Page 129 of 292

127
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
BANDENSPANNINGSCONTROLESySTEEM
In het ventiel van deze banden is een druksensor gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van de
spanning van een of meer banden detecteert.Ondanks de aanwezigheid van dit systeem dient u maandelijks en
voor elke lange reis de bandenspanning handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft een negatief effect op de
wegligging, verlengt de remweg en versnelt de bandenslijtage,
met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het
rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van
de vier banden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger
brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning
staat vermeld op de bandenspanningssticker (zie de rubriek
"Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude" banden worden gecontroleerd
(auto die langer dan 1 uur heeft stilgestaan of na een traject van
maximaal 10
km met gematigde snelheid). Is dit niet het geval,
verhoog dan de op de sticker vermelde waarden met 0,3
bar.
Reservewiel
Vergeet niet ook de bandenspanning van het reservewiel te
controleren.
Het lichtmetalen reservewiel is voorzien van een sensor.
Het stalen reservewiel is niet voorzien van een sensor.
Het bandenspanningscontrolesysteem is een hulpsysteem; de
bestuurder moet waakzaam blijven.
6/
RIjDEN
Page 130 of 292

128
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt
geconstateerd, kan deze band afhankelijk van de uitvoering worden
herkend aan een pictogram of melding.
F
V
erlaag onmiddellijk de snelheid, maak geen bruuske
stuurbewegingen en rem niet plotseling hard af.
F
Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie dit toelaat.
F
Gebruik in geval van een lekke band de noodreparatieset of het
reservewiel (volgens uitrusting),
of
F
controleer de spanning van de vier banden (bij koude banden)
als u over een compressor beschikt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset,
of
F
rijd voorzichtig met lage snelheid verder als u niet direct de
bandenspanning kunt controleren.
WAARSCHUWING TE LAGE BANDENSP ANNING
Bij een te lage bandenspanning brandt dit verklikkerlampje in
combinatie met een geluidssignaal en in combinatie met de
weergave van een melding.
Een lagere bandenspanning is niet altijd zichtbaar aan een
vervorming van de band. Beperk u daarom niet alleen tot een
visuele controle. Bij aangezet contact moet de bandenspanning minimaal 0,2 bar te laag
zijn. Pas de bandenspanning indien nodig aan en houd u zich daarbij
aan de waarden die op de bandenspanningssticker zijn vermeld. Als dit verklikkerlampje knippert en vervolgens
permanent brandt in combinatie met het verklikkerlampje
service, duidt dit op een storing in het systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet meer gecontroleerd.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een sensor (stalen reservewiel).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
om het systeem te laten controleren of monteer na een lekke band het
wiel met de originele velg, dat is voorzien van een sensor.
STORING
De waarschuwing wordt weergegeven zolang de desbetreffende
band(en) niet op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareer\
d of is
(zijn) vervangen.
Page 131 of 292

129
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
SNELHEIDSBEGRENZER
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de wagensnelheid de door de
bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper
intrappen van het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de
ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens
handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de
ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de
wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact
opgeslagen in het geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op
het verkeer blijven vestigen.
STUURKOLOMSCHAKELAAR
De functies van de snelheidsbegrenzer worden bediend met de
stuurkolomschakelaar.
1.
Rolknop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer
.
2.
T
oets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.
3.
T
oets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.
4.
T
oets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing.
6/
RIjDEN
Page 132 of 292
130
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
WEERGAVE OP HET DISPLAy
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
5.
Snelheidsbegrenzing
AAN/UIT.
6.
Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
7.
Ingestelde snelheid.
PROGRAMMEREN
F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (OFF/Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
F
Stel de snelheid in door op de toets 2
of 3 te
drukken (bijv.: 90
km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met
de toetsen 2
en 3:
-
+/- 1
km = kort indrukken,
-
+/- 5
km = lang indrukken,
-
+/- in stappen van 5
km = ingedrukt houden.
F
Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op
de toets
4.
F
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk
nogmaals op de toets 4
: het uitschakelen wordt
bevestigd op het display (OFF/Pause).
F
W
eer inschakelen van de snelheidsbegrenzer:
druk nogmaals op de toets 4.
Page 133 of 292

131
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
OVERSCHRIJDEN VAN DE INGESTELDE SNELHEID
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de
snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht
wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de
begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gas
wordt losgelaten.
UITSCHAKELEN VAN DE FUNCTIE
F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. De
snelheidsbegrenzer wordt niet meer op het display weergegeven.
STORING
In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de
ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het
gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:
-
controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
-
gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
6/
RIjDEN
Page 134 of 292

132
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een
constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
-
de stand
D van de automatische transmissie moet zijn
geselecteerd.
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende
het gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden
gewist.
STUURKOLOMSCHAKELAAR
De functies van de snelheidsregelaar worden bediend met de
stuurkolomschakelaar.
1.
Rolknop voor het selecteren van de snelheidsregelaar
.
2.
T
oets voor het programmeren van een snelheid en het verlagen van
de ingestelde snelheid.
3.
T
oets voor het programmeren van een snelheid en het verhogen
van de ingestelde snelheid.
4.
T
oets voor het uitschakelen / hervatten van de snelheidsregeling.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op
het verkeer blijven vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig.
Om de snelheidsregelaar te kunnen inschakelen, moet de ingestelde
snelheid minimaal 40
km/h bedragen en moet aan een van de
onderstaande voorwaarden worden voldaan:
-
bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de
vierde versnelling zijn ingeschakeld,
-
bij auto's met automatische transmissie moet bij handmatig
schakelen minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld,
Het
uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig
met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van het stabiliteitscontrolesysteem.
Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk
worden overschreden.
Page 135 of 292
133
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
WEERGAVE OP HET DISPLAy
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
5.
Snelheidsregelaar uitschakelen / hervatten van de
snelheidsregeling.
6.
Snelheidsregelaar geselecteerd.
7.
Ingestelde snelheid.
PROGRAMMEREN
F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" : de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (OFF/Pause).
F
Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het
gewenste niveau te brengen en vervolgens op de
toets
2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met
de toetsen 2
en 3:
-
+/- 1
km = kort indrukken,
-
+/- 5
km = lang indrukken,
-
+/- in stappen van 5
km = ingedrukt houden.
F
Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op
de toets
4: het uitschakelen wordt bevestigd op
het display (OFF/Pause).
F
W
eer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk
nogmaals op de toets 4.
6/
RIjDEN
Page 136 of 292

134
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
OVERSCHRIJDEN VAN DE INGESTELDE
SNELHEID
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat
de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt
automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de
ingestelde snelheid.
UITSCHAKELEN VAN DE FUNCTIE
F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. De snelheidsregelaar
wordt niet meer op het display weergegeven.
STORING
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde\
snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer
u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge
verandering van de wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer
druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:
-
controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
-
gebruik nooit meer dan één mat per plaats.