122
Rijden
– De onderdrukremfunctie moet worden gebruikt,
afhankelijk van de hoogte.
– De sportstand is geselecteerd.
– Handhaven van thermisch comfort in het
interieur (verwarming, airconditioning, ontwasemen/
ontdooien).
Uitschakelen / weer
inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als het
contact wordt aangezet.
Dit kan in de app ADAS op het touchscreen worden ingesteld.
of
Directe toegang tot de snelkoppelingen voor
rijhulpsystemen.
De weergave van een melding op het
instrumentenpaneel bevestigt de wijziging van de
status.
Functie uitgeschakeld, dit controlelampje gaat branden op het instrumentenpaneel.
Als veel tractie nodig is, kan de bestuurder de e-Auto-stand uitschakelen via het
touchscreen.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer een
of meerdere banden spanning verliezen.
– Sport-modus geselecteerd (afhankelijk van de
uitrusting).
–
Als de motor moet draaien om het interieur op een
aangename temperatuur te houden.
–
Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit controlelampje een paar seconden en gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-stand niet beschikbaar zolang de auto nog geen
snelheid van 8 km/h heeft bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten (START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart zodra
de bestuurder aangeeft weg te willen rijden:
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: als het koppelingspedaal volledig
wordt ingetrapt.
Bij een auto met een automatische transmissie:
–
Met de transmissie in stand
D of M : als het
rempedaal wordt losgelaten.
–
Met de transmissie in stand
N en het rempedaal
niet ingetrapt: als de transmissie in stand D of M
wordt gezet.
–
Met de transmissie in stand
P en het rempedaal
ingetrapt: als de transmissie in stand R , N , D of
M
wordt gezet.
– Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als
er weer aan de voorwaarden voor de werking is
voldaan en in de volgende gevallen:
–
De Sport-mode uitschakelen (afhankelijk van de
uitrusting).
–
Bij een handgeschakelde versnellingsbak: als de
rijsnelheid hoger wordt dan 4 km/h.
–
Bij een auto met een automatische transmissie in
stand N: als de rijsnelheid hoger wordt dan 1
km/h.
In deze gevallen knippert dit controlelampje een paar seconden en gaat daarna uit.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel enige tijd en gaat het
vervolgens permanent branden, in combinatie met
een melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden bij een storing.
►
Zet het contact af en start vervolgens de motor
met de sleutel of de toets START/STOP.
12V-accu Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Stand e-Auto (hybride)
De benzinemotor stopt als er onder stabiele
omstandigheden weinig vermogen of koppel nodig
is.
De benzinemotor wordt weer door de startmotor
gestart.
De stand e-Auto kan de benzinemotor in de
volgende gevallen uitschakelen:
–
Als dit onder de huidige gebruiksomstandigheden
mogelijk is.
–
Bij een rijsnelheid lager dan 145
km/h.
–
Als de bestuurder het gaspedaal onder stabiele
omstandigheden of bij het afremmen loslaat.
–
T
ijdens de stopfases.
De motor kan alleen met de startmotor weer worden
gestart totdat er om koppel wordt gevraagd en
de tractiebatterij voldoende is opgeladen. Als er
onvoldoende koppel wordt gevraagd, wordt de
benzinemotor weer gestart.
Als de flippers aan het stuurwiel worden gebruikt, wordt de benzinemotor ook weer
gestart.
De stand e-Auto kan de benzinemotor in de
volgende gevallen niet uitschakelen:
–
De laadtoestand van de tractiebatterij is minder
dan 30%.
180
Praktische informatie
Opladen via een normaal stopcontact (type 2)
► Sluit de laadkabel aan de kant van het
controlepaneel aan op een normaal stopcontact.
Tijdens het aansluiten gaan alle controlelampjes op
de regeleenheid branden. Vervolgens blijft alleen het
groene controlelampje
POWER branden.
►
V
erwijder de beschermkap van de laadstekker.
►
Steek de laadstekker in de laadaansluiting van
de auto.
Als het laden begint, wordt dit bevestigd door
het knipperen van de groene lichtgeleiders
in de klep en het knipperen van het groene
controlelampje
CHARGE
op de regeleenheid.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of alle
aansluitingen in orde zijn.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de stekker vergrendeld is.
Versneld opladen (mode 3)
► Volg de gebruikersinstructies van de snellader
(wallbox).
►
V
erwijder de beschermkap van de laadstekker.
►
Steek de laadstekker in de laadaansluiting van
de auto.
Als het laden begint, wordt dit bevestigd door het
knipperen van de groene lichtgeleiders in de klep.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of alle
aansluitingen in orde zijn.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de stekker vergrendeld is.
Loskoppelen
Voordat u de laadstekker loskoppelt van de
laadaansluiting:
►
Als de auto is vergrendeld, moet u deze
ontgrendelen.
► Als de auto is ontgrendeld, moet u deze
vergrendelen en vervolgens ontgrendelen.
Als de selectieve ontgrendeling van de portieren is geactiveerd, druk dan twee keer
op de ontgrendeltoets op de afstandsbediening
om de laadstekker los te koppelen.
Het rode controlelampje in de klep gaat uit om te
bevestigen dat de stekker ontgrendeld is.
►
V
erwijder de laadstekker binnen 30 seconden.
Opladen via een normaal stopcontact (type 2)
Als het laden is beëindigd, gaan het groene
controlelampje CHARGE op de regeleenheid en de
groene lichtgeleiders in de klep permanent branden.
►
Na het loskoppelen plaatst u de beschermkap
weer op de laadstekker en sluit u de klep van de
laadaansluiting.
►
Haal de laadkabel aan de zijde van de
regeleenheid uit het normale stopcontact.
Versneld opladen (type 3)
Als het laden is beëindigd, wordt dit bevestigd door
de snellader (wallbox) en gaan de lichtgeleiders in
de klep permanent groen branden.
►
Plaats na het loskoppelen de beschermkap
terug op de laadstekker en sluit de klep van de
laadaansluiting.
187
Praktische informatie
720 seconden weergegeven wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend.
Versneld opladen, Mode 3
► Volg de gebruikersinstructies van de snellader
(wallbox).
►
V
erwijder de beschermkap van de laadstekker.
►
Steek de laadstekker in de laadaansluiting.
Het laden is gestart als het controlelampje voor het
laden in de klep groen knippert.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of de
kabel goed is aangesloten.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Snelladen, Mode 4
► Afhankelijk van de uitvoering verwijdert u het
kapje van het onderste deel van de stekker.
► Volg de gebruiksinstructies van de openbare
snellader en sluit de kabel van de openbare
snellader aan op de aansluiting van de auto.
Als het laden start, gaat het groene controlelampje
voor het laden in de klep knipperen.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of de
kabel goed is aangesloten.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Loskoppelen
Voordat u de laadstekker loskoppelt van de
laadaansluiting:
►
Als de auto is ontgrendeld, moet u deze
vergrendelen en vervolgens ontgrendelen.
►
Als de auto is vergrendeld, moet u deze
ontgrendelen.
Het rode controlelampje in de klep gaat uit om aan
te geven dat de laadstekker is ontgrendeld.
►
In Mode 2 en 3 moet u de laadstekker binnen
30
seconden verwijderen.
Het controlelampje voor het laden gaat wit branden.
Druk met de selectieve ontgrendeling van de portieren geactiveerd twee keer op de
ontgrendelknop om de laadstekker los te
koppelen.
Wanneer het laden is voltooid, gaat het groene controlelampje voor het laden in de
klep na ongeveer 2 minuten uit.
Opladen via een normaal stopcontact, Mode 2
Als het laden is beëindigd, gaan het groene
controlelampje CHARGE op de regeleenheid en
het groene controlelampje voor het laden in de klep
permanent branden.
►
Plaats de beschermkap terug op de laadstekker
en sluit de laadklep.
►
Haal de laadkabel aan de zijde van de
regeleenheid uit het stopcontact.
Versneld opladen, Mode 3
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven
door de laadregeleenheid en door het permanent
branden van het groene controlelampje in de klep.
►
Hang de laadstekker aan de wallbox en sluit de
laadklep.
Snelladen, Mode 4
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door
de lader en door het permanent branden van het
groene controlelampje in de klep.
► U kunt het laden ook onderbreken door
op deze toets in de klep te drukken (alleen bij
Mode 4).
►
Hang de laadstekker aan de lader
.
►
Afhankelijk van de uitvoering moet u de
beschermkap terug op het onderste gedeelte
plaatsen en de laadklep sluiten.
195
Praktische informatie
7Montagetips
► Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg
op een vlakke ondergrond stil.
►
T
rek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
►
Monteer de sneeuwkettingen en volg daarbij de
aanwijzingen van de fabrikant.
►
Rijd voorzichtig weg en blijf kort met een snelheid
van maximaal 50
km/h rijden.
►
Zet de auto stil en controleer of de
sneeuwkettingen goed zijn gespannen.
We raden u aan om het monteren van sneeuwkettingen altijd op een vlakke, droge
ondergrond te oefenen voordat u op reis gaat.
Rijd niet met de sneeuwkettingen op wegen zonder sneeuw, omdat de banden van de
auto en het wegdek dan beschadigd raken. Als
de auto lichtmetalen velgen heeft, controleer dan
of geen enkel deel van de kettingen of
bevestigingen de velg raakt.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur
van bepaalde functies bij afgezet contact om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het
audio- en telematicasysteem, het dimlicht en de
interieurverlichting in totaal nog maximaal ongeveer
40 minuten gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-
mode wordt geactiveerd: de actieve functies worden
in stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren bent, kunt u het gesprek nog ongeveer 10
minuten via het handsfree systeem van het
audiosysteem voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de motor
wordt gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start dan
de motor en laat deze draaien:
–
Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5
minuten te kunnen gebruiken.
–
Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de
motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet gestart worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de 12V-accu/hulpaccu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies
van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de
accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals
de airconditioning en achterruitverwarming,
tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de
laadtoestand van de accu.
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit
toelaat.
Motorkap
Werkzaamheden in de motorruimte Wees voorzichtig met voorwerpen of
kleding die in de bladen van de koelventilator of
in bepaalde bewegende componenten kunnen
komen - kans op verstikking en ernstig letsel!
Benzine-, diesel- of hybrideauto's (Stop &
Start/e-Auto-stand)
Voordat u werkzaamheden onder de motorkap
uitvoert, moet u altijd eerst het contact afzetten
233
Technische gegevens
9HYBRID 180 e-EAT8HYBRID 225 e-EAT8
Codes EP6FADTXHPE EATN8 FWD Euro
6.4 EP6FADTXHPD EATN8 FWD Euro 6.4
Modelcodes:
Hatchback: F3...
SW: F4... DGX/T
DGY/T
Carrosserievariant BerlineSWBerline SW
Geïnstalleerde capaciteit (kWh) 12,412,4
Gecombineerd vermogen (kW) 133165
HYBRID 180 e-DCS7HYBRID 225 e-DCS7
Codes EP6LTCHPE EDCT7 FWD Euro
6.4EP6LTCHPD EDCT7 FWD Euro
6.4
Modelcodes:
Hatchback: F3...
SW: F4... DGM/H
DGN/H
Carrosserievariant BerlineSWBerline SW
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar
combinatiegewicht) (kg)
op een helling van max. 10 % of 12 % 1.200
-1.200 -
Aanhanger ongeremd (kg) 750-750 -
Maximale kogeldruk (kg) 70707070
Benzinemotor PureTech
150 PureTech
180
Versnellingsbak Elektrische automatische transmissie met
dubbele koppeling, 7 versnellingen Elektrische automatische transmissie met
dubbele koppeling, 7 versnellingen
Cilinderinhoud (cc) 1.5981.598
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 11 0132
234
Technische gegevens
HYBRID 180 e-DCS7HYBRID 225 e-DCS7
Codes EP6LTCHPE EDCT7 FWD Euro
6.4EP6LTCHPD EDCT7 FWD Euro
6.4
Modelcodes:
Hatchback: F3...
SW: F4... DGM/H
DGN/H
Carrosserievariant BerlineSWBerline SW
Brandstof LoodvrijLoodvrij
Elektromotor
Technologie Synchroon met permanente magneten Synchroon met permanente magneten
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 8181
Tractiebatterij
Technologie LithiumionLithiumion
Spanning (AC) 240-400240-400
Geïnstalleerde capaciteit (kWh) 12,412,4
Gecombineerd vermogen (kW) 133165
259
Index
C
Carrosserie 205
Carrosserie-onderhoud
205
Centrale vergrendeling
35
CHECK
25
Claxon
84
Configuratie van de auto
12, 28
Connectiviteit
252
Contact
106, 252
Contact aangezet
106
Controlelampjes
12–13
Controle motorolieniveau ~ Motorolieniveau,
controle
21
Controlepaneel
172, 175, 177, 179, 182
Controles
197, 199–201
D
Dagteller 25
Dashboardkastje
63
Datum (instellen)
253
Detectie obstakels
158
Detectie te lage bandenspanning ~
Bandenspanning, detectie
123, 210
De tractiebatterij laden
172
Diagnoseaansluiting
83
Diagnose auto
25
Dieselmotor
167, 197, 207, 230
Digitaal instrumentenpaneel
11
Dimmer dashboardverlichting ~
Dashboardverlichting (dimmer)
26
Display instrumentenpaneel
12
Dodehoekbewaking met groot bereik
157
Draadloze lader
64
Drive Assist Plus
135–136
Dynamische noodrem
107–109
E
Eco-mode 195
Eco-mode ~ Eco-modus
195
Eco-rijden (adviezen)
9
ECO-stand
118–119
Electronic Stability Program (ESC)
88
Elektrisch bedienbare achterklep
39–41
Elektrisch bediende handrem ~ Handrem,
elektrisch bediend
106–109, 201
Elektrisch verstelbare stoelen
50–51
Elektromotor
7, 105, 119, 170, 174, 181,
188, 197, 218, 226, 232, 235
Elektronische remdrukregelaar (REF)
87
Elektronische remdrukregelaar (REF) ~
Electronic Brake Force Distribution (EBD)
87
Elektronische sleutel
34–35
Elektronische startblokkering ~ Startblokkering,
elektronische
104
Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP)
87–88
Energiestromen
28
e-Save-functie (energiereserve)
29
ESP (Elektronisch Stabiliteits Programma)
87
Event Data Recorder 86
F
Favoriete rijfuncties 126
Flacon AdBlue®
202
Follow me home-verlichting
75
Follow me home verlichting ~ Follow-me-home-
verlichting
75
Frequentie (radio)
250
G
Geheugen instellingen bestuurder 51
Geluidssignaal stil voertuig (elektrische auto)
103
Geluidssignaal voor voetgangers
(elektrische auto)
103
Geprogrammeerd laden
29, 179, 186
Geprogrammeerd laden
(elektrische auto)
181, 184
Geprogrammeerd laden (plug-in hybride)
28, 30,
175, 178
Gereedschap
207–209
Gereedschapskist
71
Gevarendriehoek
207
Gewichten
228, 231, 235
Grootlicht
76
Grootlichtassistent
76