Page 89 of 412

Bij een draaiende motor kan het storingsindi-
catielampje gaan knipperen als er sprake is
van ernstige storingen die ertoe kunnen lei-
den dat het motorvermogen onmiddellijk
wegvalt of dat de katalysator ernstig bescha-
digd raakt. Als dit gebeurt, moet het voertuig
zo snel mogelijk door een erkende dealer
worden gecontroleerd.
WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysator, zoals
hierboven beschreven, kan warmer worden
dan een katalysator die wel goed werkt.
Hierdoor kan brand ontstaan als u lang-
zaam rijdt of de auto op brandbaar mate-
riaal parkeert, zoals droge planten, hout,
karton enz. Dit ernstig of zelfs dodelijk
letsel tot gevolg hebben voor de bestuur-
der, de passagiers of anderen.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden met een bran-
dend storingslampje, kan het voertuigre-
gelsysteem beschadigd raken. Het kan ook
van invloed zijn op het brandstofverbruik
LET OP!
en het rijgedrag. Als het lampje knippert,
zal de katalysator vrij snel ernstig defect
raken en zal het motorvermogen afnemen.
Raadpleeg dan onmiddellijk uw dealer.
— Waarschuwingslampje AdBlue®
(UREUM)-inspuitsysteem defect — indien
aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden, sa-
men met een speciale melding op het display
(indien aanwezig) als er een onbekende vloei-
stof die niet voldoet aan aanvaardbare eigen-
schappen is gebruikt, of als een gemiddeld
verbruik van AdBlue
®(UREUM) van meer
dan 50% wordt gedetecteerd. Neem dan zo
snel mogelijk contact op met een erkende
dealer.
Als het probleem niet is opgelost, wordt een
specifiek bericht weergegeven op het display
van de instrumentengroep wanneer een be-
paalde drempelwaarde wordt bereikt totdat
het niet meer mogelijk is om de motor te
starten.Wanneer ongeveer 125 mijl (200 km) reste-
ren voordat de AdBlue
®-tank leeg is, ver-
schijnt er een continu speciaal bericht op het
instrumentenpaneel, vergezeld van een zoe-
mergeluid (indien aanwezig).
SERV4WD— Waarschuwingslampje onderhoud
vierwielaandrijving — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat er sprake is van een storing
van het vierwielaandrijvingssysteem. Als het
lampje blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit erop dat de vierwiel-
aandrijving niet correct werkt en moet worden
nagekeken. Wij raden u aan naar het dichtst-
bijzijnde service center te rijden en de auto
onmiddellijk te laten repareren.
— Lampje Service Forward Collision
Warning (FCW) — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden om
aan te geven dat er een storing aanwezig is in
het Forward Collision Warning-systeem.
Neem contact op met een erkende dealer
voor onderhoud.
87
Page 90 of 412

Raadpleeg de paragraaf "Forward Collision
Warning (FCW)" in het hoofdstuk "Veiligheid"
voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje onderhoud
Stop/Start-systeem — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden wan-
neer het Stop/Start-systeem niet correct
werkt en onderhoud noodzakelijk is. Neem
contact op met een erkende dealer voor on-
derhoud.
— Waarschuwingslampje bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS)
Het waarschuwingslampje gaat branden en er
wordt een bericht weergegeven om aan te
geven dat de bandenspanning lager is dan de
aanbevolen waarde en/of langzaam span-
ningsverlies optreedt. In deze gevallen, wor-
den de optimale gebruiksduur van de banden
en het optimale brandstofverbruik mogelijk
niet gegarandeerd.
Indien een of meer banden in de bovenge-
noemde staat zijn, toont het display de aan-
wijzingen voor elke overeenkomstige band.
LET OP!
U mag niet verder rijden met een of meer
lekke banden, omdat de bestuurbaarheid
van de auto dan wordt aangetast. Stop het
voertuig, en voorkom daarbij krachtig rem-
men en sturen. Repareer een lekke band
onmiddellijk met de speciale bandenrepa-
ratiekit en neem zo snel mogelijk contact
op met een erkende dealer.
Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspannings-
sticker. (Als uw voertuig banden heeft met
een andere maat dan wordt aangegeven op de
bandenspanningssticker, moet u de juiste
bandenspanning voor die banden achterha-
len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto
uitgerust met een bandenspanningscontrole-
systeem, dat ervoor zorgt dat het banden-
spanningslampje gaat branden wanneer de
spanning van een of meer banden veel te laag
is. Als het bandenspanningslampje gaatbranden, moet u zo snel mogelijk stoppen en
uw banden controleren en deze tot de juiste
bandenspanning oppompen. Als u met een
veel te lage bandenspanning rijdt, raakt de
band oververhit en kan de band defect raken.
Een te lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levensduur
van de band en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om de juiste bandenspanning
te handhaven, zelfs wanneer de bandenspan-
ning nog niet het lage niveau heeft bereikt
waarbij het bandenspanningslampje gaat
branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een contro-
lelampje voor storingen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat gaat branden wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt in com-
binatie met het bandenspanningslampje. Als
het systeem een storing detecteert, knippert
het lampje gedurende ongeveer één minuut,
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
88
Page 91 of 412

waarna het continu gaat branden. Zolang er
sprake van een storing is, wordt deze reeks
telkens herhaald wanneer de auto wordt ge-
start. Als het storingslampje brandt, is het
mogelijk dat lage bandenspanning niet wordt
gedetecteerd of gemeld. Storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen. Controleer altijd het
controlelampje voor storingen van het ban-
denspanningcontrolesysteem nadat een of
meer banden of wielen van het voertuig zijn
vervangen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve banden en wie-
len de juiste werking van het bandenspan-
ningcontrolesysteem niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele banden
en wielen. De bandenspanning en waar-
schuwing van het bandenspanningscon-
trolesysteem zijn ingesteld voor de ban-
denmaat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een andere
LET OP!
maat, type en/of stijl kan leiden tot een
ongewenste werking van het systeem of
schade aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik van niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen kan
ertoe leiden dat de sensor van het banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS) niet
meer werkt. Na gebruik van een niet-
origineel bandenafdichtingsmiddel wordt
geadviseerd dat u uw voertuig naar uw
erkende dealer brengt om de werking van
de sensor te laten controleren.
Het systeem waarschuwt alleen dat de ban-
denspanning laag is: het kan ze niet oppom-
pen.
Gele controlelampjes
— Actief controlelampje luchtve-
ring — indien aanwezig
Dit lampje brandt terwijl het luchtveringssys-
teem de rijhoogte actief aanpast.
— Controlelampje instap-/
uitstaphoogte luchtvering — indien aanwe-
zig
Dit lampje gaat branden wanneer het voertuig
automatisch omlaag gaat vanuit de rijhoogte-
stand voor gemakkelijk in- en uitstappen in
en uit het voertuig.
— Controlelampje verhoging
aerodynamische hoogte luchtvering — in-
dien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer Aerodyna-
misch is ingesteld voor de luchtvering.
— Controlelampje lucht-
vering terreinrijden 1 — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer Terreinrij-
den 1 is ingesteld voor de luchtvering.
— Controlelampje lucht-
vering terreinrijden 2 — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer Terreinrij-
den 2 is ingesteld voor de luchtvering.
89
Page 92 of 412

— Controlelampje Forward Collision
Warning uit — indien aanwezig
Dit controlelampje licht op om aan te geven
aan dat Forward Collision Warning uitgescha-
keld is.
— Controlelampje 4WD Low — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus LOW staat van de vier-
wielaandrijving. De aandrijfassen vóór en
achter zijn samen mechanisch vergrendeld
waardoor de voor- en achterwielen worden
gedwongen om bij dezelfde snelheid te
draaien. De modus Low zorgt voor een grotere
overbrengingsverhouding zodat meer koppel
aan de wielen wordt geleverd.
Raadpleeg de paragraaf "Werking van de vier-
wielaandrijving — indien aanwezig" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie of de werking en het gebruik van vier-
wielaandrijving.
— Controlelampje NEUTRAL — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat de
4WD-verdeelbak in de neutraalstand staat en
de aandrijfassen vóór en achter zijn losgekop-
peld van de aandrijflijn.
— Controlelampje mistachterlichten
— indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
mistachterlichten zijn ingeschakeld.
— Lampje Wacht met starten — in-
dien aanwezig
Dit controlelampje brandt ongeveer twee se-
conden als u de contactschakelaar in de
stand RUN zet. Dit kan langer duren bij
koudere bedrijfsomstandigheden. Auto zal
niet starten zolang de indicator wordt weer-
gegeven.
Raadpleeg de paragraaf "De motor starten" in
het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie hierover.OPMERKING:
Het controlelampje "Wachten met starten"
brandt mogelijk niet als de temperatuur in
het inlaatspruitstuk hoog genoeg is.
— Controlelampje Laag niveau
AdBlue®-additief (UREUM) — indien aan-
wezig
Het controlelampje Laag niveau
AdBlue®-additief voor uitlaatemissies
(UREUM) gaat branden wanneer het
AdBlue
®-niveau laag is.
Vul de AdBlue
®-tank zo snel mogelijk bij met
ten minste 1,3 gallon (5 liter) AdBlue®.
Als het bijvullen is uitgevoerd met een bijna
lege AdBlue
®-tank, moet u mogelijk 2 minu-
ten wachten voordat u de motor start.
Raadpleeg "Starten en rijden" voor meer in-
formatie hierover.
— Controlelampje water in brandstof
— indien aanwezig
De indicator "Water in brandstof" brandt als
water wordt gedetecteerd in het brandstoffil-
ter. Als dit lampje blijft branden, mag u de
auto NIET starten voordat u het water uit hetUW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
90
Page 93 of 412

brandstoffilter hebt afgetapt om schade aan
de motor te voorkomen. Raadpleeg tevens
een geautoriseerde dealer.
LET OP!
De aanwezigheid van water in het brand-
stofsysteemcircuit kan leiden tot ernstige
schade aan het inspuitsysteem en onregel-
matige werking van de motor. Als het con-
trolelampje brandt, neemt u dan zo snel
mogelijk contact op met een erkende dea-
ler om het systeem te ontluchten. Als de
bovenstaande aanwijzingen direct na het
tanken verschijnen, is waarschijnlijk water
in de tank gegoten: schakel de motor on-
middellijk uit en neem contact op met een
erkende dealer.
Groene controlelampjes
— Lampje Adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met geen doel gedetecteerd
— indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de adap-
tieve cruisecontrol is ingesteld zonder dat
een doelvoertuig is gedetecteerd. Raadpleegde paragraaf "Adaptieve cruisecontrol (ACC)
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) ingesteld met doel — indien aanwe-
zig
Dit wordt weergegeven wanneer de ACC is
ingeschakeld en een doelvoertuig is gedetec-
teerd. Raadpleeg de paragraaf "Adaptieve
cruisecontrol (ACC) — indien aanwezig" in
het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld — indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
cruisecontrol wordt ingesteld op de gewenste
snelheid. Raadpleeg de paragraaf "Cruise-
control" in het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie.
— Controlelampje mistlampen vóór —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
— Controlelampje LaneSense (rij-
strookdetectie) — indien aanwezig
Het controlelampje van de rijstrookdetectie
brandt continu groen wanneer beide rij-
strookmarkeringen zijn gedetecteerd en het
systeem geactiveerd en gereed is voor het
geven van visuele en voelbare waarschuwin-
gen als een rijstrook onbedoeld wordt verla-
ten.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje parkeerlichten/
koplampen Aan
Dit controlelampje brandt wanneer de par-
keerlichten of koplampen zijn ingeschakeld.
— Indicatielampje sneeuwmodus SRT
Dit lampje gaat branden wanneer de sneeuw-
modus actief is.
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Track" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie hierover.
91
Page 94 of 412

— Controlelampje Sportmodus
Dit lampje gaat branden als de Sportmodus
actief is.
— Controlelampje sportmodus SRT
Dit lampje gaat branden als de Sportmodus
actief is.
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Track" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie hierover.
— Controlelampje Stop/start actief —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
Stop/Start-functie zich in de modus "Auto-
stop" bevindt.
— Controlelampje sleepmodus SRT
Dit lampje gaat branden wanneer de sleep-
modus actief is.
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Track" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie hierover.
— Controlelampje racemodus SRT
Dit lampje gaat branden wanneer de modus
Track actief is.
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Track" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie hierover.
— Controlelampjes richtingaanwij-
zers
Wanneer de linker of rechter richtingaanwij-
zer is ingeschakeld, knippert het controle-
lampje van de richtingaanwijzer en de bijbe-
horende richtingaanwijzers knipperen.
Richtingaanwijzers kunnen worden geacti-
veerd door de multifunctionele hendel om-
laag (links) of omhoog (rechts) te bewegen.
OPMERKING:
• Er klinkt een continu geluidssignaal als de
auto verder dan 1 mijl (1,6 km) rijdt met
een ingeschakelde richtingaanwijzer.
• Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren
of er een gloeilampje aan de buitenkant
defect is.
Witte controlelampjes
— Lampje adaptieve cruisecontrol
(ACC) gereed — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer het voertuig
is uitgerust met adaptieve cruisecontrol
(ACC) en deze is ingeschakeld, maar niet
ingesteld. Raadpleeg de paragraaf "Adap-
tieve cruisecontrol (ACC) — indien aanwezig"
in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer
informatie.
— Indicatielampje aangepaste modus
SRT
Dit lampje gaat branden wanneer de aange-
paste modus SRT actief is.
Raadpleeg de paragraaf "Selec-Track" in het
hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer infor-
matie hierover.
— Controlelampje Hill Descent Control
(HDC) — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de afdalingsre-
geling (Hill Descent Control; HDC) is inge-
schakeld. Het lampje blijft branden als HDC
is ingeschakeld. HDC kan alleen worden in-UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
92
Page 95 of 412

geschakeld wanneer de tussenbak in de
stand “4WD Low” staat en de voertuigsnel-
heid lager dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer
niet aan deze voorwaarden is voldaan, zal het
HDC-controlelampje gaan knipperen, wan-
neer u probeert de HDC-functie in te schake-
len.
— Controlelampje LaneSense (rij-
strookdetectie) — indien aanwezig
Wanneer de rijstrookdetectie is ingeschakeld
(ON), maar niet is geactiveerd, brandt het
controlelampje van de rijstrookdetectie con-
tinu wit. Dit gebeurt wanneer alleen de linker,
rechter of geen van beide rijstrookmarkerin-
gen wordt gedetecteerd. Wanneer slechts één
rijstrookmarkering wordt gedetecteerd, is het
systeem gereed voor het geven van visuele
waarschuwingen wanneer onbedoeld de rij-
strook wordt verlaten.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— SRT Waarschuwingscontrolelampje
snelheid — indien aanwezig
Als de waarschuwing ingestelde snelheid ver-
schijnt, gaat het verklikkerlampje waarschu-
wing ingestelde snelheid in de instrumenten-
groep branden. Als de ingestelde snelheid
wordt overschreden, gaat een geel waarschu-
wingslampje knipperen en klinkt er een aan-
houdend geluidssignaal. De waarschuwing
ingestelde snelheid kan worden in- en uitge-
schakeld via het display van de instrumen-
tengroep.
Raadpleeg de paragraaf "Display in de instru-
mentengroep" in het hoofdstuk "Uw instru-
mentenpaneel leren kennen" in het instruc-
tieboekje voor meer informatie.
De waarde 55 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.
— Waarschuwingscontrolelampje snel-
heid — indien aanwezig
Als de waarschuwing ingestelde snelheid ver-
schijnt, gaat het verklikkerlampje waarschu-
wing ingestelde snelheid in de instrumenten-groep branden. Wanneer de ingestelde
snelheid wordt overschreden, klinkt er een
geluidssignaal en wordt een melding weerge-
geven.
Als de ingestelde snelheid wordt overschre-
den, gaat een geel waarschuwingslampje
knipperen en klinkt er een aanhoudend ge-
luidssignaal (maximaal tien seconden of tot-
dat de snelheid niet meer wordt overschre-
den). Het waarschuwingslampje knippert niet
geel en er klinkt geen aanhoudend geluids-
signaal tenzij de snelheid met 3 km/h
(1,9 mph) of meer wordt overschreden.
De waarschuwing ingestelde snelheid kan
worden in- en uitgeschakeld via het display
van de instrumentengroep. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Menu-items van het display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw In-
strumentenpaneel leren kennen" voor meer
informatie.
OPMERKING:
De waarde 55 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.
93
Page 96 of 412

— Controlelampje cruisecontrol ge-
reed
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control is ingeschakeld, maar niet is inge-
steld. Raadpleeg de paragraaf "cruisecontrol
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje Selec Speed Con-
trol — indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer Selec Speed Con-
trol is ingeschakeld.
Om "Selec Speed Control" te activeren dient
de vierwielaandrijving (4WD) in de stand Low
te staan en drukt u op de knop op het instru-
mentenpaneel.
OPMERKING:
Als het voertuig niet in 4WD Low staat, wordt
de melding "To Enter Selec-Speed Shift to
4WD Low" (schakel naar 4WD Low om Selec-
Speed te activeren) op het display in de
instrumentengroep weergegeven.
— Indicatielampje valetfunc-
tie SRT
Dit lampje gaat branden als de Valetfunctie
actief is.
Blauwe controlelampjes
— Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje gaat branden om aan te
geven dat het grootlicht is ingeschakeld. Als
het dimlicht is ingeschakeld, duwt u de mul-
tifunctionele hendel naar voren (naar de voor-
kant van het voertuig) om het grootlicht in te
schakelen. Trek de multifunctionele hendel
naar achteren (naar de achterkant van het
voertuig) om het grootlicht uit te schakelen.
Wanneer het grootlicht is uitgeschakeld, trekt
u de hendel naar u toe om het grootlicht
tijdelijk in te schakelen, of te "knipperen".
BOORDDIAGNOSESYSTEEM
— OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd
diagnosesysteem genaamd OBD II (On-Board
Diagnostic II). Dit systeem bewaakt de pres-
taties van de regelsystemen voor uitlaatgase-missie, de motor en de versnellingsbak. Als
deze systemen correct werken, zal uw auto
uitstekende prestaties leveren, brandstof be-
sparen en lage emissiewaarden hebben die
aan de strengste eisen voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of
reparatie nodig heeft, schakelt het OBD II
systeem het storingslampje in. Bovendien zal
het diagnosecodes en andere hulpinformatie
voor de monteur opslaan in een geheugen.
Hoewel u dan meestal nog met het voertuig
kunt rijden en niet gesleept hoeft te worden,
dient u toch zo spoedig mogelijk een erkende
dealer te bezoeken voor service.
LET OP!
• Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje, kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd ra-
ken. Het kan ook van invloed zijn op het
brandstofverbruik en het rijgedrag. De
auto vereist onderhoud om emissietests
te kunnen uitvoeren.
• Als het lampje knippert wanneer de mo-
tor draait, zal de katalysator vrij snel
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
94