Page 129 of 418

127
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Indien een persoon, een fietser of een
voertuig zich in de dode hoek van het voertuig
bevindt, zal er een waarschuwingslamp gaan
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel
(afhankelijk van de situatie) onder de volgende
voor waarden:
-
al
le voertuigen gaan dezelfde kant op,
-
de s
nelheid van uw auto ligt tussen
12
k
m/h en 140 km/h,
-
he
t snelheidsverschil met de auto die u aan
het inhalen bent, is kleiner dan 10 km/h,
-
he
t snelheidsverschil met de auto waardoor
u wordt ingehaald, is kleiner dan 25 km/h,
-
de
verkeersstroom is vloeiend,
-
de
inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal, doordat het ingehaalde voertuig
zich blijft ophouden in de dode hoek,
-
u ri
jdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
-
uw a
uto trekt geen aanhanger of caravan... Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
-
na
bij stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen,
borden...),
-
bi
j tegemoetkomende voertuigen,
-
bi
j rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten, -
bi
j het inhalen van of ingehaald worden
door een extreem lang voertuig
(vrachtauto, autobus...) die én in de dode
hoek achter wordt gedetecteerd én zich in
het gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
-
bi
j erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
-
bi
j snelle inhaalmanoeuvres.
Rijden
Page 130 of 418

DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
F Om deze functie uit te schakelen
drukt u nog een keer op de knop: het
verklikkerlampje gaat uit.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen. Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar enkele
seconden knipperen; vervolgens gaat het uit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij slechte weersomstandigheden
(zware regen, hagel enz.) kan het
systeem tijdelijk minder nauwkeurig
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek
of van een droog wegdek op een nat
wegdek terechtkomen kan tot een
vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte onder de buitenspiegels
waar de waarschuwingslampjes zitten,
omdat de de dodehoekbewaking dan
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook
voor de detectiezones op de voor- en
achterbumper.
De dodehoekbewaking wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door het CITROËN-netwerk
gehomologeeerde trekhaak.
Storingen
Page 131 of 418
129
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een
doorzichtig scherm projecteert, in het directe
gezichtsveld van de bestuurder, zodat deze zijn
ogen niet van de weg hoeft af te wenden.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en de
instellingen worden opgeslagen bij het afzetten
van het contact.1. In
schakelen/uitschakelen head-up display.
2. Ho ogteverstelling weergave.
3.
Re
geling lichtsterkte.Als de head-up display is ingeschakeld, geeft
deze de volgende informatie weer:
A.
De s
nelheid van uw auto.
B.
De
informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
Informatie op het head-up
display
C. De aanwijzingen van het navigatiesysteem
( volgens uitvoering).
Raadpleeg voor meer informatie over
het navigatiesysteem de rubriek "Audio
en telematica".
Rijden
Page 132 of 418

DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
F Druk bij draaiende motor op de knop 1.
D e head-up display blijft ingeschakeld/
uitgeschakeld als de motor na het afzetten
weer wordt gestart.
Het scherm wordt automatisch ongeveer 3 sec onden
na het uitzetten van de motor ingeklapt, behalve in
de STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Inschakelen / uitschakelen
F Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van
d
e head-up display in met de knop 3 :
-
na
ar achteren om de lichtsterkte te
verhogen,
-
na
ar voren om de lichtsterkte te
verlagen.
Regelen van de lichtsterkte
Het is raadzaam de knoppen uitsluitend
bij stilstaande auto te bedienen.
Leg nooit voor werpen rondom het
projectiescherm (of op de afdekking)
zodat het uitklappen en de goede
werking van het scherm niet verhinderd
wordt.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig, ...)
kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen
van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje
of microfiber doekje) om het
projectiescherm te reinigen. Gebruik
nooit een droge doek, een schuurspons,
schoonmaak- of oplosmiddel om te
voorkomen dat er krassen ontstaan
op het scherm of de anti-reflecterende
functie beschadigd raakt.
Hoogteverstelling
F Stel de head-up display bij draaiende
m otor op de gewenste hoogte af met de
knop 2 :
-
na
ar achteren om de head-up display
hoger af te stellen,
-
na
ar voren om de head-up display lager
af te stellen.
Page 133 of 418

131
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Snelheden opslaan
Wijzigen van een
geprogrammeerde snelheid
F Druk op de toets "MENU" o m naar het
algemene menu te gaan.
F
Se
lecteer het menu "Persoonlijke instelling
-
configuratie" en bevestig uw keuze.
F
Se
lecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze.
F
Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig uw keuze.F Selecteer "Geprogrammeerde snelheden"
e n bevestig uw keuze.
F
Se
lecteer de te wijzigen geprogrammeerde
snelheid en bevestig uw keuze.
F
Wi
jzig de snelheid en bevestig uw keuze.
F
Selec
teer "OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Via uw Autoradio
Toets "MEM"
F Druk op deze toets om de lijst van
g eprogrammeerde snelheden weer te
geven.
Op dit scherm kunt u met behulp van de
toetsen van de autoradio:
F
de
functie activeren/deactiveren,
F
vijf
geprogrammeerde snelheden
selecteren.
In dit systeem zijn meerdere snelheden reeds geprogrammeerd. Dit vergemakkelijkt het instellen van een snelheid bij het gebruik van de
snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar.
In het geheugen zijn, afhankelijk van de uitvoering, vijf of zes snelheden geprogrammeerd. U kunt deze snelheden wijzigen.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Rijden
Page 134 of 418
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Via het touchscreen
F Druk op deze toets om het
menu "Rijden " te selecteren.
F
Dr
uk op " Inst. snelheden ".
F
Se
lecteer de functie waarvoor u nieuwe
snelheden wilt programmeren:
F
Ki
es de snelheid die u wilt wijzigen. F
Vo
er de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F
Be
vestig om de wijzigingen op te slaan en
sluit het menu af.
Toets "MEM"
Met deze toets kunt u een geprogrammeerde
snelheid selecteren die u wilt gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar.
Zie de desbetreffende rubriek.
Wijzigen van een geprogrammeerde snelheid
● snelheidsbegrenzer
of
● snelheidsregelaar
Page 135 of 418

133
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
6. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld /
onderbroken.
7.
Sn
elheidsbegrenzer geselecteerd.
8.
In
gestelde snelheid.
9.
Se
lectie van een geprogrammeerde snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen. 1.
Kn
op voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer.
2.
To
ets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid.
3.
To
ets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid.
4.
To
ets voor het inschakelen / onderbreken
van de snelheidsbegrenzing.
5.
To
ets voor het beheer van de
geprogrammeerde snelheden.
Bediening op het stuurwiel
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld .
De ingestelde snelheid moet minimaal
30 km/h bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in
het geheugen.
Rijden
Page 136 of 418

DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": d e
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
Als de ingestelde snelheid (laatste in het systeem
opgeslagen snelheid) de door u gewenste
snelheidslimiet is, druk dan op de toets 4 om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
InschakelenInstellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
F Druk nogmaals op de toets 4 om
d e werking van de functie tijdelijk te
onderbreken (Pause). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F
in s
tappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F
co
ntinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via uw
Autoradio:
F
ac
tiveer eerst de functie (zie de rubriek
"Opslaan van snelheden"),
F
ho
ud de toets 2 of 3 ingedrukt, het systeem
geeft de geprogrammeerde snelheid
weer die het dichtste bij de actuele
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de
nieuwe snelheidslimiet,
F
dr
uk nogmaals op de toets 2 of 3 om een
andere snelheid te selecteren.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
F
dr
uk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F
dr
uk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.