Page 57 of 173

Als de motorfiets op de zijstan-
daard staat, kan de hoeveelheid
benzine in verband met de schui-
ne stand niet correct worden be-
paald. Daarom vindt het bere-
kenen van de actieradius alleen
tijdens het rijden plaats.
Als wordt getankt nadat het peil
onder de reservehoeveelheid is
gedaald, moet de hoeveelheid
brandstof na het tanken groter
zijn dan de reservehoeveelheid
om het nieuwe peil te kunnen
herkennen. Anders kunnen de
weergaven van het peil en de
actieradius niet worden geactuali-
seerd.De berekende actieradius
betreft slechts een globale
waarde. Daarom adviseert BMW
Motorrad om de aangegeven ac-
tieradius niet tot op de laatste
kilometer te benutten.
Gemiddelde snelheidBij de berekening van de ge-
middelde snelheid 1wordt de
verstreken tijd vanaf de laatste
"RESET" gebruikt. Niet meege-
rekend worden onderbrekingen
van de rit, waarbij de motor is af-
gezet.Gemiddelde snelheid
terugzettenContact inschakelen.
Gemiddelde snelheid selecte-
ren. Toets
1ingedrukt houden.
Gemiddelde snelheid wordt
teruggezet.
455zBediening
Page 58 of 173
Gemiddeld verbruikBij het berekenen van het ge-
middelde verbruik1wordt de
verhouding bepaald tussen de
verbruikte hoeveelheid benzine
en het aantal gereden kilometers
sinds de laatste "RESET".Gemiddeld verbruik
terugzettenContact inschakelen.
Gemiddelde verbruik selecte-
ren. Toets
1ingedrukt houden.
Gemiddelde verbruik wordt te-
ruggezet.
OliepeilaanduidingDe oliepeilaanduiding 1geeft in-
formatie over het oliepeil in de
motor. Deze kan alleen worden
opgeroepen als de motorfiets
stilstaat.
Voor de oliepeilcontrole moet aan
de volgende voorwaarden zijn
voldaan:
Motor op bedrijfstemperatuur
Motor draait minstens 30 se-
conden stationair.
Zijstandaard ingeklapt.
Motorfiets staat verticaal.
456zBediening
Page 59 of 173

De symbolen betekenen:Oliepeil correct
Bij de volgende tankstop
het oliepeil controleren.
Wordt andere informatie van de
boordcomputer opgeroepen, dan
blijft dit symbool weergegeven,
tot het oliepeil weer als correct
wordt herkend.
Geen meting mogelijk (niet
aan genoemde voorwaar-
den voldaan)
Na het opnieuw inschakelen van
het contact wordt de laatst ge-
meten toestand gedurende 5
seconden weergegeven.
Als ondanks een correct
oliepeil in het oliepeilglas op
het display permanent de mel-
ding "Ölstand" (oliepeil controle-
ren) wordt weergegeven, is mo-
gelijkerwijs de oliepeilsensor de-
fect. In dit geval kunt u contact opnemen met uw BMW Motor-
rad dealer.
Bandenspanningscon-
trole RDC
SU
Bandenspanning
weergevenContact inschakelen.
Toets
1zo vaak bedienen, tot
op het display op de plaats van
de kilometerteller de banden-
spanningen worden weergege-
ven. De bandenspanningen worden
met de tekst
RDC
aangeduid.
De linker waarde geeft de ban-
denspanning van het voorwiel
aan, de rechter waarde de ban-
denspanning van het achterwiel.
Direct na het inschakelen van het
contact wordt
-- --
weergege-
ven, omdat het overdragen van
de bandenspanningswaarden pas
boven een snelheid van 30 km/h
begint.
Kenmerkt de weergave van
de bandenspanningen.
457zBediening
Page 60 of 173
Met SU Boordcomputer:Toets 1zo vaak bedienen, tot
op het display van de boord-
computer de bandenspannin-
gen worden weergegeven. De bandenspanningen worden
als extra waarde van de boord-
computer weergegeven.
VerlichtingStadslichtHet parkeerlicht wordt automa-
tisch tegelijk met het contact in-
geschakeld.
Het stadslicht belast de
accu. Het contact slechts
voor een beperkte tijdsduur
inschakelen.
DimlichtHet dimlicht wordt automatisch
ingeschakeld na het starten van
de motor.
U kunt bij een afgezette
motor het licht inschakelen,
door bij ingeschakeld contact het
grootlicht in te schakelen of het
lichtsignaal te bedienen.GrootlichtGrootlichtschakelaar 1aan bo-
venzijde bedienen.
Grootlicht ingeschakeld.
Grootlichtschakelaar 1in de
middelste stand zetten.
458zBediening
Page 61 of 173
Grootlicht uitgeschakeld.
Grootlichtschakelaar1aan on-
derzijde bedienen.
Zolang de schakelaar wordt
bediend, is het grootlicht inge-
schakeld (lichtsignaal).Parkeerlicht inschakelenContact uitschakelen.
Direct na het afzetten van het
contact de richtingaanwijzer-
schakelaar links 1bediend
houden.
Het parkeerlicht wordt inge-
schakeld.
Parkeerlicht uitschakelenContact in- en weer uitschake-
len.
Parkeerlicht uitgeschakeldRichtingaanwijzersRichtingaanwijzers links
inschakelenContact inschakelen.
Na circa 10 seconden
rijden of een afstand
van circa 200 m worden de
richtingaanwijzers automatisch
uitgeschakeld. Richtingaanwijzerschakelaar
links
1bedienen.
Richtingaanwijzers links inge-
schakeld.
Controlelamp richtingaanwijzers
links knippert.
Richtingaanwijzers rechts
inschakelenContact inschakelen.
Na circa 10 seconden
rijden of een afstand
van circa 200 m worden de
richtingaanwijzers automatisch
uitgeschakeld.
459zBediening
Page 62 of 173
Richtingaanwijzerschakelaar
rechts2bedienen.
Richtingaanwijzers rechts inge-
schakeld.
Controlelamp richtingaanwijzers
rechts knippert.
Richtingaanwijzers
uitschakelenToets richtingaanwijzers uit 3
bedienen.
Richtingaanwijzers uitgescha-
keld
Controlelampen richtingaanwij-
zers uit.Waarschuwingsknip-
perlichtinstallatieWaarschuwingsknipper-
lichtinstallatie inschakelenContact inschakelen. De waarschuwingsknip-
perlichtinstallatie belast de
accu. De waarschuwingsknipper-
lichten slechts voor een beperkte
tijdsduur inschakelen.
Als met ingeschakeld con-
tact een richtingaanwijzer-
toets wordt ingedrukt, dan ver-
vangt de richtingaanwijzerfunc-
tie gedurende het indrukken de
waarschuwingsknipperlichtfunc-
tie. Als de richtingaanwijzertoets
niet meer wordt bediend, is de
waarschuwingsknipperlichtfunctie
weer actief.
460zBediening
Page 63 of 173
Richtingaanwijzerschakelaars
links1en rechts 2gelijktijdig
bedienen.
Waarschuwingsknipperlichtin-
stallatie ingeschakeld.
Controlelampen richtingaanwij-
zers links en rechts knipperen.
Contact uitschakelen.
Waarschuwingsknipperlichtin-
stallatie blijft ingeschakeld.
Controlelampen richtingaanwij-
zers links en rechts uit.
Waarschuwingsknipper-
lichtinstallatie uitschake-
lenToets richtingaanwijzers uit 3
bedienen.
Waarschuwingsknipperlichtin-
stallatie uitgeschakeld
Noodstopschakelaar1 Noodstopschakelaar
Bediening van de nood-
stopschakelaar tijdens het
rijden kan een blokkerend ach-
terwiel en daardoor een val tot
gevolg hebben.
De noodstopschakelaar nooit tij-
dens het rijden bedienen.
Met behulp van de noodstop-
schakelaar kan de motor op een-
voudige wijze snel worden afge-
zet.
461zBediening
Page 64 of 173
ABedrijfsstand
B Motor uitgeschakeld.
De motor kan alleen in
de bedrijfsstand worden
gestart.
Handvatverwarming
SU
1 Schakelaar handgreepver-
warming
De stuurgrepen kunnen in twee
fasen worden verwarmd. De
handvatverwarming is alleen bij
draaiende motor mogelijk. Het door de handgreep-
verwarming veroorzaakte
hogere stroomverbruik kan bij
ritten met lage toerentallen tot
ontlading van de accu leiden. Bij
een te lage accuspanning wordt
ter behoud van de startcapaci- teit de handgreepverwarming
uitgeschakeld.
2
Verwarming uit.
3 50% verwarming (één stip
zichtbaar).
4 100% verwarming (drie stip-
pen zichtbaar).
462zBediening