Page 65 of 254

64DASHBOARD EN BEDIENING
REGENSENSOR (waar voorzien)
De regensensor A-fig. 30 bevindt zich achter de achter-
uitkijkspiegel en staat in contact met de voorruit en zorgt
ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwis-
sers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt
aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van
uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog
is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eer-
ste continue snelheid (langzaam continu wissen) bij he-
vige regen.
fig. 30L0E0023m
Inschakeling
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de rui-
tenwissers 1 slag.
WAARSCHUWING Houd de ruit in de omgeving van de
sensor schoon.
Als u de draaiknop F-fig. 29 draait, dan wordt de gevoe-
ligheid van de regensensor verhoogd, waardoor de over-
gang van stilstaande ruitenwissers bij een droge ruit, naar
de eerste snelheid (langzaam continu wissen) sneller
plaatsvindt.
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt,
maken de ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde
regensensor werkt het normale reinigingsprogramma.
Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische
werking.
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:14 Pagina 64
Page 66 of 254

DASHBOARD EN BEDIENING65
1
Uitschakelen
Draai de start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR),
schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hen-
del in stand B-fig. 29 is blijven staan. Voor het inschake-
len van de regensensor moet de hendel in stand A of C
worden gezet en daarna in stand B.
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt inge-
schakeld, wordt minimaal één wisslag uitgevoerd, ook
bij een droge ruit.CRUISE CONTROL
(snelheidsregelaar) (waar voorzien)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij
een snelheid boven 30 km/h) op lange rechte en droge tra-
jecten (bijv. autosnelwegen) met een constante en vooraf
ingestelde snelheid blijft rijden, zonder het gaspedaal te
hoeven bedienen.
Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk
verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
Zorg ervoor dat de regensensor tijdens een
schoonmaakbeurt in een wastunnel is uitge-
schakeld.
Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeld
als er ijs op de voorruit zit.
Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeld
als u de voorruit moet schoonmaken.
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:14 Pagina 65
Page 67 of 254

66DASHBOARD EN BEDIENING
fig. 30L0E0022m
INSCHAKELING SYSTEEM
Draai schakelaar A-fig. 31 in stand ON.
Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de vier-
de of vijfde versnelling. Op afdalingen kan bij ingescha-
kelde cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzich-
te van de opgeslagen snelheid.
Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje
Üen verschijnt er een bericht op het instrumentenpa-
neel (zie paragraaf “Lampjes en berichten” in hoofdstuk
“1”).SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❍zet schakelaar A-fig. 31 in stand ON en trap het gas-
pedaal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;
❍zet de schakelaar B ten minste 3 seconden omhoog in
stand (+) en laat vervolgens de schakelaar los: de snel-
heid van de auto wordt opgeslagen en het gaspedaal
kan nu worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid
simpel verhoogd worden door het intrappen van het gas-
pedaal: als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt terug-
gekeerd naar de opgeslagen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het
intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de op-
geslagen snelheid op de volgende manier worden opge-
roepen:
❍geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk
is aan de opgeslagen snelheid;
❍schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het
moment van het opslaan van de snelheid (4e of 5e ver-
snelling);
❍druk op de knop p C-fig. 31.
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:14 Pagina 66
Page 68 of 254

DASHBOARD EN BEDIENING67
1
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❍trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snel-
heid op;
of
❍zet de schakelaar omhoog B-fig. 31 naar (+).
Telkens als de schakelaar wordt bediend, wordt de snel-
heid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de schakelaar
omhoog wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❍schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op;
of
❍zet de schakelaar B-fig. 31 omlaag (–) totdat de nieu-
we snelheid is bereikt die automatisch wordt opgesla-
gen.
Telkens als de schakelaar wordt bediend, wordt de snel-
heid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de schakelaar
omlaag wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.SYSTEEM UITSCHAKELEN
Zet schakelaar A-fig. 31 in stand OFF of de start-/con-
tactsleutel in stand STOP. Het systeem wordt bovendien
automatisch uitgeschakeld in een van de volgende geval-
len:
❍bij intrappen van het rem- of koppelingspedaal;
❍bij inschakelen van het ASR of het ESP 2 (waar voor-
zien);
Als de cruise-control tijdens het rijden is in-
geschakeld, zet dan nooit de versnellingspook
in de vrijstand.
Bij een storing of een afwijkende werking van
de cruise-control, moet de draaiknop A-fig. 31
in stand OFF worden gezet. Laat het systeem,
na controle van de zekering, door het Lancia Ser-
vicenetwerk controleren.
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:14 Pagina 67
Page 69 of 254

68DASHBOARD EN BEDIENING
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOORIN MET SPOTS
fig. 32
Met de schakelaar A kunnen de plafondlampjes worden
in- en uitgeschakeld.
Met schakelaar A in de middenstand worden de lampjes
C en D in-/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de
voorportieren.
Met schakelaar A naar links gedrukt, blijven de lampjes
C en D altijd uitgeschakeld. Met schakelaar A naar rechts
gedrukt, blijven de lampjes C en D altijd ingeschakeld.
Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk.
Met schakelaar B bedient u de spotjes; bij uitgeschakelde
plafondverlichting wordt met de schakelaar:
❍in linker stand, het spotje C ingeschakeld;
❍in rechter stand, het spotje D ingeschakeld.De plafondverlichting is voorzien van sfeerlampjes die het
interieur verlichten bij ingeschakelde dimlichten of par-
keer- lichten.
WAARSCHUWING Controleer voordat u de auto verlaat
of beide schakelaars in de middelste stand staan. Op de-
ze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting do-
ven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u dat
de accu ontlaadt. Als de schakelaar in de rechter stand is
blijven staan, schakelt de verlichting 15 minuten na het
uitzetten van de motor automatisch uit.
Brandduurregeling van de plafondverlichting
Om het in- en uitstappen vooral in het donker te verge-
makkelijken, zijn er 2 brandduurregelingen:
Tijdregeling bij het instappen
De verlichting gaat op de volgende manier branden:
❍ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de por-
tieren;
❍ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;
❍gedurende ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de
portieren.
De tijdregeling wordt onderbroken door de contactsleu-
tel op MAR te draaien.
fig. 32L0E0024m
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:14 Pagina 68
Page 70 of 254

DASHBOARD EN BEDIENING69
1
Tijdregeling bij het uitstappen
Als de contactsleutel uit het start- /contactslot wordt ver-
wijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende manier
branden:
❍ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het uit-
zetten van de motor;
❍ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;
❍ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de portie-
ren.
❍als de brandstofnoodschakelaar in werking treedt, blij-
ven de lampjes ong. 15 minuten branden. Vervolgens
worden ze automatisch uitgeschakeld.De brandduurregeling schakelt automatisch uit als de por-
tieren worden vergrendeld (tenzij de brandstofnoodscha-
kelaar in werking is getreden).
PLAFONDVERLICHTING ACHTER fig. 33
U kunt het lampje in- en uitschakelen door op de rechter
of linker zijde van het lampenglas te drukken, zoals door
het pijltje is aangegeven (+ teken op het lampenglas).
De plafondverlichting achter wordt ingeschakeld wanneer
ook de plafondverlichting voorin wordt ingeschakeld.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING fig. 34
Als u de achterklep opent, gaat automatisch de bagage-
ruimteverlichting branden. Bij het sluiten van de achter-
klep gaat de verlichting automatisch uit.
fig. 33L0E0025mfig. 34L0E0026m
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:14 Pagina 69
Page 71 of 254

70DASHBOARD EN BEDIENING
BEDIENINGSORGANEN
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE” fig. 35
Druk voor het in-/uitschakelen van de “CITY” functie
op de knop A (zie paragraaf “elektrische stuurbekrach-
tiging”). Het opschrift CITY verschijnt als de elektrische
stuurbekrachtiging “dualdrive” wordt ingeschakeld. Druk
nogmaals op de knop om de functie uit te schakelen.
SPORT-KNOP (waar voorzien) fig. 35
Als u op de knop B drukt wordt de sport-functie inge-
schakeld. Hierdoor reageert de motor sneller op gaspe-
daalbewegingen en is meer kracht nodig voor het draai-
en van het stuur voor een optimaal stuurgevoel.Het opschrift SPORT op het instrumentenpaneel gaat bran-
den als deze functie wordt ingeschakeld (zie paragraaf
“SPORT-functie”). Druk nogmaals op de knop om deze
functie uit te schakelen en de instelling voor normaal rij-
den te herstellen.
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN fig. 36
Druk op de schakelaar A, ongeacht de stand van de con-
tactsleutel.
Als het systeem is ingeschakeld, gaan op het instrumen-
tenpaneel de controlelampjes
Îen¥branden. Druk voor
uitschakeling nogmaals op de schakelaar A.
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is af-
hankelijk van de wegenverkeerswet van het land waarin
u rijdt. Houdt u aan de voorschriften.
fig. 35L0E0027mfig. 36L0E0028m
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:14 Pagina 70
Page 72 of 254
DASHBOARD EN BEDIENING71
1
Noodstop
In geval van een noodstop gaan de waarschuwingsknip-
perlichten en de waarschuwingslampjes op het dashboard
Îen¥automatisch branden.
De functie wordt uitgeschakeld wanneer het rempedaal
niet meer hard worden ingetrapt.
Deze functie voldoet aan de nieuwe wettelijke voorschrif-
ten.MISTLAMPEN VOOR fig. 37
Druk op de knop A om de mistlampen voor in te schake-
len. Op het instrumentenpaneel gaat het lampje
5bran-
den.
De mistlichten werken alleen als het dimlicht is inge-
schakeld.
MISTACHTERLICHTEN fig. 37
Druk op knop B. De mistachterlichten werken alleen als
het dimlicht is ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
4
branden. De lichten schakelen uit als u de knop nogmaals
indrukt.
fig. 37L0E0029m
001-120 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:14 Pagina 71