Page 57 of 280

55
Ergonomie en comfort
3Achterbank
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben twee standen:
– Een hoge stand, voor als er iemand op de stoel
zit: ►
Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
–
Een lage stand (opgeborgen stand), voor als er
niemand op de stoel zit: ►
Druk de pal (
A) in om de hoofdsteun los te
halen en duw deze omlaag.
De hoofdsteunen achter kunnen worden verwijderd.
Een hoofdsteun verwijderen
► Ontgrendel de rugleuning met de hendel ( 1).
► Kantel de rugleuning iets naar voren.
►
Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
►
Druk vervolgens het ontgrendelknopje (
A) in om
de hoofdsteun te ontgrendelen en zet hem helemaal
omhoog.
Een hoofdsteun terugplaatsen
► Steek de pennen van de hoofdsteun in de
geleiders van de betreffende rugleuning.
►
Duw de hoofdsteun omlaag tot aan de aanslag.
►
Druk de pal (
A) in om de hoofdsteun los te halen
en duw deze omlaag.
Ga nooit rijden met passagiers op de achterbank als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en in de hoge stand staan.
De hoofdsteun van de middelste zitplaats en de
hoofdsteunen van de buitenste zitplaatsen zijn
niet uitwisselbaar.
De rugleuningen neerklappen
Beide delen van de rugleuning kunnen op een of
twee manieren worden ontgrendeld:
–
Met een handgreep
1 aan de buitenzijde van de
rugleuning.
–
Met een hendel
2 op het zijpaneel van de
bagageruimte (SW).
Verplaats de rugleuningen uitsluitend wanneer de auto stilstaat.
Eerste handelingen:
►
Zet de hoofdsteunen omlaag of verwijder ze
wanneer u zware ladingen vervoert.
►
Zet de armsteun achter omhoog.
►
Schuif waar nodig de voorstoelen naar voren.
►
Controleer of er geen persoon of voorwerp
(zoals kleding of bagage) in de buurt is en u de
rugleuningen ongehinderd kunt neerklappen.
►
Controleer of de buitenste veiligheidsgordels vlak
op de rugleuning liggen.
Bij het neerklappen van de rugleuning gaat de betreffende zitting iets omlaag.
Om een vlakke laadvloer te verkrijgen is het
raadzaam de uitneembare laadvloer in de
hoogste stand te zetten.
Wanneer de rugleuning is ontgrendeld, is de rode
indicator zichtbaar in de handgreep.
Page 58 of 280

56
Ergonomie en comfort
Vanuit het passagierscompartiment
► Druk de handgreep (1) voor het ontgrendelen
van de rugleuning in.
► Beweeg de rugleuning ( 3) naar voren tot hij plat
ligt.
Vanuit de bagageruimte (SW)
► Trek de handgreep (2 ) voor het ontgrendelen van
de rugleuning naar u toe.
De rugleuning (3 ) wordt volledig op de zitting
neergeklapt.
Links wordt de hendel ook gebruikt voor het neerklappen van het middelste deel van de
rugleuning.
Middelste rugleuning (SW)
Het middelste deel van de rugleuning kan
onafhankelijk van de zijdelen omlaag worden
geklapt.
► Controleer van tevoren of de armsteun achter
niet is neergeklapt en of de middelste hoofdsteun
niet omhoog staat.
►
T
rek vanuit het interieur of vanuit de
bagageruimte aan de riem voor ontgrendelen.
►
Klap de rugleuning op de zitting.
►
Bij het terugplaatsen moet u de rugleuning
helemaal omhoog zetten totdat deze is vergrendeld.
De rugleuningen in de
oorspronkelijke stand
terugzetten
Controleer eerst of de buitenste veiligheidsgordels goed verticaal langs de
vergrendelingsogen van de rugleuningen zijn
geplaatst.
► Zet de rugleuning rechtop ( 3) en druk hem stevig
in de vergrendeling.
►
Controleer of de rode indicator van de handgreep
1 niet meer zichtbaar is.
Page 59 of 280

57
Ergonomie en comfort
3► Controleer of de buitenste veiligheidsgordels niet
klem zitten.
Let op: als de rugleuning niet goed is vergrendeld, komt de veiligheid van de
passagiers bij een noodstop of een aanrijding in
gevaar.
Voorwerpen in de bagageruimte kunnen naar
voren worden geslingerd - kans op ernstig letsel!
Verwarming en ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefilterd en van
buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de
voorruit, of in het interieur gerecirculeerd.
Bedieningselementen
Afhankelijk van de uitvoering zijn bepaalde bedieningselementen beschikbaar in de app
Klimaat op het touchscreen en / via het
bedieningspaneel op de middenconsole.
Luchtverdeling
1. Ventilatieroosters voor het ontdooien /
ontwasemen van de voorruit
2. Ventilatieroosters voor het ontdooien /
ontwasemen van de zijruiten vóór
3. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters
4. Verstelbare en afsluitbare middelste
ventilatieroosters
5. Ventilatieroosters voetenruimte bestuurder en
voorpassagier
6. Ventilatieroosters voetenruimte achterpassagiers
7. Verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters
Advies
Het ventilatie- en
airconditioningssysteem gebruiken
►
Let erop dat de uitstroomopening onder
de voorruit, de verschillende luchtkanalen,
ventilatieroosters, overige uitstroomopeningen en
ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven
voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar
het interieur.
►
Dek de zonnesensor op het dashboard niet
af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het
automatische airconditioningssysteem.
►
Zet de airconditioning minstens één tot twee
keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het
systeem in goede staat te houden.
►
Gebruik de airconditioning niet als deze niet
koelt en neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer er een zware lading op een steile
helling bij een hoge buitentemperatuur wordt
gesleept, kan de airconditioning tijdelijk worden
uitgeschakeld, zodat de motor meer vermogen
heeft en meer sleepkracht biedt.
Rijd niet te lang met de ventilatie uitgeschakeld of terwijl de luchtrecirculatie in
het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans op
beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur
Page 60 of 280

58
Ergonomie en comfort
hoog is opgelopen, is het raadzaam om het
interieur even te ventileren.
Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg
is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed
wordt ververst.
Bij condensvorming door gebruik van de airconditioning kan er water onder uit de
auto lekken. Dit is volkomen normaal.
Onderhoud van het ventilatie- en airconditioningssysteem
►
Controleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
We raden aan om een samengesteld
interieurfilter te gebruiken. Het speciale actieve
additief biedt bescherming tegen vervuilende
gassen en onaangename geuren.
►
V
oor een juiste werking van het
airconditioningssysteem moet u het laten
controleren volgens de aanbevelingen in het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Stop & Start / stand e-Auto
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als de
motor draait.
Schakel het betreffende systeem tijdelijk uit om
een comfortabele temperatuur in het interieur te
behouden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie.
Plug-in hybrideauto's Intensief gebruik van de airconditioning
beperkt de actieradius van de auto in de
elektrische modus.
Elektrische voertuigen Wanneer de rijstand ECO wordt
geselecteerd, neemt het stroomverbruik af,
maar wordt de werking van de verwarmings- en
airconditioningssystemen beperkt, hoewel deze
systemen niet worden uitgeschakeld.
Ventilatie bij aangezet contact
Bij aangezet contact kunt u het ventilatiesysteem
gebruiken om de luchtstroom (2 ) en de
luchtverdeling (3 ) gedurende een bepaalde tijd in het
interieur te regelen. Deze tijd is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu.
Deze functie geldt niet voor de airconditioning.
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
Bij dit systeem wordt het airconditioningssysteem
automatisch ingeschakeld en worden de
temperatuur, luchtstroom en luchtverdeling in het
interieur automatisch geregeld. Dit systeem werkt bij draaiende motor, maar de
aanjager en bedieningsfuncties ervan blijven werken
bij ingeschakeld contact.
Druk op de toets van de Klimaat-app om de
pagina met de bedieningstoetsen van het
systeem weer te geven.
Zonder i-Toggles
Met i-Toggles
Page 61 of 280

59
Ergonomie en comfort
31.Temperatuurregeling
2. Regeling luchtstroom
3. Regeling luchtverdeling
4. Airconditioning aan / uit
5. Automatische airconditioning aan / uit en
instelling (AUTO ZACHT/AUTO NORMAAL/
AUTO HARD)
6. Synchronisatie van de temperatuur voor
bestuurder / passagier voorin
7. Alleen AQS-functie of Clean Cabin (afhankelijk
van de uitvoering).
8. Ontwasemen / ontdooien voorruit en voorste
zijruiten
9. Luchtrecirculatie in het interieur
10. Maximale werking airco (afhankelijk van de
uitvoering)
11 . Achterruitverwarming
12. Systeem uitschakelen
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens
instellen.
De weergegeven waarde heeft betrekking op een
bepaald comfortniveau en niet op een exacte
temperatuur.
Afhankelijk van de uitvoering:
►
Draai een van de knoppen (
1) naar + of - om de
waarde te verhogen of te verlagen.
►
Druk
op een van de toetsen (1 ) (+ of - ) of beweeg
uw vinger in verticale richting over het scherm om de
waarde te verhogen of te verlagen. Door
Laag of Hoog te selecteren kunt u de
minimum- en maximumwaarden overschrijden.
We raden u aan om het verschil tussen de
instellingen links en rechts op maximaal 3 °C te
houden.
Temperatuursynchronisatie
De temperatuurinstelling aan de kant van de
bestuurder wordt toegepast op de kant van de
passagier.
►
Druk op toets
6-SYNC om de functie in of uit te
schakelen.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als de
passagier de toetsen voor de temperatuurregeling
aan zijn/haar kant bedient.
Automatische airconditioning
Deze automatische stand zorgt voor een optimale
regeling van de temperatuur, luchtstroom en
luchtverdeling in het interieur, op basis van het
geselecteerde comfortniveau.
►
Druk op toets
5-AUTO om de automatische
stand van het airconditioningssysteem in of uit te
schakelen.
Het controlelampje in de toets gaat branden als het
airconditioningssysteem automatisch werkt.
De intensiteit van de automatische airconditioning
kan worden geregeld door een van de volgende
instellingen te kiezen:
–
AUT
O ZACHT: voor een aangename en stille
werking door de luchtstroom te beperken.
– AUTO NORMAAL: voor het beste compromis
tussen een comfortabele temperatuur en een stille
werking (standaardinstelling).
–
AUT
O HARD: voor een dynamische en efficiënte
luchtverdeling.
Druk om de AUTO-stand te wijzigen herhaaldelijk op
toets 5-AUTO.
Gebruik instellingen AUTO NORMAAL en AUTO
HARD om ervoor te zorgen dat passagiers op de
achterbank zich comfortabel voelen.
De toevoer van lucht in de auto wordt bij koud weer en een koude motor beperkt en
geleidelijk verhoogd totdat de gewenste
comfortwaarde is bereikt, zodat er minder koude
lucht in het interieur stroomt.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen
veel lager of hoger is dan de ingestelde
comfortwaarde, heeft het geen zin om de
ingestelde waarde te wijzigen om de gewenste
temperatuur sneller te bereiken. Het systeem
corrigeert het temperatuurverschil automatisch
en zo snel mogelijk.
Handmatige instellingen
van de automatische
airconditioning
Het is mogelijk om een of meerdere van deze
functies handmatig in te stellen terwijl het systeem
de andere functies automatisch blijft regelen:
–
Regeling van de luchtstroom.
–
Regeling van de luchtverdeling.
Page 62 of 280

60
Ergonomie en comfort
Het controlelampje van de toets "AUTO" gaat uit
wanneer een instelling is gewijzigd.
►
Druk nogmaals op toets
5-AUTO om de
automatische airconditioning opnieuw in te
schakelen.
Regeling van de luchtstroom
Afhankelijk van de uitvoering:
► Druk op een van de toetsen 2 ( ventilator) om de
luchtstroom te verhogen of te verlagen.
►
Druk op een van de toetsen (
2) (ventilator) of
beweeg uw vinger horizontaal over het scherm om
de luchtstroom te verhogen of te verlagen.
Het is ook mogelijk om rechtstreeks op een van de
waarden te drukken.
Het airconditioningssysteem uitschakelen
Als de luchtstroom tot een minimum is beperkt,
stopt de ventilatie.
" OFF" wordt naast de ventilator weergegeven.
Regeling luchtverdeling
► Druk op de toetsen 3 om de luchtstroomverdeling
in het interieur aan te passen.
Voorruit en zijruiten
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters
Voetenruimte Er wordt een animatie geactiveerd om de
aanwezigheid van geblazen lucht in de aangegeven
richting weer te geven.
U kunt de drie toetsen tegelijkertijd indrukken voor
een gelijkmatige luchtverdeling in het interieur.
Clean Cabin-functie
Omvat de functies AQS (Air Quality System) en
Clean Air.
►
Druk op toets
7 om de functie in / uit te
schakelen.
AQS-functie
Deze functie gebruikt een
buitenluchtvervuilingssensor en activeert
automatisch de luchtrecirculatie in het interieur
wanneer een bepaald vervuilingsniveau in de
buitenlucht wordt gedetecteerd.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt
de recirculatie van de interieurlucht automatisch
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende geurtjes
te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld als
de ruitensproeiers van de voorruit worden gebruikt of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur lager
is dan 5 °C om te voorkomen dat de voorruit en
zijruiten beslaan.
Clean Air-functie
Deze functie gebruikt een
interieurluchtvervuilingssensor en detecteert fijnstof
(bijvoorbeeld sigarettenrook, schimmel of bacteriën).
Het regelen van de luchtrecirculatie in het interieur
zorgt ervoor dat de lucht in het interieur binnen
slechts een paar minuten wordt gezuiverd door de
lucht door een hoogwaardig interieurfilter te laten
stromen.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het hoogwaardig
interieurfilter te laten vervangen wanneer de
luchtkwaliteit lijkt te zijn verminderd.
Airconditioning aan / uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde efficiënt,
maar alleen als de ruiten zijn gesloten:
–
Het systeem verlaagt de temperatuur in de zomer
.
–
Het systeem zorgt er in de winter voor dat de
ruiten bij temperaturen hoger dan 3 °C sneller
worden ontwasemd.
►
Druk op toets
4-A/C om de airconditioning in of
uit te schakelen.
Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, gaat
het controlelampje in de toets branden of verandert
" A/C" van kleur (afhankelijk van de uitvoering).
De airconditioning werkt niet als de
luchtstroom is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd inschakelen
om de lucht sneller af te koelen. Schakel daarna
de toevoer van buitenlucht weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van
de ruiten).
Page 63 of 280

61
Ergonomie en comfort
3Maximale stand van de
airconditioning
Deze functie stelt automatisch de temperatuur op
de laagste stand in, stuurt de luchtstroom naar de
middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters,
stelt de luchtopbrengst op maximaal in en schakelt,
indien nodig, de luchtrecirculatie in het interieur in.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden/doven
van het lampje).
Als de functie wordt uitgeschakeld, keert het
systeem terug naar de instellingen van vóór de
inschakeling.
Airconditioningssysteem uitschakelen
► Druk op toets 12-OFF.
Het controlelampje van de toets gaat branden
en alle andere controlelampjes van het
airconditioningssysteem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem zijn nu
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door de
rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de auto.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de voorruit
en zijruiten beslaan.
Wanneer de interieurlucht wordt gerecirculeerd,
wordt het interieur beschermd tegen luchtjes en
vervuilende stoffen van buitenaf en kan de gewenste
binnentemperatuur sneller worden bereikt.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden /
doven van het controlelampje).
De functie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt
of de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Ontwasemen - ontdooien
voorruit en voorste zijruiten
Selecteer dit programma om de voor- en zijruiten
snel te ontwasemen of te ontdooien.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden/doven
van het lampje).
In deze stand worden de airconditioning, de
luchtopbrengst en de luchttoevoer automatisch
geregeld en wordt de ventilatie optimaal verdeeld
tussen de voorruit en zijruiten.
De luchtopbrengst kan handmatig worden
aangepast zonder deze stand uit te schakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem is de STOP-stand niet beschikbaar zolang de
ontwaseming in werking is.
Onder winterse omstandigheden moet u sneeuw of ijs van de voorruit rond de
camera verwijderen voordat u wegrijdt.
Anders kan apparatuur die de camera gebruikt
mogelijk niet goed werken.
Achterruitverwarming
Het ontwasemen/ontdooien werkt alleen als de
motor draait.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ook ontwasemd/ontdooid.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door het branden /
doven van het controlelampje).
De functie kan worden geactiveerd ongeacht de
buitentemperatuur.
De werkingsduur is afhankelijk van de
buitentemperatuur.
Het ontwasemen / ontdooien wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Page 64 of 280

62
Ergonomie en comfort
Voorruitverwarming
Bij lage temperaturen zorgt deze functie dat de
volledige voorruit wordt verwarmd; het is een
aanvulling op het Automatisch programma Zicht
dat elementen weghaalt die het zicht kunnen
belemmeren (zoals dauw, mist, ijs of sneeuw), dat
zich aan beide zijden van de voorruit bevindt.
Het kan zowel bij wegrijden als onder het rijden
worden gebruikt.
Inschakelen / uitschakelen
► Druk met draaiende motor op deze toets om de
functie in of uit te schakelen (bevestigd door een
controlelampje). De werkingsduur is afhankelijk van de
buitentemperatuur.
Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld om
een te hoog energieverbruik te voorkomen.
Voorverwarming / -koeling
(plug-in hybride of
elektrisch)
Met deze functie kunt u de temperatuur in het
interieur zo programmeren dat een vooraf bepaalde
temperatuur die niet kan worden gewijzigd
(ongeveer 21 °C) is bereikt voordat u in de auto
stapt. U kunt de dagen en tijden hiervoor instellen.
Deze functie is ook beschikbaar als de auto niet
wordt opgeladen.
Programmeren
Kies het tabblad Voorcondition. in de app
Klimaat op het touchscreen.
►
Druk op
+ om een programma toe te voegen.
►
Selecteer het tijdstip waarop u in de auto stapt en
de gewenste dagen. Druk op OK.
►
Druk op
ON om dit programma te activeren.
De voorverwarming / -koeling begint ongeveer 45
minuten vóór de geprogrammeerde tijd terwijl de
auto is aangesloten (20 minuten wanneer deze
niet is aangesloten) en wordt 10 minuten daarna
gehandhaafd.
Bij plug-in hybrideauto's, gaat dit controlelampje
permanent branden als er een cyclus voor
voorverwarming / -koeling is geprogrammeerd. Het
knippert als de voorverwarming / -koeling bezig is.
U kunt meerdere programma's instellen. Elk programma wordt in het systeem
opgeslagen.
We raden u aan om een programma te starten
wanneer de auto op een laadpunt is aangesloten
om de elektrische actieradius te optimaliseren.
Met de MYPEUGEOT APP-app kan het programmeren ook met een smartphone
worden uitgevoerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de op afstand bedienbare aanvullende
functies.
Het is normaal dat de ventilator tijdens het voorverwarmen / -koelen geluid maakt.
Auto's uitgerust met een alarmsysteemAfhankelijk van de uitvoering kunnen de
interieurbeveiliging en wegsleepbeveiliging