Page 185 of 293

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
18
!WAARSCHUWING:
De elektronische stabiliteitsregeling
is alleen een hulpmiddel; alle normale voorzorgsmaatregelen bij het rijden in slecht weer of op een wegdek met weinig grip moeten inacht worden genomen.
C310B01JM-AXT ESP AAN/UIT Als het ESP actief is, dan knippert de ESP-lamp in het instrumentenpaneel. Als de regeling wordt uitgeschakeld m.b.v. de ESP-schakelaar, dan gaat de ESP-OFF-lamp continu branden.Als het ESP is uitgeschakeld, dan kan de stabiliteitsregeling niet geactiveerd worden. Pas daarom uwrijstijl aan. Druk voor het inschakelen van de regeling opnieuw de schakelaar in. De ESP-OFF-lamp moet nu doven. N.B.: Het ESP wordt automatisch weer ingeschakeld nadat de motor is uitgezet en opnieuw is gestart. C310D01JM-AXTControle- en waarschuwingslampen De lampen moeten gaan branden als de contactsleutel op "ON" of "START" is gezet. Vervolgens moeten delampen na drie seconden doven.Laat de auto controleren door eenHyundai dealer als de lampen nietgaan branden of de ESP- of ESP- OFF-lamp niet na 3 seconden uitgaat. Als een storing optreedt tijdens de rit, dan wordt dit aangegeven door eenbrandende ESP-OFF-lamp.Als de ESP-OFF-lamp brandt, parkeeruw auto dan op een veilige plek en zet de motor uit. Start vervolgens de motor opnieuw en controleer of de ESP-OFF-lamp dooft. Als de lamp blijft branden nadat de motor is gestart, laat dan uw auto door een Hyundai dealer controleren.
PARKEERHULP
C400A02P-GXT (Indien gemonteerd) De parkeerhulp waarschuwt de
bestuurder tijdens het achteruitrijden met een signaal zodra de afstandtussen de auto en een voorwerp achter de auto minder dan 120 cm wordt. Het systeem dient slechts alshulpmiddel vermindert niet de noodzaak om voorzichtig te rijden. Het bereik van de parkeersensoren isbeperkt en niet alle voorwerpen worden even goed opgemerkt. Blijf daarom altijd alert tijdens het achteruitrijden. Sensor
OCM052138
CM holl-2.p65 5/20/2008, 8:42 AM
18
Page 186 of 293

2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
19
!WAARSCHUWING:
De parkeerhulp biedt slechts aanvullende informatie. Debestuurder dient altijd zelf achteruit te kijken. De werking van het systeem kan worden beïnvloed doordiverse factoren en kan niet blindelings worden vertrouwd. Werking van de parkeerhulp Inschakelen
o Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als de achter- uitversnelling is ingeschakeld enhet contact in stand ON staat.Bij een snelheid van meer dan 5km/h wordt het systeem mogelijkniet juist geactiveerd.
o Het bereik van de parkeersensoren
bedraagt ongeveer 120 cm.
o Als er zich twee voorwerpen achter
de auto bevinden, zal hetdichtstbijzijnde als eerste worden geregistreerd. Waarschuwingssignalen
o Als de afstand tussen 120 cm en 81 cm bedraagt, klinkt er metregelmatige tussenpozen een signaal
o Als de afstand tussen 80 cm en 41cm bedraagt, klinkt er metregelmatige tussenpozen een dubbel signaal : Zoemer klinkt vaker
o Als de afstand minder dan 40 cm bedraagt, klinkt het signaal continu.
Gevallen waarin de parkeerhulp niet werkt De parkeerhulp werkt mogelijk niet goed in de volgende gevallen:
1. Als er ijsvorming op de sensor is (de sensor werkt weer normaal alshet ijs gesmolten is).
2. Als de sensor bedekt is met sneeuw
of een andere substantie (de sen-sor werkt weer normaal zodra deze vrij is gemaakt).
3. Bij het rijden op oneffen wegen en op hellingen.
4. Als bepaalde hoogfrequente geluiden, zoals claxons,racemotoren, luchtremmen van vrachtwagen en dergelijke de werkingvan de sensoren beïnvloeden. 5. Bij zware regenval of opspattend
water.
6. Door zenders of mobiele telefoons in de buurt van de sensors.
7. Als de sensor bedekt is met sneeuw.
8. Rijden met een aanhanger. Het sensorbereik kan in de volgende gevallen afnemen:
1. Als de sensor vuil is (de sensor werkt weer normaal zodra deze schoon is).
2. Bij extreem hoge of lage buitentemperaturen.
De volgende voorwerpen wordenmogelijk niet opgemerkt door de sensoren:
1. Smalle voorwerpen als touwen, kettingen enz.
2. Voorwerpen die de hoogfrequente signalen van de sensor absorberen,zoals kleding, sponsachtigematerialen en sneeuw.
3. Bij voorwerpen lager dan 1 meter en smaller dan 14 cm.
CM holl-2.p65 5/20/2008, 8:42 AM
19
Page 187 of 293

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
20
!LET OP:
1. Het waarschuwingssignaal klinkt mogelijk niet regelmatig als het voorwerp achter de auto beweegt of een grillige vorm heeft.
2. De correcte werking van de parkeerhulp kan verstoord rakenals de bumperhoogte of de inbouwpositie van de sensorenis gewijzigd. Achteraf gemonteerde accessoires kunnen het bereik van de sensorenbeïnvloeden.
3. Voorwerpen die kleiner zijn dan 40 cm worden mogelijk niet of niet goed geregistreerd. Wees alert.
4. Als de sensor bedekt is met sneeuw, ijs of vuil, werkt dezemogelijk niet goed totdat dezeweer schoon en droog is gemaakt met een zachte doek.
5. Druk, kras of stoot niet met harde voorwerpen tegen de sensor. Anders kan het oppervlak van desensor beschadigd raken. Hierdoor werkt de sensor mogelijk niet goed meer.! LET OP:
Het systeem werkt alleen in het gebied waar de parkeersensorenzijn geplaatst. Kleine of smalle voorwerpen die zich tussen twee sensoren in bevinden, wordenmogelijk niet geregistreerd. Kijk daarom altijd zelf mee tijdens het achteruitrijden. Informeer bestuurders die onbekend zijn met de auto over de mogelijkheden en beperkingen vanhet systeem.Schade aan de auto en persoonlijkletsel, ontstaan vanwege het onjuist functioneren van de parkeerhulp, vallen niet onder de garantie. Rijddaarom altijd veilig en voorzichtig.! WAARSCHUWING
Wees extra voorzichtig als u dicht
langs voorwerpen of personen, in het bijzonder kinderen, rijdt. Houd er rekening mee dat sommige voorwerpen mogelijk niet door desensoren worden geregistreerd. Controleer altijd met eigen ogen of
de weg vrij is.
N.B.: Als u geen waarschuwingsgeluid
hoort of als de zoemer met tussenpozen klinkt, als u de standR inschakelt, kan dit duiden op een storing in de parkeerhulp. Laat in dat geval uw auto zo snel mogelijkcontroleren door een officiële Hyundai dealer.
CM holl-2.p65 5/20/2008, 8:42 AM
20
Page 188 of 293

2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
21
!
Veilig met 4-wielaandrijving rijden
(1) Draag altijd de veiligheidsgordel.
(2) Rijd niet in zware terrein- omstandigheden of in gebieden die zwaarder zijn dan waarvoor de autois ontworpen.
(3) Rijd bij sterke zijwind met een
lagere snelheid. Vanwege het hogere zwaartepunt wordt de stabiliteit door zijwind negatiefbeïnvloed. Door een lagere snelheid wordt een betere beheersing van de auto gewaarborgd.
(4) Controleer de remwerking nadat in natte of modderige omstandighedenis gereden. Druk tijdens langzaamrijden het rempedaal enkele malen in totdat de normale remwerking is teruggekeerd.
(5) Rijd met de auto niet door water
(zoals beekjes, rivieren, merenenz.).
Het voertuig in contact houden met
de ondergrond en onder controlehouden in deze omstandigheden valt altijd onder de verantwoordelijkheid van de bestuurder, voor zijn eigenveiligheid en de veiligheid van de passagier(s).
WAARSCHUWING:
De auto is niet ontworpen als
terreinauto. Rijd met deze auto niet in het terrein. Bij het rijden in hetterrein kan hij worden beschadigd. Het rijden met de auto onder terreinomstandigheden diezwaarder zijn dan waarvoor de auto is ontworpen, kan tot ernstig persoonlijk letsel leiden.
CONSTANTE 4-WIELAANDRIJVING (4WD)
C350A03O-AXT (Indien gemonteerd) Het volledige motorvermogen kan over
zowel de voor- als de achterwielen worden verdeeld. Full-time 4WD kanworden gebruikt als goede tractie nodig is, zoals het rijden of gladde, natte of met sneeuw bedekte wegen en hetwegrijden uit modder. Deze auto's zijn echter niet bedoeld voor zwaar terreingebruik. Ze zijn in hoofdzaakontworpen om de tractie en de wegligging op verharde wegen en snelwegen in natte en/of gladdeomstandigheden te verbeteren. Kortstondig gebruik van de auto op onverharde wegen en lichte terreinrittenzijn toegestaan. Het is belangrijk dat bij het rijden op onverhard terrein de snelheid dusdanig wordt aangepastdat een veilig gebruik onder deze omstandigheden wordt gewaarborgd. Over het algemeen zijn er oponverhard terrein slechtere aandrijf- en remeigenschappen dan op verhard terrein. Met deze factoren moetrekening worden gehouden bij het rijden op onverhard terrein.
CM holl-2.p65 5/20/2008, 8:42 AM
21
Page 189 of 293

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
22
(8)Een auto met permanente 4-wielaandrijving kan niet met een normaal sleepvoertuig worden gesleept. Alle vier de wielen moeten vrij van de grond zijnals de auto moet worden weggesleept.
o Als de auto wordt gesleept met
slechts twee wielen vrij van de grond, kan de 4-wielaandrijving beschadigd raken.
o In noodgevallen, als de auto met alle vier de wielen op de grondmoet worden gesleept, mag hij alleen vooruit worden gesleeptm.b.v. een sleepkabel.
o Tijdens het slepen op de volgende punten letten:
1. Zet het contactslot in de"ACC"of "ON" stand.
2. Plaats de versnellingshendel
in de neutraalstand (bijautomatische transmissie, stand "N")
3. Zet de handrem vrij.
!WAARSCHUWING:
Uw auto is uitgerust met banden,
die zijn ontworpen voor een veilige rit en maximale controle over deauto. Gebruik geen banden en velgen met een andere maat of van een ander type dan de origineelgemonteerde banden/velgen. Dit zou de veiligheid en de prestaties kunnen beïnvloeden, waardoor decontrole over de auto wordt verloren, de auto kan omslaan en ernstige verwondingen kunnenontstaan. Als de banden worden vervangen, zorg er dan voor dat alle banden en velgen dezelfdemaat, profiel en maximale belasting hebben en van hetzelfde merk en type zijn. Als u toch besluit om uwauto te voorzien van een niet door Hyundai aanbevolen band/ velgcombinatie voor het rijden inhet terrein, dan mogen deze banden nooit op de verharde weg worden gebruikt.
(6) De remafstand van een auto met
constante 4-wielaandrijving isvrijwel gelijk aan die van een auto
met 2-wielaandrijving. Bij rijden over een besneeuwd wegdek of eengladde en modderige weg moet voldoende afstand tot de voorganger worden gehouden.
(7) Omdat de aandrijfkrachten altijd op de 4 wielen wordt overgebracht,worden de prestaties van een automet constante 4-wielaandrijving sterk door de toestand van de banden beïnvloed. Zorg ervoor datalle vier banden dezelfde maat hebben en van hetzelfde type zijn.
o Wanneer één van de banden ofwielen moet worden vervangen, moeten ze alle vier wordenvervangen.
o Met regelmatige intervallen moeten de wielen wordengewisseld en de bandenspanning worden gecontroleerd.
CM holl-2.p65 5/20/2008, 8:42 AM
22
Page 190 of 293

2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
23
LET OP:
o Als een auto met constante 4- wielaandrijving is opgekrikt, mag de motor niet worden gestart en mogen de wielen niet worden gedraaid. Hierdoor is het is mogelijk dat een draaiend wiel de grond raakt, waardoor de auto van de krikvalt.
o Indien één van de voor- of achterwielen in modder, sneeuw enz. begint door te draaien, kan de auto soms wordenvrijgereden door het gaspedaal iets verder in te drukken; voorkom echter dat de motorlangdurig met een hoog toerental draait, omdat dan schade aan het 4-wielaandrijfsysteem kanontstaan.
!
o In het uitzonderlijke geval dat
een auto met 4-wielaandrijving op een tweewielentestbank moet worden getest, moeten de instructies hieronder nauwkeurigworden opgevolgd.
1. Breng de bandenspanning op
de voorgeschreven waarde.
2. Plaats de voorwielen op de
rollentestbank zoalsafgebeeld.
3. Zet de handremrem vrij.
4. Plaats de achterwielen op de vrijlooprollen; zoals afgebeeld.
OCM051013Rollentestbank Vrijlooprollen
N.B.: Om ernstige schade aan uw auto met 4-wielaandrijving te voorkomenNIET sneller dan 15 km/h en NIET verder dan 1,5 km slepen.
(9)Als de auto met 4-wielaandrijving
op een rollentestbank wordt getest, moet dit een vierwielentestbank zijn.
! LET OP:
Tijdens deze tests nooit de handrem inschakelen.
!WAARSCHUWING:
Ga tijdens de rollenbanktest niet
voor de auto staan. De auto kan tijdens de test vooruit springen en ernstig of dodelijk letsel veroorzaken. (10) Sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen worden aangebracht. (11) Als de voor- of achterwielen in de
modder blijven steken, moet overmatig doorslippen worden voorkomen. Er kan schade aan het aandrijfsysteem ontstaan.
CM holl-2.p65 5/20/2008, 8:42 AM
23
Page 191 of 293

2HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
244WD INSCHAKELEN
C360A01O-GAT (met elektronisch geregelde vierwielaandrijving) (Indien gemonteerd) De instelling wordt geleidelijk
opgeheven wanneer de rijsnelheid boven de 30 km/h komt, en is volledig opgeheven vanaf een snelheid van 40 km/h. Omgekeerd wordt de instellingweer geactiveerd wanneer de snelheid weer daalt onder 40 km/h, en is deze weer volledig werkzaam wanneer desnelheid onder 30 km/h daalt. Om de 4WD-lock functie weer uit te
schakelen nogmaals de "4WD-lock"toets indrukken. Het "4WD-lock" controlelampje in het
instrumentenpaneel dooft.
!WAARSCHUWING:
o Voorkom hoge bochtsnelheden.
o Maak geen snelle stuurwielbewegingen, zoals plotseling van rijbaan veranderen of snelle scherpe bochten.
o Het gevaar voor kantelen neemt sterk toe als bij hoge snelheidde macht over het stuur verloren gaat.
o Bij een ongeval heeft een inzittende die geenveiligheidsgordel draagt meer kans op zeer ernstig letsel dan iemand die wel een veiligheidsgordel draagt.
o De macht over het stuur gaat vaak verloren als twee of meerwielen in de berm komen en debestuurder door te sterk terugsturen weer op de weg probeert te komen.
o Als de auto in de berm raakt, stuur dan niet scherp terug.Verminder in dat geval eerst snelheid voordat wordt geprobeerd op de weg terug testuren.
OCM059046L
De vierwielaandrijving verdeelt onder
normale rijomstandigheden de aandrijfkrachten automatisch. Om tijdens het rijden in het terrein of
andere situaties met weinig grip deaandrijfkrachten 50:50 te verdelen tussen de achterwielen en de voorwielen, kunt u de "4WD lock"-toets bedienen. Het "4WD lock"- controlelampje in het instrumentenpaneel gaat branden.
CM holl-2.p65 5/20/2008, 8:42 AM
24
Page 192 of 293

2
HET RIJDEN MET UW HYUNDAI
25
!
OPMERKINGEN MET BETREKKING TOT DE REMMEN
ZC140A1-AX
WAARSCHUWING:
Plaats geen voorwerpen op de hoedenplank achter de achterbank. Bij een aanrijding of plotselingafremmen kunnen dergelijke voorwerpen naar voren schuiven waardoor de wagen wordtbeschadigd of inzittenden verwondingen kunnen oplopen.
o Controleer voor het wegrijden of de handrem is vrij gezet en de controlelamp voor de handrem niet brandt.
o Bij het rijden in de regen of door water en nadat de wagen is gewassen, kunnen de remmen natworden. Natte remmen zijn gevaarlijk! Natte remmen hebben een langere remweg tot gevolg ende wagen kan naar één kant trekken. Rij voorzichtig als u vermoedt dat de remmen nat zijn.Wanneer de wagen niet normaal remt, zijn de remmen waarschijnlijk nat en zal er meer druk op het rempedaal moeten wordenuitgeoefend of trekt de wagen bijhet remmen naar één kant. Druk, om de remmen te drogen, licht op het rempedaal totdat de wagen weernormaal remt. Heeft dit geen resultaat, zet de wagen dan zo snel mogelijk stil en bel uw Hyundaidealer voor assistentie.
o Plaats de versnellingshandel niet in neutraal als u bergafwaarts rijdt.Dit kan gevaarlijk zijn. Houd altijd een versnelling ingeschakeld, rem de wagen af en schakel vervolgensnaar een lagere versnelling zodat op de motor kan worden afgeremd.
o Laat uw voet niet op het rempedaal rusten. Dit kan gevaarlijk zijn doordat de remmen hierdoor te heetkunnen worden en niet meer optimaal functioneren.
o Als u een lekke band krijgt, druk dan licht op het rempedaal. Zodrau voldoende snelheid heeft verminderd en het zonder gevaarmogelijk is, rijd de wagen dan van de weg af en breng hem tot stilstand. Als uw wagen is uitgerustmet een automatische transmissie laat hem dan niet "kruipen".
OCM051047L
1)
2)
1) Door de 4WD-lock toets te bedienen in zwaar terrein, worden de aandrijfkrachten gelijkmatig verdeeld tussen de voor- enachterwielen.
2) 4WD-lock blijft actief onder een
snelheid van 40 km/h.Schakel de "4WD lock"-functie uitonder normale rijomstandigheden.
CM holl-2.p65 5/20/2008, 8:42 AM
25