Page 65 of 173
Buddyseatverwar-
ming
SU
Verwarming berijders-
buddyseat1Schakelaar verwarming
berijders-buddyseat
De berijders-buddyseat kan in
twee standen worden verwarmd.
De buddyseatverwarming kan al-
leen bij draaiende motor worden
ingeschakeld. Het door de buddyseat-
verwarming veroorzaakte
hogere stroomverbruik kan bij ritten met lage toerentallen tot
ontlading van de accu leiden. Bij
een te lage accuspanning wordt
ter behoud van de startcapa-
citeit de buddyseatverwarming
uitgeschakeld.
2
Verwarming uit.
3 50% verwarming.
4 100% verwarming.
Verwarming
passagiersbuddyseat1Schakelaar verwarming pas-
sagiersbuddyseat
De buddyseat van de duopas-
sagier kan in twee standen wor-
den verwarmd. De buddyseatver-
warming kan alleen bij draaiende
motor worden ingeschakeld. Het door de buddyseat-
verwarming veroorzaakte
hogere stroomverbruik kan bij
ritten met lage toerentallen tot
ontlading van de accu leiden. Bij
een te lage accuspanning wordt
463zBediening
Page 66 of 173
ter behoud van de startcapa-
citeit de buddyseatverwarming
uitgeschakeld.
2Schakelaar in de middelste
stand: verwarming uit.
3 Schakelaar naar rechts ge-
drukt: 50% verwarming.
4 Schakelaar naar links ge-
drukt: 100% verwarming.Weergave op
multifunctioneel displayBuddyseatverwarming berijder
of duopassagier inschakelen. Afhankelijk van de gekozen ver-
warmingsstand worden de vol-
gende symbolen weergegeven:
De berijders-buddyseat
50% verwarmingscapaci-
teit
De berijders-buddyseat
100% verwarming
Passagiersbuddyseat 50%
verwarmingscapaciteit
Passagiersbuddyseat 100%
verwarming
Automatische
stabiliteitsregeling
ASC
SU
ASC-functie uitschakelenContact inschakelen.De ASC-functie kan ook
tijdens het rijden worden
uitgeschakeld.
ASC-schakelaar 1ingedrukt
houden.
Waarschuwingslamp ASC
gaat branden.
464zBediening
Page 67 of 173

De ASC-toets binnen 3 secon-
den na het gaan branden van
het symbool ASC loslaten.Waarschuwingslamp ASC
blijft branden
ASC-functie uitgeschakeld.ASC-functie inschakelenASC-schakelaar 1ingedrukt
houden.
Waarschuwingslamp ASC
dooft, bij een niet afgeslo-
ten zelfdiagnose begint de waar-
schuwingslamp ASC te knippe-
ren. De ASC-toets binnen 3 se-
conden na het doven van het
symbool ASC loslaten.
Waarschuwingslamp ASC
blijft uit resp. knippert ver-
der.
ASC-functie ingeschakeld.
Als alternatief voor het bedie-
nen van de ASC-toets kan
ook het contact worden uit-
en weer ingeschakeld. Als de ASC-waarschu-
wingslamp nog steeds
brandt nadat het contact is
uit- en ingeschakeld en daarna
nog meer dan 10 km/h is
gereden, dan is een ASC-storing
aanwezig.
ZithoogteZithoogte instellenDe berijders-buddyseat verwij-
deren ( 77) Hoogteverstelling buddyseat
1
in de eindstand trekken.
Hoogteverstelling buddy-
seat tot de aanslag naar voren
en naar boven of naar voren en
naar beneden drukken.
465zBediening
Page 68 of 173
EindstandA: hoge zitpositie.
Eindstand B: lage zitpositie.
De berijders-buddyseat aan-
brengen ( 78)KuipruitKuipruit instellenContact inschakelen.
Toets 1aan bovenzijde bedie-
nen.
De kuipruit schuift omhoog
Toets 1aan onderzijde bedie-
nen.
De kuipruit schuif omlaag
Snelheidsregeling
SU
Snelheidsregeling
inschakelenSchakelaar 1op ON zetten.
Controlelamp 2in de schake-
laar gaat rood branden.
Snelheid in geheugen
opslaanSchakelaar 3kort in de richting
SET drukken.
De snelheidsregeling kan
binnen een snelheidsbereik
van 50 km/h tot 180 km/h wor-
den ingeschakeld.
Controlelamp voor snel-
heidsregeling brandt.
De actuele snelheid wordt aan-
gehouden en in het geheugen
opgeslagen.
466zBediening
Page 69 of 173
Trapsgewijs accelererenSchakelaar3kort in de richting
SET drukken.
De snelheid wordt bij iedere
bediening met circa 2 km/h
verhoogd en opgeslagen.
Traploos accelererenSchakelaar 3in de richting
SET ingedrukt houden.
De snelheid wordt traploos ver-
hoogd.
Schakelaar 3loslaten.
De bereikte snelheid wordt
aangehouden en in het geheu-
gen opgeslagen.
Trapsgewijs snelheid
verminderenSchakelaar 3kort in de richting
RES drukken.
De snelheid wordt bij iedere
selectie met circa 2 km/h ver-
minderd en opgeslagen.
Schakelaar 3loslaten.
De bereikte snelheid wordt
aangehouden en in het geheu-
gen opgeslagen.
467zBediening
Page 70 of 173
Traploos snelheid
verminderenSchakelaar3in de richting
RES ingedrukt houden.
De snelheid wordt traploos ver-
laagd.
Schakelaar 3loslaten.
De bereikte snelheid wordt
aangehouden en in het geheu-
gen opgeslagen.Snelheidsregeling
uitschakelenRemmen of koppeling of gas-
hendel (gas tot voorbij de rust-
stand terugnemen) bedienen. De snelheidsregeling is uitge-
schakeld.
Controlelamp snelheidsregeling
dooft.
Controlelamp in de schakelaar
blijft branden.
Eerdere snelheid weer
aannemenSchakelaar
3in de richting
RES drukken.
Bij gas geven wordt de
snelheidsregeling niet uit-
geschakeld. Als de gashendel
wordt losgelaten loopt de snel-
heid slechts terug tot de opge- slagen waarde, ook als eigen-
lijk een verdere verlaging van de
snelheid de bedoeling was.
Controlelamp voor snel-
heidsregeling brandt.
De opgeslagen snelheid wordt
weer aangenomen.
Snelheidsregeling
uitschakelenSchakelaar 1op OFF zetten.
Systeem uitgeschakeld.
Schakelaar 3geblokkeerd.
468zBediening
Page 71 of 173
OpbergvakOpbergvak openenSlotcilinder2met contactsleu-
tel dwars op de rijrichting draai-
en.
Slot van het opbergvak ont-
grendeld.
Op de slotcilinder drukken.
Het deksel 1springt open.
Opbergvak sluitenDeksel 1sluiten en dichtdruk-
ken.
Het slot vergrendelt hoorbaar.
Slotcilinder 2met contactsleu-
tel in de rijrichting draaien.
Slot van het opbergvak ver-
grendeld.KoppelingKoppelingshendel
instellen
Wordt de stand van het
koppelingsvloeistofreservoir veranderd, dan kan er lucht in het
systeem komen.
Zowel de stuurhendel als het
stuur niet verdraaien.
Het afstellen van de kop-
pelingshendel tijdens het
rijden kan tot ongevallen leiden.
De koppelingshendel alleen
afstellen als de motorfiets
stilstaat.
Draaiknop Ain stand 1draaien:
De stelknop kan
gemakkelijker worden
verdraaid, wanneer daarbij de
koppelingshendel naar voren
wordt gedrukt.
469zBediening
Page 72 of 173
Kleinste afstand.
DraaiknopAin stand 3draaien:
Grootste afstand.RemRemhendel instellen
Als de stand van het rem-
vloeistofreservoir wordt ver-
anderd, kan er lucht in het rem-
systeem komen.
Zowel de stuurhendel als het
stuur niet verdraaien.
Het afstellen van de rem-
hendel tijdens het rijden
kan tot ongevallen leiden.
De remhendel alleen afstellen als
de motorfiets stilstaat. Draaiknop
Ain stand 1draaien:
De stelknop kan gemak-
kelijker worden verdraaid,
wanneer daarbij de handremhen-
del naar voren wordt gedrukt.
Kleinste afstand.
Draaiknop Ain stand 3draaien:
Grootste afstand.
StuurInstelbaar stuurHet stuur 1is in hoogte verstel-
baar. Voor het afstellen van het
stuur contact opnemen met een
specialist, bij voorkeur een BMW
Motorrad dealer.
470zBediening