Page 193 of 280

191
Praktische informatie
7Verwijderen van de kogel
► Pak de stekker van de aanhanger, draai hem een
kwart slag en trek hem uit de aansluiting (3 ) van de
steun.
►
Beweeg de aansluiting (
3) naar boven om hem
op te bergen.
►
Maak de veiligheidskabel van de aanhanger los
uit het veiligheidsoog (4 ) van de steun.
►
Maak de aanhanger los van de trekhaakkogel.
►
Plaats de beschermkap terug over de
trekhaakkogel.
► Til het kapje op voor toegang tot het slot.
► Steek de sleutel in het slot ( 7). ►
Ontgrendel het slot met de sleutel.
►
Houd de trekhaakkogel (
5
) stevig met één hand
vast; trek met uw andere hand aan de draaiknop
( 6 ) en draai hem zo ver mogelijk rechtsom; laat de
draaiknop niet los.
► Verwijder de kogel via de basis van de steun (1 ).
► Laat de draaiknop los; deze wordt automatisch
in de ontgrendelde stand vergrendeld: het rode
merkteken van de draaiknop valt samen met het
witte merkteken van de kogel (stand B ).
► Plaats de beschermdop (2) terug op de steun (1 ).
► Berg de kogel zorgvuldig op in de hoes, zodat de
kogel geen beschadigingen kan oplopen en niet vuil
kan worden.
Opbergruimte
Deze procedure moet worden overwogen voor
uitvoeringen zonder speciale opbergruimte in de
bagageruimte.
Page 194 of 280

192
Praktische informatie
De kogel is met een band aan de ring in de
bagageruimte bevestigd.
De band moet met 2 lussen rond de kogel worden
bevestigd en daarna in de ring worden gestoken.
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon
blijven.
Voordat het voertuig met een hogedrukreiniger
wordt schoongemaakt, moet de kogel worden
verwijderd en moet de beschermdop op de steun
zijn aangebracht.
Werkzaamheden aan de trekhaakNeem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Dakdragers
Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen dat het dak van uw auto
beschadigd raakt, is het raadzaam om uitsluitend
voor uw auto goedgekeurde dakdragers te
gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoorwaarden die staan vermeld in
de handleiding die bij de dakdragers wordt
meegeleverd.
Maximale belasting op de dakdragers, bij een maximale laadhoogte van 40 cm
(behalve fietsendrager): 80
kg.
Deze waarde kan veranderen; controleer de
maximaal toegestane belasting in de handleiding
van de dakdragers.
Pas de rijsnelheid bij een belading hoger dan
40
cm aan de rijomstandigheden aan om schade
aan de dakdragers en de bevestigingspunten op
het dak te voorkomen.
Raadpleeg de landelijke wetgeving met
betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die
langer zijn dan de auto.
Directe montage op het dak
Bevestig de dakdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten in het dakframe. Als de
portieren zijn gesloten, zijn deze punten niet
zichtbaar.
De bevestigingen van de dakdragers hebben een
tapeind dat in de opening van elk bevestigingspunt
moet worden gestoken.
Bevestigen op de dakrails
(SW)
U moet de dakdragers bevestigen ter hoogte van de
merktekens op de dakrails.
Page 195 of 280

193
Praktische informatie
7VoorschriftenVerdeel de lading gelijkmatig om te
voorkomen dat een van de zijden wordt
overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij
het dak.
Zet de lading goed vast.
Rijd voorzichtig: de auto reageert sneller op
zijwind en de stabiliteit van de auto kan door de
belading worden beïnvloed.
Controleer regelmatig of de dakdragers goed
zijn geplaatst en bevestigd, in ieder geval voor
elke rit.
Schuif-/kanteldak Open het schuif-/kanteldak niet bij gebruik
van de dakdragers - Kans op ernstige schade!
Sneeuwschermen
(Afhankelijk van het land waar het voertuig is
verkocht)
Alleen beschikbaar voor voertuigen met dieselmotor.
Deze afneembare voorziening voorkomt
opeenhoping van sneeuw rond de koelventilator van
de radiateur.
Het bestaat uit twee delen voor het bovenste
gedeelte van de grille, een middelste deel en twee
andere delen voor het onderste gedeelte.
Bij problemen met monteren / verwijderen
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voordat u begint of de motor is uitgeschakeld en de koelventilator is
gestopt.
Het is belangrijk dat u ze verwijdert bij: – een buitentemperatuur hoger dan 10 °C.
–
het trekken van een aanhanger
.
–
een snelheid hoger dan 120
km/h.
Eerste installatie
Het type grille is afhankelijk van de uitvoering van
de auto.
De onderste schermen zijn geschikt voor alle
uitvoeringen.
De bovenste en middelste schermen kunnen worden
aangepast op basis van de uitvoering van de auto.
Het is noodzakelijk om de bevestigingen te
verwijderen:
–
Gemarkeerd met
2
voor alle uitvoeringen, behalve
G T.
–
Gemarkeerd met
1
voor alle GT-uitvoeringen.
►
Gebruik een stanleymes om de bijbehorende
bevestigingen te verwijderen en volg daarbij de groef
op de binnenkant van het scherm.
Bevestigen
Page 196 of 280

194
Praktische informatie
Onderste / bovenste schermen
► Plaats een van de onderste schermen aan de
betreffende zijde van de grille in de onderbumper en
lijn het uit rond de kentekenplaathouder.
►
Steek de bevestigingslipjes in de bumper totdat
ze allemaal goed zijn bevestigd.
►
Controleer of het geheel goed is bevestigd door
op de hoeken ervan te drukken.
Herhaal de stappen voor het andere onderste
scherm en daarna voor de bovenste schermen in de
grille van de bovenbumper, door ze uit te lijnen met
de bovenkant van de grille.
Middelste scherm
► Plaats het middelste scherm onder het
merkembleem.
►
Steek de bevestigingslipjes in de bumper totdat
ze allemaal goed zijn bevestigd.
►
Controleer of het geheel goed is bevestigd door
op de hoeken ervan te drukken.
Verwijderen
Onderste scherm
► Steek een vinger in de buitenste hoek onderaan
van het onderste scherm. ►
T
rek de eenheid naar u toe om deze los te
maken.
Bovenste scherm
► Druk op de bovenste bevestigingsnokken om ze
los te maken van het scherm.
►
Kantel het bovenste scherm voorzichtig omlaag.
►
T
rek de eenheid naar u toe om deze los te
maken.
Voor het middelste scherm
► Druk op de bovenste bevestigingsnokken om ze
los te maken van de grille.
►
T
rek de eenheid naar u toe om deze los te
maken.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van
de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien.
Zij mogen nooit worden gemonteerd
op noodreservewielen van het type
'ruimtebesparend'.
Neem de geldende wetgeving in uw land in acht met betrekking tot het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Gebruik alleen kettingen die speciaal zijn bedoeld
voor het type velg dat op uw auto is gemonteerd:
Maat van de af
fabriek gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
205/55 R16 9 mm
205/60 R16 9 mm
215/50 R17 9 mm
225/45 R17 9 mm
215/45 R18 9 mm
225/40 R18 Polaire PSGB 60
Neem voor meer informatie contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Page 197 of 280

195
Praktische informatie
7Montagetips
► Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg
op een vlakke ondergrond stil.
►
T
rek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
►
Monteer de sneeuwkettingen en volg daarbij de
aanwijzingen van de fabrikant.
►
Rijd voorzichtig weg en blijf kort met een snelheid
van maximaal 50
km/h rijden.
►
Zet de auto stil en controleer of de
sneeuwkettingen goed zijn gespannen.
We raden u aan om het monteren van sneeuwkettingen altijd op een vlakke, droge
ondergrond te oefenen voordat u op reis gaat.
Rijd niet met de sneeuwkettingen op wegen zonder sneeuw, omdat de banden van de
auto en het wegdek dan beschadigd raken. Als
de auto lichtmetalen velgen heeft, controleer dan
of geen enkel deel van de kettingen of
bevestigingen de velg raakt.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur
van bepaalde functies bij afgezet contact om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het
audio- en telematicasysteem, het dimlicht en de
interieurverlichting in totaal nog maximaal ongeveer
40 minuten gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-
mode wordt geactiveerd: de actieve functies worden
in stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren bent, kunt u het gesprek nog ongeveer 10
minuten via het handsfree systeem van het
audiosysteem voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de motor
wordt gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start dan
de motor en laat deze draaien:
–
Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5
minuten te kunnen gebruiken.
–
Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de
motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet gestart worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de 12V-accu/hulpaccu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies
van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de
accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals
de airconditioning en achterruitverwarming,
tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de
laadtoestand van de accu.
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit
toelaat.
Motorkap
Werkzaamheden in de motorruimte Wees voorzichtig met voorwerpen of
kleding die in de bladen van de koelventilator of
in bepaalde bewegende componenten kunnen
komen - kans op verstikking en ernstig letsel!
Benzine-, diesel- of hybrideauto's (Stop &
Start/e-Auto-stand)
Voordat u werkzaamheden onder de motorkap
uitvoert, moet u altijd eerst het contact afzetten
Page 198 of 280

196
Praktische informatie
om te voorkomen dat de motor automatisch weer
wordt gestart.
Plug-in hybride- of elektrische auto's
Voordat er werkzaamheden onder de motorkap
worden uitgevoerd, moet eerst het contact
worden uitgezet, moet er worden gecontroleerd
of het controlelampje READY op het
instrumentenpaneel niet brandt, de laadstekker
loskoppelen als deze is aangesloten en 4
minuten wachten – kans op ernstig letsel!
Door de plaats van de hendel kan de motorkap niet worden geopend zolang het
voorportier links is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden). Gebruik
de beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding
die in de propeller van de ventilator kunnen
komen!
Openen
► Open het portier linksvoor .
► T rek de binnenhendel aan de onderzijde van de
portiersponning naar u toe.
► Duw de externe veiligheidsvergrendeling
omhoog en breng de motorkap omhoog.
►
Neem de motorkapsteun uit de houder en
bevestig deze in de uitsparing om de motorkap
geopend te houden.
Sluiten
► Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot vallen.
►
Controleer of hij vergrendeld is.
In verband met de aanwezigheid van elektrische componenten onder de
motorkap, wordt geadviseerd om blootstelling
aan water (regen, wassen,enz.) te beperken.
Onder de motorkap
De afgebeelde motor dient slechts als voorbeeld.
De plaats van de volgende componenten kan
verschillen:
Page 199 of 280

197
Praktische informatie
7– Luchtfilter.
– Oliepeilstok.
–
Olievuldop.
Benzinemotor
Dieselmotor
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu / zekeringen
5. Afzonderlijk massapunt (-)
6. Zekeringkast
7. Luchtfilter
8. Olievuldop
9. Oliepeilstok
Dieselbrandstofsysteem
Dit systeem staat onder zeer hoge druk.
Laat alle werkzaamheden alleen door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Elektromotor
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof (alleen peil)
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu / zekeringen
5. Afzonderlijk massapunt (-)
6. Zekeringkast
7. Elektrisch circuit van 400 V
8. Stroomonderbreker voor noodgevallen voor
nooddiensten en onderhoudsmonteurs
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het laadsysteem (Elektrisch).
Niveaus controleren
Controleer regelmatig alle hieronder aangegeven
niveaus volgens het onderhoudsschema van
de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders
aangegeven.
Laat het betreffende circuit bij een sterk gedaald
niveau door een PEUGEOT-dealer of door een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
De vloeistoffen moeten voldoen aan de eisen die de fabrikant stelt aan vloeistoffen
voor de motor van de auto.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor
kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en
de koelventilator kan ieder moment aanslaan
(zelfs bij afgezet contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en
schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of
op de grond.
Deponeer afgewerkte olie de daarvoor bestemde
containers bij een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Page 200 of 280

198
Praktische informatie
Motorolie
Het peil moet worden gecontroleerd nadat de motor minimaal 30 minuten uitgeschakeld is
geweest en op een vlakke ondergrond staat.
Controleer het peil met de oliepeilindicator op het
instrumentenpaneel terwijl het contact is
ingeschakeld (bij auto's met elektrische meter) of
met de peilstok.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. Er
wordt geadviseerd om het oliepeil elke 5000 km te
controleren en, waar nodig, olie bij te vullen.
Gebruik nooit additieven in de motorolie om te voorkomen dat de motor en
emissieregeling minder betrouwbaar werken.
Controle met de oliepeilstok
Zie de afbeelding van onder de motorkap voor de
locatie van de peilstok.
►
T
rek de oliepeilstok aan het gekleurde uiteinde
helemaal naar buiten.
►
V
eeg het uiteinde van de peilstok af met een
schone, niet-pluizende doek.
► Steek de oliepeilstok weer volledig in de buis en
trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren:
het oliepeil is juist als het tussen de merktekens A
(max) en B (min).
Start de motor niet wanneer het peil staat:
–
boven merkteken
A; neem contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
–
onder merkteken
B; vul onmiddellijk motorolie bij.
Eigenschappen van de olie
Wanneer u motorolie bijvult of ververst,
controleer dan of de olie geschikt is voor de
motor en voldoet aan de aanbevelingen in het
onderhoudsschema dat bij de auto is geleverd
(of verkrijgbaar is bij uw PEUGEOT-dealer en bij
gekwalificeerde werkplaatsen).
Wanneer er niet-aanbevolen olie wordt gebruikt,
kan de garantie bij een defecte motor vervallen.
Motorolie bijvullen
Zie de betreffende afbeelding van de motorruimte
voor de locatie van de motorolievuldop.
►
Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen
op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand
veroorzaken).
►
W
acht enkele minuten en controleer vervolgens
nogmaals het oliepeil met de peilstok.
►
V
ul indien nodig bij.
►
Draai, nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd, de motorolievuldop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de schacht.
De indicatie van het oliepeil dat op het instrumentenpaneel wordt weergegeven
wanneer het contact wordt aangezet, is de eerste
30 minuten na het bijvullen van olie niet geldig.
Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAX" te
bevinden. Wanneer dit niet het geval is, controleer of
de remblokken van uw auto zijn versleten.
Zie het onderhoudsschema van de fabrikant om vast
te stellen hoe vaak de remvloeistof moet worden
ververst.
Reinig de dop voordat u deze verwijdert om bij te vullen. Gebruik alleen DOT4-
remvloeistof die in een ongeopende verpakking
zit.
Koelvloeistof
Voor uitvoeringen met benzine-, diesel- of
hybridemotor of plug-in hybride uitvoeringen
Het is normaal dat de koelvloeistof tussen twee onderhoudsbeurten moet worden
bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het peil controleert en
koelvloeistof bijvult.
Bij te weinig koelvloeistof kan er ernstige schade
aan de motor ontstaan, dus zorgt dat het peil bij de
markering "MAX" staat, maar nooit erboven.
Als het peil zich dicht bij of onder de markering
" MIN" bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.