Page 65 of 288

Gebruik de draaiknop L om de luchttemperatuur aan passagierszijde
in te stellen en terug te keren naar de gescheiden regeling van de
luchttemperatuur.LUCHTRECIRCULATIE EN
INSCHAKELING VAN DE AQS-FUNCTIE
(Air Quality System)De luchtrecirculatie kan op de volgende manieren worden uitgevoerd:
❒automatische inschakeling: tekst A op knop B brandt;
❒geforceerde inschakeling (interne luchtrecirculatie altijd
ingeschakeld): aangegeven met de led op de knop
A en tekst
A uit;
❒geforceerde uitschakeling (luchtrecirculatie altijd uitgeschakeld, lucht
van buitenaf toegevoerd): aangegeven met gedoofde led op de
knoppen A en tekst A op knop B uit.
Geforceerde in-/uitschakeling wordt geselecteerd door op deknop A te drukken.
Wanneer de
knop wordt bediend (knop E uit), schakelt het systeem
automatisch de interne luchtrecirculatie in (LED op de
knop A
aan). De externe luchtrecirculatie kan nog steeds worden ingeschakeld
(led op de knop uit) en uitgeschakeld door op de knopAte
drukken.
De AQS (Air Quality System) functie kan niet worden ingeschakeld
wanneer de
knop wordt ingedrukt (led op knop E uit).
Inschakeling AQS-functie (Air Quality System)
De AQS-functie schakelt automatisch de luchtrecirculatie in wanneer
de buitenlucht vervuild is (bijv. in de file en in tunnels).BELANGRIJK Bij ingeschakelde AQS-functie, activeert het systeem na
een vooringesteld tijdsinterval de onafgebroken werking van de
interne luchtrecirculatie, gedurende circa 1 minuut de invoer van
buitenlucht om de lucht in het interieur te verversen. Dit vindt ongeacht
het verontreinigingsniveau van de buitenlucht plaats.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kan de verlangde
comfortsituatie (verwarmen of koelen van het interieur) sneller worden
bereikt. Het wordt echter afgeraden de luchtrecirculatie in te schakelen
op regenachtige of koude dagen om beslagen ruiten te voorkomen,
vooral als het aircosysteem niet is ingeschakeld. Bij lage
buitentemperaturen wordt de recirculatie uitgezet (lucht wordt van
buitenaf gevoerd) om beslagen ruiten te voorkomen.
In de automatische werking wordt de regeneratie automatisch
geregeld naargelang de omgevingsomstandigheden.
Het wordt afgeraden de interne luchtcirculatie in te
schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de ruiten
sneller kunnen beslaan.
AIRCOCOMPRESSORDruk op de knop C om de aircocompressor in/uit te schakelen (de
inschakeling wordt aangegeven door het knipperen van de led op
knop). De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen
opgeslagen, ook na het afzetten van de motor.
Wanneer de compressor wordt afgezet, wordt de luchtcirculatie
uitgeschakeld om beslagen ruiten te voorkomen en wordt ook de
AQS-functie uitgeschakeld. In dit geval gaat de AUTO LED uit, ook al
kan het systeem de gewenste temperatuur handhaven.
Als de gewenste temperatuur niet kan worden behouden, zullen de
temperaturen enkele seconden knipperen.
61WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 66 of 288

Druk, om de aircocompressor weer in te schakelen, opnieuw op de
knop C of druk op de AUTO-knop.
Bij uitgeschakelde compressor:
❒als de buitentemperatuur hoger is dan wat is ingesteld voor het
interieur, dan kan het systeem niet aan de gewenste instelling
voldoen. Dit wordt aangegeven door het knipperen van de
temperatuurwaarden op de display voor enkele seconden;
❒kan de ventilatorsnelheid handmatig gereset worden.
Bij ingeschakelde compressor en met draaiende motor, kan de
handmatige ventilatie niet onder de minimum ventilatiesnelheid liggen
(slechts een led brandt).
BELANGRIJK Bij uitgeschakelde aircocompressor, kan er geen lucht in
het interieur worden gevoerd met een lagere temperatuur dan de
buitenlucht. Verder kunnen de ruiten in sommige omstandigheden zeer
snel beslaan omdat de lucht niet ontvochtigd kan worden.SNEL ONTWASEMEN/ONTDOOIEN
VAN DE VOORRUIT (MAX-DEF functie)Druk op de knop
om de (led op knop aan) het snel ontwasemen/
ontdooien van de voorruit en de voorste zijruiten in te schakelen.
Het aircosysteem voert de volgende werkzaamheden uit:
❒compressor aan (als de weersomstandigheden geschikt zijn);
❒luchtrecirculatie uit;
❒maximum luchttemperatuur (HI) in beide zones;
❒aanpassing van de ventilatorsnelheid aan de
koelvloeistoftemperatuur;
❒luchtstroomverdeling naar de voorruit en de voorste zijruiten;
❒achterruitverwarming aan.
❒weergave van de ventilatorsnelheid (led G aan)BELANGRIJK De MAX-DEF functie blijft ongeveer 3 minuten
ingeschakeld vanaf het ogenblik waarop de koelvloeistoftemperatuur
warm genoeg is om de ruiten snel te kunnen ontwasemen.
Wanneer de functie ingeschakeld is, brandt de led op de AUTO-
knoppen. Wanneer deze functie is ingeschakeld, kunnen alleen de
ventilatorsnelheid en het uitschakelen van de achterruitverwarming
handmatig worden geregeld.
Wanneer op de knoppen B, C,
of AUTO wordt gedrukt, schakelt
het systeem de MAX-DEF functie uit.
ACHTERRUITVERWARMING/
RUITONTWASEMINGDruk op de knop
om de (led op knop aan) het snel ontwasemen/
ontdooien van de achtervoorruit in te schakelen. Deze functie schakelt
na circa 20 minuten of bij het uitzetten van de motor automatisch
uit. De functie wordt niet automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer
de auto opnieuw wordt gestart.
Voor bepaalde versies/markten, druk op de
knop om de
verwarmde buitenspiegels en de verwarming voor de sproeiers in te
schakelen (voor bepaalde versies/markten).
BELANGRIJK Plak geen stickers op de elektrische weerstandsdraden
aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging en mogelijk
defect ervan te voorkomen.
62
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 67 of 288

Thermisch isolerende voorruit
(voor bepaalde versies/markten)
Sommige versies zijn voorzien van een thermisch isolerende voorruit
die, wanneer de auto aan zonlicht wordt blootgesteld, de
temperatuurtoename in het interieur beperkt, wat het comfort verbetert.
Vochtsensor
(voor bepaalde versies/markten)
De vochtsensor helpt te voorkomen dat de ruiten beslaan. Voor een
complete werking, is het raadzaam de AUTO functie (led N aan) in te
schakelen.
Bij lage buitentemperaturen kan het gebeuren dat het systeem om
veiligheidsredenen de compressor automatisch aanzet en de
recirculatie uitzet.UITSCHAKELING VAN DE
KLIMAATREGELINGDruk op de
-knop (led op knop uit).
Bij uitgeschakelde klimaatregeling:
❒luchtrecirculatie aan, d.w.z. dat er geen lucht van buiten
binnenkomt;
❒de compressor is uitgeschakeld;
❒de ventilator is uitgeschakeld;
❒de achterruitverwarming kan worden in- of uitgeschakeld;
❒de AQS (Air Quality System) kan niet worden ingeschakeld.
BELANGRIJK De regeleenheid van het klimaatregelsysteem slaat de
ingestelde temperatuurgegevens op voordat het systeem wordt
uitgeschakeld en bewaart deze gegevens wanneer een knop van het
systeem wordt ingedrukt (behalve voor knop D).
Druk op de AUTO knop om de klimaatregeling in volledig
automatische modus te herstarten.
START&STOPAutomatische klimaatregeling
De automatische klimaatregeling regelt de Start&Stop-functie (motor
afgezet wanneer de voertuigsnelheid nul is) om een passend comfort
in het interieur te garanderen.
De Start&Stop functie wordt uitgeschakeld wanneer de
buitentemperaturen uitzonderlijk hoog of laag zijn om een
comfortabele temperatuur in het interieur te kunnen verzekeren. Tijdens
deze overgangsfases wordt de motor niet afgezet, ook al is de
voertuigsnelheid nul.
Wanneer de Start&Stop-functie werkt (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), zal de regeleenheid van het klimaatregelsysteem
om inschakeling van de motor verzoeken als het comfort in het
interieur snel verslechterd (of als de gebruiker om maximale koeling –
LO – of snelle ontwaseming – MAX DEF – vraagt).
Bij actieve Start&Stop-functie (motor afgezet bij voertuigsnelheid nul),
zal de luchtstroomsnelheid (indien automatisch geregeld) verminderd
worden om het comfort in het interieur zo lang mogelijk te handhaven.
De regeleenheid van het klimaatregelsysteem zal proberen om het
verslechterde comfort veroorzaakt door het afzetten van de motor zo
lang mogelijk te regelen (door de compressor en de koelvloeistofpomp
uit te schakelen), maar de werking van het klimaatregelsysteem kan
verbeterd worden door de Start&Stop-functie met de speciale toets op
het dashboard uit te schakelen.
63WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 68 of 288

OpmerkingOnder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt
aanbevolen het gebruik van de Start&Stop-functie te beperken om te
voorkomen dat de compressor continu wordt in- en uitgeschakeld,
waardoor de ramen snel beslaan en vochtophoping plaatsvindt, met
een onaangename geur in het interieur als gevolg.
OpmerkingBij actieve Start&Stop-functie (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), wordt de automatische recirculatiefunctie met
lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen ruiten te
verminderen (vermits de compressor is uitgeschakeld).EXTRA VERWARMING(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Hiermee kan het interieur op koude dagen sneller worden verwarmd.
De extra verwarming schakelt automatisch uit nadat de gewenste
comfortsituatie is bereikt.
Automatische dual-zone klimaatregeling
(voor bepaalde versies/markten)
De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld afhankelijk van
externe weersomstandigheden en met gestarte motor.
Handmatige klimaatregeling
De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld als knop A naar
het rode gebied gedraaid wordt en de ventilator op minstens de 1
e
snelheid is ingesteld.
BELANGRIJK De extra verwarming werkt alleen bij lage
buitentemperatuur en motorkoelvloeistoftemperatuur. De extra
verwarming wordt niet ingeschakeld als de accuspanning laag is.
BUITENVERLICHTINGLINKER HENDELDe linker hendel fig. 39 bedient de meeste soorten buitenverlichting.
De buitenverlichting kan alleen worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
Bij inschakeling van de buitenverlichting, worden het
instrumentenpaneel en verschillende bedieningselementen op het
dashboard verlicht.DAGVERLICHTING (DRL)"Daytime Running Lights"
Met de sleutel in de stand MAR en de ring A fig. 39 in de stand
gedraaid, gaat de dagverlichting automatisch aan. De andere
lampen en de binnenverlichting blijven uit.fig. 39
A0K0099
64
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 69 of 288

Voor de werking van de dagverlichting, zie de paragraaf
“Menuopties” in dit hoofdstuk. Als de dagverlichting wordt
uitgeschakeld, gaat er bij de ring A in stand
geen enkel licht
branden.
STADSLICHT EN DIMLICHTDraai, met de contactsleutel in de stand MAR, de ring A fig. 39 naar
.
De dagverlichting wordt uitgeschakeld en het stadslicht en het dimlicht
worden ingeschakeld. Het controlelampje
gaat op het
instrumentenpaneel branden.
PARKEERLICHTENDeze lichten kunnen alleen worden ingeschakeld met de contactsleutel
in de stand STOP of verwijderd, door de ring A fig. 39 eerst naar
de stand
en vervolgens naar de stand
te draaien.
Het controlelampje
gaat op het instrumentenpaneel branden.
Met behulp van de richtingaanwijzerhendel kan de zijde van de
parkeerlichten (links of rechts) gekozen worden.
AUTOMATISCHE INSCHAKELING
KOPLAMPEN (AUTOLIGHT)
(Schemersensor)(voor bepaalde versies/markten)
Deze op de voorruit geplaatste infrarood-ledsensor detecteert samen
met de regensensor de verschillen in sterkte van het omgevingslicht op
basis van de lichtgevoeligheid die in het Setup-menu is ingesteld:
hoe hoger de gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.Inschakeling
De schemersensor wordt ingeschakeld wanneer de ring A fig. 39 naar
wordt gedraaid. Op deze manier gaan, afhankelijk van de sterkte
van het buitenlicht, het stadslicht en het dimlicht automatisch branden.
BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat om mist te detecteren.
In dat geval moet de verlichting handmatig ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten door de sensor worden ingeschakeld, kunnen ook
de mistlampen (voor bepaalde versies/markten) en de
mistachterlichten ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten automatisch uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en de mistachterlichten (indien ingeschakeld)
uitgeschakeld. De volgende keer dat de lichten automatisch
ingeschakeld worden, moeten de mistlampen handmatig ingeschakeld
worden (indien nodig).
Bij actieve sensor kunnen grootlichtsignalen worden gegeven, maar het
grootlicht zelf kan niet ingeschakeld worden. Draai, om dit licht in te
schakelen, de ring A naar
en schakel het dimlicht in.
Wanneer de lichten automatisch ingeschakeld zijn en vervolgens door
de sensor uitgeschakeld worden, gaat eerst het dimlicht en na enkele
seconden het stadslicht uit.
Als de geactiveerde sensor slecht functioneert, worden het stadslicht en
het dimlicht ongeacht de sterkte van het omgevingslicht ingeschakeld
en wordt het defect van de sensor op de display van het
instrumentenpaneel getoond.
Het is ook mogelijk om de sensor uit te schakelen en deze lichten
indien nodig handmatig in te schakelen.
65WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 70 of 288

GROOTLICHTDuw, met de draaischakelaar A in stand
de hendel naar het stuur
(stabiele stand). Het controlelampje
gaat op het
instrumentenpaneel branden.
Trek de hendel nogmaals naar het stuurwiel om het grootlicht uit te
schakelen (het dimlicht blijft ingeschakeld). Het is niet mogelijk het
grootlicht vast in te schakelen wanneer de automatische inschakeling
van de verlichting actief is.
GROOTLICHTSIGNAALTrek de hendel naar het stuurwiel (instabiele stand), ongeacht de stand
van de draaiknop A. Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERSBreng de hendel in de (stabiele) stand:
❒omhoog: schakelt de richtingaanwijzer rechts in;
❒omlaag: schakelt de richtingaanwijzer links in.
Het controlelampje
of
gaat op het instrumentenpaneel branden.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als het stuurwiel
weer wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Trek, als u het verwisselen van rijbaan wilt aangeven, de linker hendel
korter dan een halve seconde naar de instabiele stand. De
richtingaanwijzer aan de gekozen kant knippert vijf maal en wordt
vervolgens automatisch uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME" SYSTEEMMet dit systeem kan de ruimte vóór de auto een bepaalde periode
worden verlicht.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand STOP of verwijderd, de hendel
A binnen 2 minuten na het afzetten van de motor naar het stuurwiel.
Telkens dat de hendel wordt bediend, blijft de verlichting 30 seconden
langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt
de verlichting automatisch uit.
Het
controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden (en
er verschijnt een melding op de display) zolang de functie actief is.
Het controlelampje gaat branden wanneer de hendel voor het eerst
wordt bediend en blijft branden totdat de functie automatisch wordt
uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt uitsluitend
de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakeling
Houd de hendel A langer dan 2 seconden naar het stuurwiel
getrokken.
66
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 71 of 288

INSTAPVERLICHTINGDeze functie verlicht de auto en de ruimte voor de auto wanneer de
portieren ontgrendeld worden.
Inschakeling
Als de portieren van de geparkeerde auto ontgrendeld worden met deknop op de afstandsbediening (of de achterklep ontgrendeld wordt
met behulp van
), gaan het dimlicht, het stadslicht en de
kentekenverlichting branden.
De lichten blijven circa 25 seconden branden, tenzij de portieren en
achterklep opnieuw vergrendeld worden met de afstandsbediening of
de portieren of achterklep geopend en weer gesloten worden. In
deze gevallen gaan de lichten na 5 seconden uit.
De instapverlichting kan in het Setup-menu in-/uitgeschakeld worden
(zie de paragraaf "Menuopties" in dit hoofdstuk).
RUITEN REINIGENRUITENWISSERS/-SPROEIERDe rechter hendel bedient de ruitenwissers/-sproeier en de
achterruitwisser en -sproeier.
Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR.
De draaischakelaar A fig. 40 kan in de volgende standen worden
gezet:Oruitenwissers uit;
wissen met interval (lage snelheid);
AUTO
inschakeling regensensor (voor bepaalde versies/markten) (de
ruitenwissers passen de snelheid automatisch aan de intensiteit
van de regen aan)wissen met interval;langzaam continu wissen;snel continu wissen.
fig. 40
A0K0097
67WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 72 of 288

Hef de hendel op (onstabiele stand) om de tijdelijke snelle wisstand in
te schakelen. Bij het loslaten keert de hendel terug naar de beginstand
en wordt de werking van de ruitenwissers automatisch afgebroken.
Gebruik de ruitenwisser nooit om opgehoopte sneeuw
of ijs van de voorruit te verwijderen. In dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting van de
ruitenwisser de beveiliging ingeschakeld, waardoor de
ruitenwisser enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als hierna de
ruitenwissers niet meer werken (ook niet na de sleutel te hebben
gedraaid en de motor opnieuw te hebben gestart), neem dan
contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit
opgeheven wisserbladen in.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur (onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen. Als de hendel langer dan een halve seconde wordt
aangetrokken, dan worden in één beweging de ruitenwissers en
-sproeiers ingeschakeld.
Als de hendel wordt losgelaten, stoppen de ruitensproeiers
onmiddellijk terwijl de ruitenwissers nog drie slagen maken. Na circa
zes seconden volgt nog een extra reinigingsslag.
REGENSENSOR(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een infrarood-ledsensor die op de voorruit fig. 41 is geplaatst.
Deze sensor detecteert de aanwezigheid van regen en regelt het
wissen van de voorruit aan de hand van de hoeveelheid water op de
ruit.
Inschakeling
De sensor wordt geactiveerd wanneer de draaischakelaar A fig. 40
naar de "automatische" stand wordt gedraaid ("AUTO" regeling): de
frequentie van de wisslagen wordt aangepast aan de hoeveelheid
water op de voorruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van
uitgeschakelde ruitenwissers (geen wisslagen) als de ruit droog is, tot
ruitenwissers die ingeschakeld worden met de 2
econtinue snelheid
(snel continu wissen) bij hevige regen.
De gevoeligheid van de regensensor kan in het Setup-menu ingesteld
worden (zie de paragraaf "Menuopties" in dit hoofdstuk).
fig. 41
A0K0111
68
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER