Instrumenten en bedieningsorganen71
CNG-brandstofmeter
Bij het rijden op aardgas geven de
vier verticale balkjes naast CNG het
methaanpeil in de cilinders aan.
Naarmate het brandstofpeil daalt,
verdwijnen de balkjes op de CNG- brandstofmeter.
CNG en het ene resterende blakje
knipperen als het methaanpeil in de cilinders laag is.
Tanken 3 124.
Brandstofkeuzeschake‐
laar
Met de knop Y in de middenconsole
schakelt u tussen benzine en aard‐
gas. De LED 1-status toont de hui‐
dige werkingsmodus.
1 uit=rijden op aardgas.1 brandt=rijden op benzine.
Als bij het rijden op aardgas controle‐
lampje Y op het Driver Information
Center (DIC) 3 82 oplicht, zijn de
aardgastanks leeg en schakelt de
auto automatisch over op het rijden
op benzine.
Brandstof voor rijden op aardgas
3 123, bijtanken 3 124
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
Als controlelampje $ brandt, is de
koelvloeistoftemperatuur te hoog. Af‐
hankelijk van de versie verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center 3 82. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Instrumenten en bedieningsorganen75
Controlelampje in de
dakconsole
Airbag deactiveren 3 46, 3 76.
Generieke waarschuwing
9 brandt geel.
Afhankelijk van de modelvariant kan
controlelamp 9 afzonderlijk of in com‐
binatie met Æ, t , Z of r branden.
Als 9 in combinatie met I brandt:
motor onmiddellijk afzetten en de hulp van een werkplaats inroepen.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 82.
9 brandt ook bij het activeren van de
brandstofblokkeerschakelaar of bij een storing in de sensor motorolie‐
druk. De hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Brandstofblokkeersysteem 3 89.
Richtingaanwijzer
2 of 3 knippert groen.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐ knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 136, zeke‐
ringen 3 142.
Richtingaanwijzers 3 94.Gordelverklikker
Gordelverklikker voor de
voorstoelen
X voor de stoel van de bestuurder
en/of de voorpassagier gaat branden
of knippert rood.
Brandt
Na het inschakelen van het contact brandt controlelamp X kort als de vei‐
ligheidsgordel van de bestuurder en/of de veiligheidsgordel van de
passagier niet zijn omgedaan. Ook
klinkt er gedurende enkele seconden
een geluidssignaal.
Knippert
Onderweg knippert X en klinkt er ge‐
durende 90 seconden een geluidssig‐
naal totdat de veiligheidsgordels voor zijn omgedaan.
Veiligheidsgordel omdoen 3 39.
Rijden en bediening1079Gevaar
Laat een eventuele geur van
brandstof in de auto of een brand‐ stoflek door een werkplaats ver‐helpen. Zet het brandstofblokkeer‐
systeem niet terug, om kans op
brand te vermijden.
Berichten brandstofsysteem 3 89.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.
Stop/Start-systeem Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐
tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. voor een ver‐
keerslicht of in een file. Het start de
motor automatisch zodra u het kop‐
pelingspedaal bedient.
Een accusensor zorgt ervoor dat een
Autostop alleen wordt uitgevoerd,
wanneer de accu voldoende geladen
is om te kunnen herstarten.
Inschakelen Het Stop/Start-systeem is beschik‐baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.
UitschakelenDeactiveer het Stop/Start-systeem
handmatig met de knop ^ in de mid‐
denconsole. LED in de knopt brandt
ter bevestiging van deactiveren.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend bericht op het Driver In‐
formation Center verschijnen 3 82.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
■ Bedien het koppelingspedaal
■ Zet de hendel in de neutraalstand
■ Laat het koppelingspedaal los
De motor wordt afgezet terwijl het contact ingeschakeld blijft.
179
Bedieningsorganen......................63
Bekerhouders .............................. 55
Bekleding .................................... 163
Belading........................................ 56
Beladingsinformatie .....................62
Berichten brandstofsysteem .........89
Beslagen lampglazen ..................95
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 119
Beveiliging van de auto ................26
Binnenspiegels ............................. 28
Binnenverlichting .................96, 141
Bolle vorm .................................... 27
Boordgereedschap .....................146
Brandstof .................................... 122
Brandstofblokkeersysteem ...89, 106
Brandstoffilter aftappen ...............81
Brandstofkeuzeschakelaar ..........71
Brandstofmeter ............................ 70
Brandstofverbruik .........................82
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot 126
Brandstof voor benzinemotoren 122
Brandstof voor dieselmotoren ...123
Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 123
Buitenspiegels .............................. 27
Buitentemperatuur .......................65
Buitenverlichting ........................... 92C
Car Pass ...................................... 19
Centrale vergrendeling ................21
Claxon ................................... 13, 64
Conformiteitsverklaring ...............176
Contactslotstanden ....................105
Controlelampen ......................69, 72
Controle over de auto ................104
Controles .................................... 130
Cruise control ...................... 82, 119
D Dagrijlicht ................................ 82, 93
Dagteller ...................................... 69
Dakbalken..................................... 57
Dakbelasting ................................. 62
Dakconsole .................................. 55
Dakdrager .................................... 61
Dakdragers ................................... 62
Datum ........................................... 82
De belangrijkste informatie voor uw eerste rit................................. 6
Derde remlicht ........................... 140
Diefstalvergrendeling ....................21
Dimlicht of grootlicht .....................92
Driepuntsgordel ........................... 39
Driver Information Center .............82E
Ecomodus (E) ............................. 115
Elektrisch bediende ruiten ...........29
Elektrische aansluitingen .............67
Elektrische verstelling ..................27
Elektrisch systeem...................... 142
Elektronische rijprogramma's ....115
Elektronisch klimaatregelsysteem ..............100
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) .................78, 118
ESP (elektronisch stabiliteits‐ programma)............................. 118
Event Data Recorders (EDR) .....176
F
Frontaal airbagsysteem ...............45
G Geautomatiseerde versnellingsbak ......................112
Gebruik van deze handleiding .......3
Geluidssignaal .............................. 82
Geluidssignaal gordelverklikker ....82
Geluidssignaal maximumsnelheid 82
Geluidssignalen ........................... 88
Generieke waarschuwing .............75
Gereedschap ............................. 146
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4