een paar slagen en dan stoppen ze.
Vul de ruitensproeier vloeistof regelmatig bij (zie blz. 7.20).
Ruitensproeiers ontdooien
Als de Model S is uitgerust met het optionele Cold Weather-pakket worden de ruitensproeiers verwarmd als de omgevingstemperatuur het vriespunt nadert en als u de ruitenwisserverwarming inschakelt (via Controls > Cold Weather > Heated Wipers op het touchscreen). De sproeierverwarming schakelt uit als de ruitenwisserverwarming wordt uitgeschakeld (na 15 minuten) en als de omgevingstemperatuur hoog genoeg is.
Page 60 of 164

ParkeerhulpParkeerhulp
4.20GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S
ParkeerhulpWerking van parkeerhulp
Als uw auto met de optie Park Assist is uitgerust, is deze voorzien van sensoren in de voor- en achterbumper. Als u langzaam voor of achteruit rijdt, waarschuwen deze sensoren voor eventuele objecten in de directe nabijheid van de auto.
De sensoren worden ingeschakeld bij een snelheid lager dan 4,8 km/h.
WA A R S C H U W I N G : Ve r t r o u w d a a r o m nooit alleen op de informatie van de parkeerhulp maar overtuig u er zelf van dat er geen personen en/of obstakels in de buurt van de auto zijn. De goede werking van de parkeerhulp kan verstoord worden door een aantal externe factoren (zie blz. 4.21). Als u alleen afgaat op de informatie van de parkeerhulp bestaat de kans op het verwonden van personen en/of schade aan goederen. Houd de directe omgeving van de auto altijd zelf goed in de gaten. Kijk bij het achteruitrijden over uw schouder en gebruik alle spiegels. Park Assist kan geen kinderen, voetgangers, fietsers,
dieren en bewegende voorwerpen detecteren die zich te ver of te dichtbij vóór, achter, boven of onder de sensoren bevinden. De parkeerhulp helpt de bestuurder bij het parkeren en is niet bedoeld ter vervanging van de eigen waarnemingen van de bestuurder. De parkeerhulp is geen garantie voor veilig rijden.
Visuele en hoorbare feedback
Als u langzaam vooruit of achteruit rijdt met een snelheid van minder dan 4,8 km/h verschijnt op het linker gedeelte van het instrumentenpaneel een waarschuwing dat er een obstakel vóór of achter de auto is geconstateerd. Bij het achteruitrijden wordt ugeholpen door het beeld van de achteruitrijcamera op het touchscreen (zie blz. 4.29).
Als het geluid is ingeschakeld (zie blz. 4.21), hoort u een waarschuwingssignaal tijdens het manoeuvreren. U kunt dit geluid met behulp van het scrollwieltje aan de linkerzijde op het stuur doen tijdelijk uitschakelen.
De auto ziet een obstakel tot op een afstand van ongeveer 120 cm in stand D (Rijden) en ongeveer 160 cm van de achterbumper in stand R (Achteruit). Er klinkt een waarschuwings-signaal (indien ingeschakeld).
Als het obstakel dichterbij komt, wordt de gele gevarenzone en de afstand tot het object weergegeven.
Page 61 of 164

Parkeerhulp
RIJDEN4.21
AANWIJZING: Zorg ervoor dat sensoren schoon zijn en vrij van sneeuw, modder en vuil. Richt een hogedrukspuit niet rechtstreeks op de sensoren en reinig ze niet met een scherp of schurend voorwerp, dat veroorzaakt krassen en kan het oppervlak beschadigen.
AANWIJZING: Plak geen stickers op de parkeersensoren en monteer ook geen accessoires voor de sensoren.
Hoorbare feedback regelen
U kunt de parkeerhulp met en zonder geluidssignaal gebruiken. Tik op Controls > Settings > Safety & Security > Park Assist Chimes om het geluid in- en uit te schakelen.
U kunt dit geluid ook met behulp van het scrollwieltje aan de linkerzijde op het stuur uitschakelen. Het geluid blijft uitgeschakeld tot u de selectiehendel in een andere stand zet of tot u harder rijdt dan 4,8 km/h.
Beperkingen en valse
waarschuwingen
De parkeerhulp kan in de volgende omstandigheden geen obstakels waarnemen:
•Een of meer parkeersensoren is beschadigd, vuil of bedekt (met sneeuw, bladeren, ijs).
•Het obstakel is te laag, ongeveer 20 cm (bijvoorbeeld een trottoirband of een drempel).
•We e r s o m st a n d i g h e d e n ( z wa re re g e n , sneeuw, mist) die de goede werking van de sensoren belemmeren.
•Het obstakel is dun (bijvoorbeeld een dun paaltje).
•Het obstakel is buiten het bereik van de sensor.
•Het object absorbeert geluid of is zacht (bijvoorbeeld poedersneeuw).
•Het obstakel is afgeschuind (bijvoorbeeld een oprit).
•Bij extreem koude of warme temperaturen.
•De sensoren worden gestoord door andere elektrische apparaten die ultrasone geluidsgolven produceren.
•Het object bevindt zich te dicht bij de bumper.
•De bumper beschadigd is of scheef hangt.
•Er iets op de bumper is gemonteerd waardoor de sensor wordt afgedekt (bijvoorbeeld een fietsenrek of een bumpersticker).
Andere parkeerhulpen
In aanvulling op de parkeerhulp is er ook het beeld van de achteruitrijcamera dat bij het inschakelen van de achteruit automatisch op het scherm verschijnt. Zie blz. 4.29.
Als de auto het obstakel tot op een afstand van ongeveer 40 cm in stand D (Drive) en ongeveer 30 cm in stand R (Reverse) van de bumper is genaderd, wordt de rode gevarenzone weergegeven en verschijnt er een waarschuwing op het scherm. De toon van het waarschuwingssignaal wordt hoger.
Als een sensor geen signaal doorgeeft, verschijnt er een waarschuwing op het instrumentenpaneel.
Page 62 of 164
Informatie dagtellerInformatie dagteller
4.22GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S
Informatie dagtellerWeergave informatie dagteller
De informatie van de dagteller kunt u op het touchscreen opvragen door op Controls > Trips te tikken. Er zijn twee dagtellers, A and B. Tik op RESET van de bijbehorende dagteller om deze te resetten.
OPMERKING: U kunt de informatie van de dagteller ook op het instrumentenpaneel laten weergeven (zie blz. 4.3).
Page 63 of 164

Energieverbruik
RIJDEN4.23
EnergieverbruikWeergave energieverbruik
Tik op de Energy-app aan de bovenzijde van het touchscreen voor een grafische weergave van het energieverbruik van de Model S.
De grafiek toont het energieverbruik en de resterende actieradius. De actieradius wordt berekend op basis van de verbruik van de laatste 0,16 km.
Snel accelereren en rijden op hoge snelheid zorgen voor pieken in het verbruik. Rustig rijden spaart energie. Momenten waarop er meer energie werd teruggewonnen dan verbruikt (een overschot dat gebruikt wordt om de batterij op te laden) worden in het groen aangegeven.
U kunt de schaal van de weergave veranderen door in of uit te zoomen met de gebruikelijke vingerbewegingen op het scherm. U kunt het energieverbruik van de laatste 10, 25, of 50 km bekijken. U kunt de schaal ook veranderen door op Controls > Settings > Apps > Energy te tikken.
OPMERKING: U kunt de grafiek ook op het instrumentenpaneel laten weergeven, gebruik daarvoor het scrollwieltje op het stuur (zie blz. 4.3).
Tips om actieradius te vergroten
U kunt uw actieradius vergroten door zuinig te rijden op dezelfde manier als u deed om benzine te besparen.
Het energieverbruik is sterk afhankelijk van de rijstijl van de bestuurder en externe omstandigheden (koud weer, zware belading, rijden in bergen enz.). Houd de volgende punten in gedachten als u het maximale uit een lading wilt halen:
•Rijden op hoge snelheid kost veel energie en verkort de actieradius.
•Vo o r ko m v a a k e n s n e l a c c e l e r e re n .
•Neem bijtijds de voet van het gaspedaal in plaats van te remmen. Elke keer dat u tijdens het rijden de voet van het gas neemt, verliest de auto door regeneratief remmen snelheid terwijl de daarbij opgewekte energie wordt gebruikt om de batterij op te laden (zie blz. 4.25).
•Zorg voor de juiste bandenspanning (zie blz. 7.4).
•Neem geen onnodige bagage mee.
•Beperk het gebruik van elektrische verbruikers zoals de verwarming en de airconditioning. Het gebruik van de stoelverwarming is efficiënter dan het hele interieur verwarmen.
De energiemeter op het instrumentenpaneel en de Energy-app (zie blz. 4.23) geven informatie over het energieverbruik. Dankzij deze informatie weet u al snel hoeveel invloed uw rijstijl en de externe omstandigheden hebben op het energieverbruik van de Model S.
Page 64 of 164

RemmenRemmen
4.24GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S
RemmenRemsystemen
De Model S is uitgerust met ABS, een systeem dat voorkomt dat de wielen bij een eventuele noodstop blokkeren. Hierdoor blijft de auto in de meeste omstandigheden bestuurbaar.
Bij een noodstop controleert het ABS de draaisnelheid van de wielen en regelt het systeem de remdruk naar elk wiel aan de hand van de grip.
Het aanpassen van de remdruk zorgt voor een pulserende beweging van het rempedaal. Dit is een normaal verschijnsel en geeft aan dat het ABS actief is. Houd het rempedaal stevig ingetrapt als u deze pulserende beweging voelt.
Het ABS-controlelampje op het instrumentenpaneel knippert heel even als u de auto start. Als het lampje op enig ander moment gaat branden, is er een storing geconstateerd en werkt het ABS niet. Neem contact op met Tesla. Het remsysteem blijft normaal functioneren en wordt niet beïnvloed door het uitvallen van het ABS. De remweg kan echter groter worden.
Als dit controlelampje brandt, anders dan alleen kortstondig tijdens het starten, is er een storing in het remsysteem geconstateerd of is het remvloeistofniveau te laag. Neem onmiddellijk contact op met Tesla.
Noodstop
Tr a p b i j e e n n o o d s t o p z o h a r d m o g e l i j k o p h e t rempedaal en houd het pedaal ingetrapt, ook als het glad is. Het ABS past de remdruk van elk wiel aan aan de grip die het wiel heeft. Zo wordt voorkomen dat de wielen blokkeren en kunt u op een zo veilig mogelijke manier stoppen.
WA A R S C H U W I N G : N o o i t p o m p e n d remmen. Dit verstoort de goede werking van het ABS en de remweg zal toenemen.
WA A R S C H U W I N G : H o u d a l t i j d voldoende afstand tot uw voorganger en wees bij gevaarlijke omstandigheden extra voorzichtig. Alhoewel het ABS de remweg kan verkorten, het kan de wetten van de natuur niet verslaan. Het voorkomt ook geen aquaplaning (een laagje water verhindert het contact tussen de band en het wegdek).
Remblokslijtage
De remblokken van de Model S zijn standaard voorzien van slijtage-indicatoren. Als het remblok is versleten, raakt een dunne metalen strip in het remblok de remschijf en gaat daardoor hard piepen. Dit geluid geeft aan dat de remblokken versleten zijn en vervangen moeten worden. Neem contact op met het Te s l a S e r v i c e C e n t e r o m h e t p i e p e n t e s t o p p e n .
De remmen moeten regelmatig gecontroleerd worden waarbij de wielen gedemonteerd moeten worden. Kijk voor technische details en de minimumdikte van remschijven en -blokken op blz. 8.6.
WA A R S C H U W I N G : A l s u v e r s l e t e n remblokken niet op tijd laat vervangen, kan het remsysteem beschadigd raken en bestaat de kans op gevaar tijdens het remmen.