Page 153 of 280

151
Rijden
6Intelligente
noodremassistentie (iEBA)
Deze functie zorgt ervoor dat de auto verder
vertraagt als de bestuurder niet hard genoeg remt
om een aanrijding te voorkomen.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie wordt ook het automatische
noodremsysteem genoemd en grijpt na de
waarschuwing met geluidssignaal in als de
bestuurder het rempedaal niet snel genoeg intrapt.
Het systeem is bedoeld om de snelheid van
de aanrijding te beperken of een aanrijding te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Bij een snelheid lager dan 30 km/h kan het
automatische noodremsysteem de auto tot
volledige stilstand vertragen.
Anders (bij uitvoeringen met alleen een camera)
kan de snelheid worden verlaagd tot maximaal
25 km/h.
Bij uitvoeringen met camera en radar kan
de snelheidsverlaging wordt uitgebreid naar
50
km/h, als beide sensoren de dreiging kunnen
waarnemen.
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
–
De rijsnelheid is niet hoger dan 80
km/h wanneer
er een voetganger of fietser wordt gedetecteerd.
–
De rijsnelheid is niet hoger dan 80
km/h wanneer
er een stilstaand voertuig wordt gedetecteerd.
–
De rijsnelheid ligt tussen 10
km/h en 85 km/h
(uitvoeringen met uitsluitend een camera) of 140
km/h (uitvoeringen met camera en radar) wanneer
een rijdend voertuig wordt gedetecteerd.
Dit waarschuwingslampje knippert (gedurende ongeveer 10 seconden) zodra
de functie de remmen van de auto bedient.
Tijdens het knipperen is de functie niet beschikbaar.
Als het automatische noodremsysteem wordt
gebruikt bij een auto met een automatische
transmissie of selectiehendel (elektrisch), moet u
het rempedaal ingedrukt houden, ook nadat de auto
helemaal tot stilstand is gekomen, om te voorkomen
dat de auto wegrolt.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de auto
door het automatische noodremsysteem tot stilstand
wordt gebracht.
De bestuurder kan het automatische noodremsysteem op elk gewenst moment
uitschakelen door een ferme stuurbeweging te
maken (ontwijkende manoeuvre) en/of het
gaspedaal stevig in te trappen.
Het rempedaal kan zwaar voelen en iets trillen als deze functie actief is.
Als de auto volledig tot stilstand is gekomen,
blijven de remmen automatisch 1 tot 2 seconden
geactiveerd.
Verschillende scenario's bij afslaan
De baan van een ander voertuig kruisen
Het systeem kan in werking treden als de auto bij
het afslaan een ander tegemoetkomend voertuig in
de naastgelegen rijstrook detecteert als:
Page 154 of 280

152
Rijden
Waarschuwing voor
bestuurder
Het systeem geeft een waarschuwing zodra het detecteert dat de bestuurder langer dan
twee uur heeft gereden met een snelheid van meer
dan 70 km/h zonder dat hij / zij een pauze heeft
genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de
bestuurder adviseert een pauze te nemen en een
geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt de
waarschuwing elk uur herhaald tot de auto wordt
stilgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
– De auto staat langer dan 15 minuten stil met
draaiende motor.
– Het contact is enkele minuten afgezet geweest.
– De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 70 km/h, gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt weer geteld als de snelheid hoger
dan 70 km/h is.
– De richtingaanwijzer aan de betreffende zijde is
ingeschakeld.
–
Uw auto op het punt staat de baan van het andere
voertuig te kruisen.
–
De rijsnelheid tussen de 5 en 20 km/h ligt.
–
Er een kans is op een aanrijding aan de zijde van
het andere voertuig.
De baan van een voetganger kruisen
Het systeem kan in werking treden wanneer u met
uw auto links of rechts wilt afslaan en het systeem
een overstekende voetganger detecteert als:
–
De voetganger voor de auto langs loopt.
–
De voetganger duidelijk door de sensoren kan
worden gedetecteerd.
–
De omgeving door de sensoren kan worden
gedetecteerd (zoals helderheid en contrast /
achtergrond).
–
De rijsnelheid tussen de 5 en 25 km/h ligt.
Uitschakelen / inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit kan in de app ADAS op het touchscreen
worden ingesteld.
Het uitschakelen van het systeem wordt aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met een
melding.
Het systeem kan niet bij snelheden hoger dan 10 km/h worden ingeschakeld.
Storing
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden met de melding
" Drive Assist-sensor vervuild: maak de sensor
schoon, zie handleiding" als de sensor wordt
afgedekt.
Dit is normaal; u hoeft hiervoor geen contact op te
nemen met een werkplaats.
Stop de auto in dat geval en controleer of de camera
aan de voorzijde of de radar aan de voorzijde met
vuil, modder, zand, sneeuw, ijs of iets anders is
afgedekt waardoor de sensor niet goed werkt.
Het systeem werkt weer normaal als het
detectiegebied is gereinigd.
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Als deze waarschuwingslampjes gaan branden nadat de motor is
afgezet en weer gestart, neem dan contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
Deze waarschuwingslampjes gaan op het instrumentenpaneel en/of op
het display met waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordels of de airbag vóór aan
passagierszijde branden om aan te geven dat de
veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de
passagier voorin niet is bevestigd (afhankelijk van de
uitvoering). Het automatische remsysteem is
uitgeschakeld totdat de veiligheidsgordels zijn
vastgemaakt.
Systeem voor detecteren
van onoplettendheid
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
De functie omvat het systeem "Waarschuwing voor
bestuurder" en het systeem "Waarschuwing voor
bestuurder via camera".
Deze systemen zijn absoluut niet bedoeld om de bestuurder wakker te houden of te
voorkomen dat de bestuurder achter het stuur in
slaap valt.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto aan de kant te zetten als
hij / zij vermoeid is.
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk
geval elke 2 uur.
Page 155 of 280

153
Rijden
6Waarschuwing voor
bestuurder
Het systeem geeft een waarschuwing zodra het detecteert dat de bestuurder langer dan
twee uur heeft gereden met een snelheid van meer
dan 70
km/h zonder dat hij / zij een pauze heeft
genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de
bestuurder adviseert een pauze te nemen en een
geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt de
waarschuwing elk uur herhaald tot de auto wordt
stilgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
–
De auto staat langer dan 15 minuten stil met
draaiende motor.
–
Het contact is enkele minuten afgezet geweest.
–
De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 70 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt weer geteld als de snelheid hoger
dan 70
km/h is.
Waarschuwing voor
bestuurder via camera
Het systeem beoordeelt de waakzaamheid, moeheid en mate van afleiding van de
bestuurder door afwijkingen in de koers van de auto
ten opzichte van de rijstrookmarkeringen te
detecteren.
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die
boven aan de voorruit is geplaatst.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)wegen
(snelheden hoger dan 70
km/h).
Het systeem kan een leerprocedure uitvoeren, die tot 30 minuten kan duren
nadat het bewaken wordt gestart.
In deze periode wordt het rijgedrag van de
bestuurder geanalyseerd en er wordt geen
waarschuwing gegeven.
Bij een waarschuwing op het eerste niveau wordt
de bestuurder gewaarschuwd door de melding
" Voorzichtig!", samen met een geluidssignaal.
Na drie waarschuwingen van het eerste niveau
activeert het systeem een nieuwe waarschuwing
met de melding "Doorrijden risicovol: las een
rustpauze in", in combinatie met een harder
geluidssignaal.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder dat er
sprake is van vermoeidheid bij de bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
Lane Positioning
Assist is ingeschakeld.
–
slecht zicht (bijvoorbeeld door onvoldoende
straatverlichting, zware regen, dikke mist of
sneeuwval).
–
verblinding (bijvoorbeeld door koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon, weerspiegeling op
een nat wegdek, uitrijden van een tunnel of snelle
overgangen tussen schaduw en licht).
–
gedeelte van de voorruit vóór de camera (het
is bijvoorbeeld vuil, beslagen, bevroren, bedekt
door sneeuw, beschadigd of bedekt door een
sticker).
–
rijstrookmarkeringen afwezig, versleten, niet
zichtbaar (bijvoorbeeld door sneeuw of modder of
dode bladeren) of meerdere rijstrookmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden).
Page 156 of 280

154
Rijden
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
De werkelijke volgorde van de weergave van deze waarschuwingen kan afwij\
ken.Status functie DisplayAanwijzingen
OFF
Functie uitgeschakeld.
ON Geen.Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de werkingsvoorwaarden:
– Snelheid lager dan 65 km/h.
– Geen rijstrookmarkering gedetecteerd.
– ESP bezig met een ingreep.
– "Sportieve" rijstijl.
ON
Functie automatisch uitgeschakeld / in stand-by (zoals detectie van een\
aanhanger, gebruik van
het bij de auto geleverde noodreservewiel of storing).
ON Geen.Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65 km/h.
ON
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook d\
ie overschreden dreigt te
worden. De bestuurder houdt het stuurwiel vast.
– geringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen).
–
smalle, bochtige wegen.
Uitschakelen / inschakelen
Standaard wordt de functie automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via ADAS op het touchscreen.
of
Directe toegang tot de Snelkoppelingen voor
rijhulpsystemen.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het branden van dit controlelampje op het
instrumentenpaneel.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden met de melding
" Drive Assist-sensor vervuild: maak de sensor
schoon, zie handleiding" als de sensor wordt
afgedekt.
Dit is normaal; u hoeft hiervoor geen contact op te
nemen met een werkplaats.
Stop de auto in dat geval en controleer of de camera
aan de voorzijde met vuil, modder, zand, sneeuw, ijs
of iets anders is afgedekt waardoor de sensor niet
goed werkt.
Het systeem werkt weer normaal als het
detectiegebied is gereinigd.
Active Lane Departure Warning
Raadpleeg voor meer informatie de
algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem corrigeert de koers van de auto door
de bestuurder te waarschuwen zodra het een risico
op het ongewenst verlaten van de rijstrook of het
rijden richting een berm of vluchtstrook detecteert
(afhankelijk van de uitvoering).
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die
boven aan de voorruit is geplaatst en die de
rijstrookmarkeringen op de grond en de wegranden
herkent (afhankelijk van de uitvoering).
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Rijsnelheid tussen 70 en 180 km/u.
– W eg voorzien van een middenstreep.
– Stuurwiel met beide handen vastgehouden.
– Richtingaanwijzers uit bij activering van het
systeem.
–
ESP
ingeschakeld en in werking.
Het systeem assisteert de bestuurder uitsluitend als de auto ongewild de rijstrook
dreigt te verlaten. Het zorgt niet dat de auto een
veilige afstand of snelheid aanhoudt en grijpt ook
niet in op het remsysteem van de auto.
De bestuurder moet het stuurwiel met beide
handen vasthouden, zodat hij of zij de controle
behoudt wanneer de omstandigheden ervoor
zorgen dat het systeem niet meer kan ingrijpen
(bijvoorbeeld als de middelste rijstrookmarkering
op het wegdek niet meer zichtbaar is).
Werking
Zodra het systeem een risico op het ongewenst
overschrijden van een van de rijstrookmarkeringen
op de grond of een rand van de rijbaan (zoals een
berm) detecteert, voert het een koerswijziging uit om
de auto weer binnen de rijstrook te brengen.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit waarschuwingslampje knippert gedurende de koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie voorkomen door het stuurwiel stevig vast te houden
(bijvoorbeeld tijdens een uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt meteen onderbroken als de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Page 157 of 280

155
Rijden
6Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als gewild en worden er geen
correcties uitgevoerd.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
De werkelijke volgorde van de weergave van deze waarschuwingen kan afwij\
ken.
Status functieDisplayAanwijzingen
OFF
Functie uitgeschakeld.
ON Geen.Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de werkingsvoorwaarden:
–
Snelheid lager dan 65
km/h.
–
Geen rijstrookmarkering gedetecteerd.
–
ESP
bezig met een ingreep.
–
"Sportieve" rijstijl.
ON
Functie automatisch uitgeschakeld / in stand-by (zoals detectie van een\
aanhanger, gebruik van
het bij de auto geleverde noodreservewiel of storing).
ON Geen.Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65
km/h.
ON
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook d\
ie overschreden dreigt te
worden. De bestuurder houdt het stuurwiel vast.
Page 158 of 280

156
Rijden
Dit kan worden ingesteld in de app ADAS van het touchscreen.
of
Directe toegang tot de snelkoppelingen voor
rijhulpsystemen.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het branden van dit controlelampje op het
instrumentenpaneel.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden met de melding
" Drive Assist-sensor vervuild: maak de sensor
schoon, zie handleiding" als de sensor wordt
afgedekt.
Dit is normaal; u hoeft hiervoor geen contact op te
nemen met een werkplaats.
Stop de auto in dat geval en controleer of de camera
aan de voorzijde met vuil, modder, zand, sneeuw, ijs
of iets anders is afgedekt waardoor de sensor niet
goed werkt.
Het systeem werkt weer normaal als het
detectiegebied is gereinigd.
Status functie DisplayAanwijzingen
ON
" Houd het stuurwiel vast"
of "Blijf op uw rijstrook"
(afhankelijk van de uitvoering) Als het systeem tijdens het corrigeren van de koers detecteert dat de co\
rrectie onvoldoende
is en dat er een doorgetrokken streep zal worden overschreden, dan wordt\
de bestuurder
gewaarschuwd dat hij ter aanvulling op de actie van het systeem zelf de \
koers zal moeten
corrigeren.
Als het stuurwiel niet correct wordt vastgehouden, klinkt er een waarsch\
uwingssignaal en wordt
er een melding weergegeven totdat de koers is gecorrigeerd of de bestuur\
der het stuurwiel weer
goed vasthoudt.
De duur van de geluidswaarschuwingen zal toenemen als er snel na elkaar \
meerdere correcties
worden uitgevoerd. De waarschuwing zal uiteindelijk permanent worden wee\
rgegeven totdat de
bestuurder reageert.
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
–
ESP
uitgeschakeld of bezig met een ingreep.
–
De snelheid is lager dan 65
km/h of hoger dan
180
km/h.
–
Aansluiten stekker op een aanhanger
.
–
Detectie van het gebruik van een noodreservewiel
(dit wordt niet onmiddellijk gedetecteerd, daarom
is het raadzaam de functie in dat geval uit te
schakelen).
–
Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het
rempedaal of gaspedaal.
–
Rijden over rijstrookmarkering.
–
Inschakelen van de richtingaanwijzers.
–
In een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden.
–
Bij het rijden in een scherpe bocht.
– Wanneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
–
V
ersmalde rijstrook gedetecteerd.
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
Onvoldoende contrast tussen het wegdek en
de wegrand (bijvoorbeeld schaduw).
–
W
egmarkeringen zijn versleten, niet
zichtbaar door bijv. sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.)
–
T
e weinig afstand tot de voorligger (waardoor
de rijstrookmarkeringen mogelijk niet worden
gedetecteerd).
–
Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen worden
uitgeschakeld: –
W
anneer een wiel wordt vervangen, of wanneer
er werkzaamheden in de buurt van een wiel worden
uitgevoerd.
–
W
anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet is aangesloten
op de trekhaakaansluiting of de trekhaak niet is
goedgekeurd.
–
W
anneer de weg in slechte staat of erg oneffen is,
of wanneer er weinig grip is (risico op aquaplaning,
sneeuw, gladheid).
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Bij rijden op een circuit.
–
Op een testbank.
Uitschakelen / Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Page 159 of 280

157
Rijden
6Dit kan worden ingesteld in de app ADAS van het touchscreen.
of
Directe toegang tot de snelkoppelingen voor
rijhulpsystemen.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het branden van dit controlelampje op het
instrumentenpaneel.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden met de melding
" Drive Assist-sensor vervuild: maak de sensor
schoon, zie handleiding" als de sensor wordt
afgedekt.
Dit is normaal; u hoeft hiervoor geen contact op te
nemen met een werkplaats.
Stop de auto in dat geval en controleer of de camera
aan de voorzijde met vuil, modder, zand, sneeuw, ijs
of iets anders is afgedekt waardoor de sensor niet
goed werkt.
Het systeem werkt weer normaal als het
detectiegebied is gereinigd.
Dodehoekbewaking met
groot bereik
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem waarschuwt de bestuurder voor
voertuigen die snel van achteren naderen op
naastgelegen rijstroken (vanaf ongeveer 75
m) en
voor de aanwezigheid van een voertuig in de dode
hoeken van de auto, met behulp van de hoekradars
in de achterbumper.
Dit systeem detecteert voertuigen zoals auto's, vrachtwagens en motoren in de dode
hoeken van de auto of andere gebieden die de
bestuurder niet zien.
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat voertuig
zich bevindt, brandt dan een waarschuwingslampje:
–
Permanent
, meteen wanneer een ander voertuig
zich in de dode hoek bevindt of op een naastgelegen
rijstrook nadert.
–
Knipperend
, na ongeveer 1 seconde wanneer de
richtingaanwijzer wordt gebruikt.
Inschakelen / uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app ADAS van het touchscreen.
Wanneer de auto wordt gestart, gaat er in elke
spiegel een waarschuwingslampje branden om aan
te geven dat het systeem is geactiveerd.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met
een door PEUGEOT goedgekeurde trekhaak.
Werkingsvoorwaarden
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken.
–
W
anneer u een voertuig inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 15 km/h is.
Page 160 of 280

158
Rijden
– Het verkeer stroomt vloeiend door.
– De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en
het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen wordt er geen
waarschuwing gegeven:
–
W
anneer stilstaande objecten (zoals geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen) aanwezig zijn.
–
Bij tegemoetkomende voertuigen.
–
Als de achterbumper van de auto is beschadigd.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen niet, te laat of op het verkeerde moment worden
gegeven.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem moet
de bestuurder altijd goed opletten. Kijk altijd goed
in de spiegels en kijk over uw schouder voordat u
naar een andere rijstrook gaat, om een aanrijding
te voorkomen.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats voordat de
achterbumper wordt gespoten of de lak ervan
wordt bijgewerkt. Bepaalde laksoorten kunnen de
werking van de radars beïnvloeden.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden en wordt
er een melding weergegeven.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
De werking van het systeem kan tijdelijk worden belemmerd door bepaalde
weersomstandigheden (zoals zware regenval,
hagel of extreme temperatuurschommelingen).
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden (zo
kan een wolk waterdruppels in de dode hoek
worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op dat
de radars niet met modder, sneeuw of ijs bedekt
zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op het
gedeelte van de buitenspiegels waar de
controlelampjes zitten of op de detectiezones op
de achterbumper, omdat de dodehoekbewaking
dan mogelijk niet goed werkt.
Parkeerhulp
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem detecteert de nabijheid van obstakels
(bijvoorbeeld voetganger, voertuig, boom, hek) met
de hulp van de sensoren in de bumper en geeft
deze aan.
Parkeerhulp achter
Het systeem kan onder de volgende
omstandigheden weer worden opgestart:
–
als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
–
als de auto achteruit rijdt (bijvoorbeeld op een
helling omlaag of in de neutraalstand).
Dit wordt aangegeven met een
bevestigingsgeluidssignaal en er wordt een indicatie
gegeven.
Als er een obstakel wordt gedetecteerd zodra de achteruitversnelling wordt
geselecteerd, wordt er een detectiegeluidssignaal
gegeven in plaats van een
bevestigingsgeluidssignaal.
Als er geen geluidssignaal wordt gegeven, er geen
indicatie op het display wordt weergegeven of er
geen waarschuwingsmelding wordt weergegeven,
dan is er een storing in het systeem.
Geluidssignalen