Page 145 of 254

BENZINEMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍trek de handrem aan;
❍zet de versnellingspook in de vrijstand;
❍trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gas-
pedaal in te trappen;
❍draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleu-
tel los zodra de motor is aangeslagen.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u
de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw
start. Als met de contactsleutel in stand MAR het contro-
lelampje
Ysamen met het waarschuwingslampje U
blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP
te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lamp-
je nog steeds blijft branden, probeer het dan met de an-
dere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat,
wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍trek de handrem aan;
❍zet de versnellingspook in de vrijstand;
❍draai de contactsleutel in stand MAR: op het instru-
mentenpaneel gaan de controlelampjes
menYbranden;;
❍wacht tot de lampjes
Yenmgedoofd zijn. Hoe war-
mer de motor, hoe sneller het lampje dooft;❍trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gas-
pedaal in te trappen;
❍draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het
lampje
mgedoofd is. Als te lang wordt gewacht, zijn
de voorgloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
WAARSCHUWING Bij een koude motor mag het gaspe-
daal niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand
AVV draait.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de
sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje
Yop
het instrumentenpaneel blijft branden, raden wij u aan de
sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand
MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het
dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet
aanslaat, wendt u tot het Lancia Servicenetwerk. 144
STARTEN EN RIJDEN
Als het lampje mgedurende 60 seconden
gaat knipperen na het starten of tijdens een
langdurige startpoging, dan duidt dat op een
storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aan-
slaat, kunt u de auto op de gewone manier gebrui-
ken, maar wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia
Servicenetwerk.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 144
Page 146 of 254

STARTEN EN RIJDEN145
3Probeer auto’s nooit te starten door ze aan
te duwen, te slepen of van een helling af te la-
ten rijden. Op die wijze kan er onverbrande
brandstof in de katalysator terechtkomen, waar-
door deze onherstelbaar zal beschadigen.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toeren-
tallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;
❍verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties.
Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de
koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.MOTOR UITSCHAKELEN
Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de motor
stationair draait.
WAARSCHUWING Het is beter om de motor na een zwa-
re rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet
onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien.
Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen
enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 145
Page 147 of 254

146STARTEN EN RIJDEN
HANDREM
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel om-
hoog trekken zodat de auto blokkeert.
De auto moet geblokkeerd zijn als de hand-
rem enkele tanden is aangetrokken. Als dit
niet het geval is, laat dan het Lancia Servi-
cenetwerk de handrem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in
stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het
waarschuwingslampjexbranden.
Handrem uitschakelen:
❍trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendel-
knop A-fig. 1;
❍houd de knop A ingedrukt en laat de hendel zakken.
Het lampje xop het instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen,
moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal wor-
den ingetrapt. PARKEREN
Ga als volgt te werk:
❍zet de motor uit en trek de handrem aan;
❍schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog
loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen
dan met stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat
hierdoor de accu ontlaadt. Neem bovendien de sleutel al-
tijd uit het contactslot als u de auto verlaat.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleu-
tel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem
de sleutel mee.
fig. 1L0E0072m
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 146
Page 148 of 254

STARTEN EN RIJDEN147
3
GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppe-
lingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnel-
lingspook in de gewenste stand plaatsen (het schakel-
schema staat, naargelang de uitvoering, op het plaatje on-
der de pook of op de knop van de pook fig. 2).
Voor het inschakelen van de 6e versnelling moet de pook
naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per on-
geluk de 4e versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook
voor het schakelen van de 6e naar de 5e versnelling.
WAARSCHUWING De achteruit kan alleen bij een stil-
staande auto worden ingeschakeld. Wacht bij een draai-
ende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal min-
fig. 2L0E0073m
stens 2 seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hier-
mee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.
Ga als volgt te werk om de achteruit R vanuit de vrijstand
in te schakelen: trek de schuifring A onder de knop om-
hoog en verplaats de pook naar links en vervolgens naar
voren. Bij de 1.6 Multijet uitvoering: trek de schuifring A
onder de knop omhoog en verplaats de pook naar rechts
en vervolgens naar achteren om de achteruit R vanuit de
vrijstand in te schakelen.
WAARSCHUWING Gebruik het koppelingspedaal alleen bij
het schakelen. Laat uw voet tijdens het rijden nooit op het
koppelingspedaal rusten. Bij uitvoeringen / markten waar
voorzien, kan de elektronische regeleenheid van het kop-
pelingspedaal de verkeerde rijstijl waarnemen als een defect.
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het
koppelingspedaal geheel intrappen. Daar-
om mag er niets onder het pedaal liggen dat
dit kan verhinderen: let erop dat eventuele vloer-
matten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van
de pedalen beperken.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de
pookknop rusten omdat door de uitgeoefen-
de druk, ook als deze licht is, de interne on-
derdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd
kunnen slijten.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 147
Page 149 of 254

148STARTEN EN RIJDEN
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brand-
stofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen, zowel CO
2als andere schade-
lijke stoffen (stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstof-
fen, fijn stof (PM) enz.) zoveel mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de con-
troles en registraties die in het “Geprogrammeerd Onder-
houdsschema“ staan vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste één keer per maand, de
bandenspanning: als de spanning te laag is, wordt de weer-
stand groter en neemt het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het ge-
wicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluit-
lijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en
de stabiliteit.Accessoires gemonteerd op dakrails
Verwijder accessoires zoals dwarssteunen, skidrager en ba-
gagebox, als u deze niet meer gebruikt. Deze accessoires
verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het
brandstofverbruik hoger wordt. Gebruik voor het vervoer
van voorwerpen die veel ruimte innemen bij voorkeur een
aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische systemen alleen als ze nodig zijn.
De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers
en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem
vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toe-
neemt (tot 25% in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor
het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld
20%): gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat
bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
Aërodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische ac-
cessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waar-
door het brandstofverbruik zal toenemen.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 148
Page 150 of 254

STARTEN EN RIJDEN149
3
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met
stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: on-
der deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer
op en nemen het verbruik en de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen toe. Het is beter om rustig weg te rijden en
geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmt
de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stop-
licht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft
evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut.
Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelij-
ke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Schakel als het verkeer en de weg het toelaten de hoogst mo-
gelijke versnelling in. Als een lage versnelling wordt inge-
schakeld om snel te accelereren, wordt het brandstofverbruik
hoger. Bij oneigenlijk gebruik van een hoge versnelling ne-
men het verbruik en de uitstoot van schadelijke uitlaatgas-
sen toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een ho-
gere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een ge-
lijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en op-trekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter ge-
leidelijk op te trekken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij zeer korte ritten en regelmatig koud starten bereikt
de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor
neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot
aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij over-
wegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad
waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brand-
stofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, berg-
wegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brand-
stofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is
het raadzaam de motor uit te zetten.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 149
Page 151 of 254

150STARTEN EN RIJDEN
TREKKEN VAN AANHANGERS
WAARSCHUWINGEN
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet
de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedge-
keurd type en een geschikte elektrische installatie. De mon-
tage van de trekhaak moet door gespecialiseerd perso-
neel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden
overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.
Monteer zonodig speciale en/of extra achteruitkijkspie-
gels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetge-
ving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto
door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt be-
perkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de
tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te
voorkomen dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust
moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de
auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toe-
laatbaar aanhangergewicht (aangegeven op de typegoed-
keuring) niet overschrijdt, moet u er rekening mee hou-
den dat het maximum betrekking heeft op het totale ge-
wicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief acces-
soires en de bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met
aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan
100 km/h.
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust,
werkt niet op het remsysteem van de aan-
hanger. Wees daarom extra voorzichtig op
gladde wegen.
Voer in geen geval modificaties aan het rem-
systeem van de auto uit. Het remsysteem van
de aanhanger moet geheel onafhankelijk van
het hydraulische remsysteem van de auto werken.
WINTERBANDEN
De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de
standaard geleverde banden.
Het Lancia Servicenetwerk kan u adviseren welke band
het meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt
gebruiken.
Houdt u voor de bandenmaat en de bandenspanning van
de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aan-
gegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “6”. De
specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen
aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat
geval moeten ze worden vervangen.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 150
Page 152 of 254

STARTEN EN RIJDEN151
3
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de
prestaties onder normale omstandigheden of als lang op
de snelweg wordt gereden, lager dan die van de standaard
gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterban-
den tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
WAARSCHUWING Als u winterbanden gebruikt waar-
van de maximum toegestane snelheid lager is dan de top-
snelheid van de auto (met een marge van 5%), dan dient
u in het interieur van de auto een voor de bestuurder dui-
delijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met
de maximum toegestane snelheid wanneer met die win-
terbanden wordt gereden (overeenkomstig de EU-nor-
men).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde
merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rij-
den en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.
Bij winterbanden met de indicatie “Q” mag
niet sneller worden gereden dan 160 km/h; de
geldende snelheidsbeperkingen overeenkom-
stig de nationale wegenverkeerswetgeving moeten
echter altijd worden gerespecteerd.
Houd bij gemonteerde sneeuwkettingen een
matige snelheid aan; rijd niet harder dan 50
km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en ande-
re obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet
te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije
wegen.
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de
voorschriften van het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen ge-
monteerd worden (aangedreven wielen).
Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog
goed gespannen zijn.
WAARSCHUWING Omdat het reservewiel beperkte af-
metingen heeft, is het niet geschikt voor de montage van
sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband hebt, kunt u
het reservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel
op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wie-
len waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 151