Page 73 of 185

Instrumenten en bedieningsorganen71
CNG-brandstofmeter
Bij het rijden op aardgas geven de
vier verticale balkjes naast CNG het
methaanpeil in de cilinders aan.
Naarmate het brandstofpeil daalt,
verdwijnen de balkjes op de CNG- brandstofmeter.
CNG en het ene resterende blakje
knipperen als het methaanpeil in de cilinders laag is.
Tanken 3 124.
Brandstofkeuzeschake‐
laar
Met de knop Y in de middenconsole
schakelt u tussen benzine en aard‐
gas. De LED 1-status toont de hui‐
dige werkingsmodus.
1 uit=rijden op aardgas.1 brandt=rijden op benzine.
Als bij het rijden op aardgas controle‐
lampje Y op het Driver Information
Center (DIC) 3 82 oplicht, zijn de
aardgastanks leeg en schakelt de
auto automatisch over op het rijden
op benzine.
Brandstof voor rijden op aardgas
3 123, bijtanken 3 124
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
Als controlelampje $ brandt, is de
koelvloeistoftemperatuur te hoog. Af‐
hankelijk van de versie verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center 3 82. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Page 74 of 185

72Instrumenten en bedieningsorganenVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het service-display is beschikbaar in
auto's met multifunctionele versie van
het Driver Information Center 3 82.
Na het inschakelen van het contact
verschijnt kort de resterende afstand
tot de volgende onderhoudsbeurt. Af‐
hankelijk van de rijomstandigheden
kan een onderhoudsbeurt met aan‐
zienlijk variërende tussenpozen wor‐
den gemeld.
Als de resterende afstand of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt minder
dan 2.000 km is, verschijnt Serv. op
het Driver Information Center. De her‐ innering onderhoudsbeurt verschijnt
na elke volgende 200 km en wordt
frequenter wanneer de resterende af‐
stand minder dan 200 km is.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
U kunt de resterende afstand tot de
volgende onderhoudsbeurt ook bekij‐
ken op het Driver Information Center via de optie SERVICE in het menu In‐
stellingen 3 82.
Service-display terugzetten Na een onderhoudsbeurt moet het
service-display door een werkplaats
worden gereset.Versnellingsbakdisplay
De modus en de huidige versnelling
van de geautomatiseerde versnel‐
lingsbak verschijnt op het transmis‐
siedisplay.
Geautomatiseerde versnellingsbak
3 112.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
rusting kan de plaats van de contro‐
lelampjes variëren.
Page 75 of 185
Instrumenten en bedieningsorganen73
Bij het inschakelen van de ontsteking
lichten de meeste controlelampen
korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood=gevaar, belang‐
rijke herinneringgeel=waarschuwing,
aanwijzing, storinggroen=inschakelbevesti‐
gingblauw=inschakelbevesti‐ ging
Page 76 of 185
74Instrumenten en bedieningsorganen
Controlelampen in de instrumentengroep
Page 77 of 185

Instrumenten en bedieningsorganen75
Controlelampje in de
dakconsole
Airbag deactiveren 3 46, 3 76.
Generieke waarschuwing
9 brandt geel.
Afhankelijk van de modelvariant kan
controlelamp 9 afzonderlijk of in com‐
binatie met Æ, t , Z of r branden.
Als 9 in combinatie met I brandt:
motor onmiddellijk afzetten en de hulp van een werkplaats inroepen.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 82.
9 brandt ook bij het activeren van de
brandstofblokkeerschakelaar of bij een storing in de sensor motorolie‐
druk. De hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Brandstofblokkeersysteem 3 89.
Richtingaanwijzer
2 of 3 knippert groen.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐ knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 136, zeke‐
ringen 3 142.
Richtingaanwijzers 3 94.Gordelverklikker
Gordelverklikker voor de
voorstoelen
X voor de stoel van de bestuurder
en/of de voorpassagier gaat branden
of knippert rood.
Brandt
Na het inschakelen van het contact brandt controlelamp X kort als de vei‐
ligheidsgordel van de bestuurder en/of de veiligheidsgordel van de
passagier niet zijn omgedaan. Ook
klinkt er gedurende enkele seconden
een geluidssignaal.
Knippert
Onderweg knippert X en klinkt er ge‐
durende 90 seconden een geluidssig‐
naal totdat de veiligheidsgordels voor zijn omgedaan.
Veiligheidsgordel omdoen 3 39.
Page 78 of 185

76Instrumenten en bedieningsorganen9Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐
doen.
Inzittenden die geen gebruik ma‐
ken van de veiligheidsgordel bren‐ gen bij eventuele aanrijdingen me‐
depassagiers en zichzelf in ge‐
vaar.
Raadpleeg een werkplaats om de
gordelverklikker te deactiveren. U kunt het geluidssignaal voor de gor‐
delverklikker via het Driver Informa‐
tion Center opnieuw activeren
3 82.
Let op
Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver InformationCenter worden aangepast 3 82.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een
storing in het airbagsysteem. De hulp van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 38, 3 41.
Airbag-deactivering * brandt geel.
Bij geactiveerde
passagiersairbag voor:
Bij het inschakelen van het contact
brandt * gedurende ongeveer
4 seconden, knippert nog eens
4 seconden en gaat vervolgens uit.
Bij gedeactiveerde
passagiersairbag voor:
* brandt onafgebroken geel.
Airbag deactiveren 3 46.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Page 79 of 185

Instrumenten en bedieningsorganen77
Brandt bij een draaiende motorStoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet geladen. Motorkoeling wordt mo‐
gelijk onderbroken. De rembekrachti‐ ger werkt eventueel niet meer. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Knippert bij een draaiende
motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.Remsysteem
R brandt rood.
Licht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 134.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt bij een storing in de vacuüm‐ rembekrachtiger, bij het intrappen
voelt het rempedaal hard aan. Het
remsysteem blijft werken, maar de
bekrachtiging neemt af. Ook hebt u bij
het sturen wellicht aanzienlijk meer
kracht nodig.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handrem is aange‐
trokken 3 116.
Slijtage van remblokken
F brandt geel.
De reblokken voor zijn versleten, on‐
middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als tijdens de rit gaat
branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Antiblokkeersysteem 3 116.
Transmissie
s brandt rood.
Brandt bij een storing in de transmis‐
sie.
Page 80 of 185

78Instrumenten en bedieningsorganen
Wellicht verschijnt er ook een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center 3 82 en klinkt er een
geluidssignaal.
Verder rijden is mogelijk, zij het voor‐ zichtig en anticiperend.
Laat de oorzaak van de storing zo
snel mogelijk verhelpen in een werk‐
plaats.
Geautomatiseerde versnellingsbak
3 112.
Opschakelen
[ of Ò brandt op het Driver Informa‐
tion Center 3 82 wanneer met het
oog op een zuiniger verbruik schake‐ len wordt aanbevolen.
Hellingrem Z brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Als de controlelamp niet na een paar seconden dooft of gaat branden tij‐
dens het rijden, is er een storing in dehellingrem. De hulp van een werk‐
plaats inroepen om de storing te laten verhelpen.
De controlelamp elektronisch stabili‐
teitsprogramma (ESP) x kan ook op‐
lichten 3 78 in combinatie met Z.
Afhankelijk van de modelvariant licht 9 als alternatief op als controlelampje
Z niet aanwezig is. Afhankelijk van
de versie kan er een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information Cen‐ ter verschijnen 3 82.
Generieke waarschuwing 9 3 75.
Hellingrem 3 117.
Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw
of ijs bedekte sensoren
ofStoringen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Controlelampje 9 licht als alternatief
op als controlelampje r niet aan‐
wezig is. Afhankelijk van de versie
kan er een waarschuwingsbericht op
het Driver Information Center ver‐
schijnen 3 82.
Generieke waarschuwing 9 3 75.
Ultrasoonparkeerhulp 3 120.
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP)
R brandt of knippert geel.
Knippert Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.