Page 89 of 185

Instrumenten en bedieningsorganen87
TAAL
Selecteerbare talen zijn onder an‐
dere: Engels, Duits, Frans, Italiaans,
Portugees, Spaans, Nederlands,
Pools en Turks. Selecteer de gewen‐ ste taal en bevestig.
WAARSCHUWINGSVOLUME
(volume geluidssignalen)
Hiermee stelt u het volume van ge‐
luidssignalen in en bevestigt u de
nieuwe waarde. Er zijn 8 niveaus be‐
schikbaar.
Geluidssignalen 3 88.
KNOPVOLUME
Elke keer bij het indrukken van de knop SETq, R of S klinkt er een ge‐
luidssignaal.
Hiermee stelt u het volume van deze
geluidssignalen in en bevestigt u de nieuwe waarde. Er zijn 8 niveaus be‐
schikbaar.
Geluidssignalen 3 88.ZOEMER VEILIGHEIDSGORDELS
(geluidssignaal voor gordelverklikker
bestuurders- en/of passagiersstoel
opnieuw activeren)
Deze menuoptie is alleen beschik‐
baar wanneer de gordelverklikker al
door een werkplaats gedeactiveerd
is.
Na het opnieuw activeren wordt/-en
de bestuurder en/of de passagier ge‐
waarschuwd met een geluidssignaal
als de betreffende veiligheidsgordel
niet is omgedaan.
Gordelverklikker 3 75.
SERVICE (afstand tot volgende
onderhoudsbeurt)
In deze menuoptie ziet u de reste‐
rende afstand tot de volgende onder‐ houdsbeurt.
De afstand tot de volgende onder‐
houdsbeurt wordt ook automatisch
weergegeven wanneer de afstand
2.000 km bereikt en wordt elke vol‐
gende 200 km herhaald.
Service-display 3 72.PASSAGIERSAIRBAG (frontairbag
en sidebag passagier activeren/
deactiveren)
Activeert de frontpassagiersairbags als er een volwassene op de passa‐
giersstoel voor zit. Deactiveer de air‐
bags wanneer er een kinderveilig‐
heidssysteem op deze stoel staat.9 Gevaar
Kans op dodelijk letsel voor een
kind in een kinderzitje op de pas‐
sagiersstoel met geactiveerde air‐ bag.
Kans op dodelijk letsel voor een
volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde airbag.
Activeer of deactiveer in deze menu‐optie de airbags ( Bag Pass Aan of
Bag Pass Uit ) en bevestig uw keuze;
er verschijnt een bevestigingsbericht
op het display. Selecteer JA (wijzigin‐
gen bevestigen) of Nee (wijzigingen
annuleren).
Airbag deactiveren 3 46.
Page 90 of 185

88Instrumenten en bedieningsorganen
DAGRIJLICHT
Activeer het dagrijlicht om bij daglicht beter zichtbaar te zijn (op Aan zetten).
Deactiveren als dit niet nodig is (op
UIT zetten).
Dagrijlicht 3 93.
MENU AFSLUITEN
Via deze menuoptie sluit u het menu
Instellingen af.Boordinformatie
Geluidssignalen
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐ gen veiligheidsgordels geniet de pri‐oriteit boven alle andere geluidssig‐nalen.
Bij het starten van de motor of tijdens het rijden ■ Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
■ Bij aangetrokken handrem vanaf een bepaalde snelheid.
■ Wanneer de parkeerhulp een ob‐ stakel herkent.
■ Als er een storing in de parkeerhulp
wordt gedetecteerd.
■ Wanneer bij het wegrijden een van de portieren of de achterklep niet
goed gesloten is.
■ Als de snelheid korte tijd een be‐ paalde limiet overschrijdt.■ Als het Stop/Start-systeem de mo‐tor niet automatisch opnieuw kan
starten.
■ Auto's met geautomatiseerde ver‐ snellingsbak: de neutrale stand is
niet geselecteerd of het rempedaal
is niet ingetrapt.
■ Bij een transmissiestoring bij auto's
met geautomatiseerde versnel‐
lingsbak.
■ Als er een waarschuwingsbericht, bijv. lage bandenspanning, op het
Driver Information Center ver‐
schijnt.
Bij het parkeren van de auto
en/of het openen van het
bestuurdersportier ■ Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
■ Auto's met geautomatiseerde ver‐ snellingsbak: de neutrale stand is
niet geselecteerd, de handrem is niet aangetrokken of het rempedaal en/of het rempedaal is niet inge‐trapt.
Page 91 of 185

Instrumenten en bedieningsorganen89Berichten
brandstofsysteem
Brandstofblokkeersysteem
Bij een in zekere mate ernstige bot‐ sing wordt omwille van de veiligheidhet brandstofsysteem geblokkeerd
en wordt de motor automatisch uitge‐
schakeld. Afhankelijk van de versie
kan er een bijbehorend waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center verschijnen 3 82.
Zie " Motor afzetten " om het brand‐
stofblokkeersysteem terug te zetten en met de auto te kunnen rijden
3 106.Tripcomputer
De boordcomputer geeft informatie
over rijgegevens die voortdurend ge‐
registreerd en elektronisch verwerkt
worden.
De volgende functies zijn te selecte‐
ren door de knop TRIP op het uiteinde
van de wisserhendel meerdere malen in te drukken:
Standaardversie ■ Gemiddeld verbruik
■ Momentaan verbruik
■ Actieradius
■ Afgelegde afstand
■ Gemiddelde snelheid
■ Reistijd (rijtijd)
Multifunctionele versie Twee dagtellers, trip A en trip B, kun‐
nen worden geselecteerd en worden
apart bijgehouden.
U kunt de informatie van de twee trip‐
computers onafhankelijk van elkaar
resetten, waardoor u de afstanden
van verschillende trips kunt bekijken.
Trip A ■ Gemiddeld verbruik
■ Momentaan verbruik
■ Actieradius
■ Afgelegde afstand
■ Gemiddelde snelheid
■ Reistijd (rijtijd)
Trip B ■ Gemiddeld verbruik
■ Afgelegde afstand
■ Gemiddelde snelheid
■ Reistijd (rijtijd)
Page 92 of 185

90Instrumenten en bedieningsorganen
Trip B kan worden gedeactiveerd via
het Driver Information Center 3 82.
Informatie boordcomputer
resetten Reset de tripcomputer door één van
de functies te selecteren en gedu‐
rende enkele seconden de knop
TRIP ingedrukt te houden.
De volgende informatie op de boord‐
computer wordt gereset:
■ Gemiddeld verbruik
■ Afgelegde afstand
■ Gemiddelde snelheid
■ Reistijd (rijtijd)
Bij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de boordcomputer automa‐ tisch teruggezet.
Gemiddeld verbruik
Het gemiddelde verbruik wordt aan‐
gegeven op basis van de afgelegde
afstand en de verbruikte brandstof
sinds de laatste reset.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele brandstof‐
verbruik.
_ _ _ _ verschijnt op het display als de
auto gedurende langere tijd met een
draaiende motor wordt geparkeerd.
Actieradius De actieradius wordt berekend op ba‐
sis van de huidige inhoud van de
brandstoftank en het gemiddelde ver‐
bruik sinds de laatste reset.
Wanneer het bereik minder dan
50 km is, verschijnt _ _ _ _ op het dis‐
play.Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Let op
Het bereik wordt niet getoond als de auto gedurende langere tijd met
draaiende motor wordt geparkeerd.
Afgelegde afstand
Geeft de afgelegde afstand sinds de
laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Gemiddelde snelheid
Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Ritonderbrekingen waarbij het con‐
tact wordt uitgeschakeld niet meege‐ rekend.
Reistijd (rijtijd)
De tijd die sinds het tonen van de laat‐ ste reset verstreken is.
Page 93 of 185
Instrumenten en bedieningsorganen91
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Tripcomputer afsluiten
Sluit de tripcomputer af door de knop
SET q gedurende meer dan
2 seconden ingedrukt te houden.
Driver Information Center 3 82.
Stroomonderbreking
Als de stroom werd onderbroken of
als de accuspanning te ver is ge‐
daald, gaan de waarden die in de
boordcomputer opgeslagen liggen
verloren.
Page 94 of 185
92VerlichtingVerlichtingRijverlichting................................ 92
Binnenverlichting .........................95
Verlichtingsfuncties ......................97Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
§=uit / dagrijlicht9=zijmarkeringslichten / koplam‐
pen
Controlelamp 8 3 82.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
de koplampen en zijmarkeringslich‐
ten.
Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Aan de hendel trekken om het dim‐
licht in te schakelen.
Lichtsignaal Lichtsignaal activeren door de hendelnaar u toe te trekken.
Page 95 of 185

Verlichting93Koplampverstelling
Handmatige koplampverstelling
Bereik van de koplampen aanpassen aan de belading om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen:
Druk op de knoppen À of Á totdat
de gewenste instelling op het Driver
Information Center verschijnt 3 82.
0=Zitplaatsen voorin bezet1=Alle zitplaatsen bezet2=Alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3=Bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimteKoplampinstelling in het
buitenland Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan
de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Koplampen door een werkplaats la‐
ten bijstellen.
Dagrijlicht Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar.
Na het activeren van de functie en het
inschakelen van het contact gaan de
koplampen vanzelf aan en wordt de
verlichting van de instrumenten min‐
der intens. De lichtschakelaar moet
op stand § staan. Bij het uitschakelen
van het contact wordt ook het dagrij‐
licht uitgeschakeld.Let op
De bestuurder blijft verantwoordelijk voor het inschakelen van het dim‐licht wanneer dat nodig is, bijv. bij
het rijden door een tunnel of 's
nachts.
Na het deactiveren van de functie
gaan de koplampen bij het inschake‐
len van het contact met de lichtscha‐
kelaar in stand § niet vanzelf aan.
De functie Dagrijlicht wordt geacti‐
veerd/gedeactiveerd via een menu op
het Driver Information Center 3 82.
Alarmknipperlichten
Page 96 of 185

94Verlichting
Bediening met toets ¨.
RichtingaanwijzersHendel
omhoog=rechter richting‐
aanwijzerHendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om vijfmaal te knipperen, bijv. omvan rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
De richtingaanwijzer handmatig uit‐
schakelen door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Mistlampen voor
Om in te schakelen toets > indruk‐
ken.
Bij het inschakelen van de mistlam‐
pen voor gaan de zijmarkeringslich‐
ten automatisch aan.
Druk nogmaals op de toets om de
mistlampen voor uit te schakelen.
Mistachterlicht
Om in te schakelen toets r indruk‐
ken.
Het mistachterlicht kan alleen worden
ingeschakeld wanneer zowel het con‐ tact als de koplampen of de zijmarke‐
ringslichten (in combinatie met de
mistlampen voor) zijn ingeschakeld.