WELKOM VAN FCA
HOE U UW INSTRUCTIEBOEKJE ONLINE KUNT
TERUGVINDEN....................... 1
HOE GEBRUIKT U DEZE
HANDLEIDING?
HOE GEBRUIKT U DEZE HANDLEIDING?......... 2Essentiële informatie................ 2
Symbolen....................... 2
WAARSCHUWING VOOR OVER DE KOP SLAAN..... 2
BELANGRIJKE OPMERKING................ 3
WAARSCHUWINGEN EN AANDACHTSPUNTEN..... 4
WIJZIGINGEN/AANPASSINGEN VAN HET VOERTUIG . . 4
GRAFISCHE INHOUDSOPGAVE
INSTRUMENTENPANEEL................ 12
INTERIEUR........................ 13
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
SLEUTELS........................ 14Sleutelhouder................... 14
CONTACTSCHAKELAAR................. 16Keyless Enter-N-Go — Contact......... 16
STARTSYSTEEM MET AFSTANDSBEDIENING —
INDIEN AANWEZIG................... 17
Starten met afstandsbediening......... 17
De modus starten met afstandsbediening
activeren...................... 18
SENTRY KEY....................... 18Sleutelprogrammering.............. 19
Vervangende sleutels............... 19
ALARMSYSTEEM — INDIEN AANWEZIG....... 19Alarm inschakelen................ 19Alarm uitschakelen................ 20
Sabotage-alarm.................. 20
PREMIUM ALARMSYSTEEM — INDIEN AANWEZIG . 21Alarm inschakelen................. 21
Alarm uitschakelen................ 22
Alarmsysteem handmatig omzeilen....... 23
PORTIEREN....................... 23Keyless Enter-N-Go — Passive Entry...... 23
Kinderslot — achterportieren.......... 26
STOELEN........................ 27Geheugenstoel — indien aanwezig....... 28
Verwarmde stoelen................. 30
Geventileerde voorstoelen............ 32
HOOFDSTEUNEN..................... 33Extra actieve hoofdsteunen — voorstoelen . . 33
Verstellen — Achterbank............. 35
Hoofdsteunen verwijderen — achterbank . . . 35
STUURWIEL....................... 36Hendel van handmatig verstelbare
stuurkolom — indien aanwezig......... 36
Elektrisch instelbare/telescopische
stuurkolom — indien aanwezig......... 37
Stuurverwarming — indien aanwezig...... 37
SPIEGELS........................ 38Elektrisch inklapbare buitenspiegels —
indien aanwezig.................. 38
Buitenspiegels kantelen bij achteruitrijden
(alleen beschikbaar in combinatie
stoelgeheugen) — Indien aanwezig....... 39
BUITENVERLICHTING.................. 40Koplampschakelaar................ 40
Multifunctionele hendel............. 41
Daglichtlampen — indien aanwezig...... 41
Schakelaar dimlicht/grootlicht.......... 41
Automatisch grootlicht — Indien aanwezig . . 41Lichtsignaal.................... 42
Automatisch inschakelende koplampen —
indien aanwezig.................. 42
Parkeerlichten en verlichting van het
instrumentenpaneel................ 42
Koplampen automatisch inschakelen met
ruitenwissers.................... 42
Adaptieve bi-xenon koplampen met ontlading
met hoge intensiteit - Indien aanwezig..... 43
Uitschakelvertraging koplampverlichting.... 43
Waarschuwingssignaal verlichting aan..... 43
Mistlampen vóór en mistachterlichten —
indien aanwezig.................. 44
Richtingaanwijzers................. 44
Automatische hoogteverstelling koplampen —
alleen voor hogedrukontladingslampen (HID) . 44
Accuspaarfunctie................. 44
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS........... 45Bediening van de ruitenwissers......... 45
Regensensor — indien aanwezig........ 46
Achterruitwisser/-sproeier............ 47
KLIMAATREGELING................... 48Overzicht automatische klimaatregeling.... 49
Functies van de klimaatregeling......... 55
Automatische temperatuurregeling (ATC) . . . 55
Aanwijzingen voor de bediening........ 56
RAMEN.......................... 57Bedieningselementen voor de elektrische
raambediening................... 57
De functie "Automatisch omlaag"....... 58
Automatische sluitfunctie met
klembeveiliging.................. 58
Raamblokkeerschakelaar............. 59
Windgeruis..................... 59
INHOUD
6
QUADRA-LIFT — INDIEN AANWEZIG......... 180Omschrijving................... 180
Standen van de luchtvering.......... 182
Berichten Display in instrumentengroep . . . 183
Bediening..................... 183
SELEC-TERRAIN — INDIEN AANWEZIG....... 184Selec-Terrain-modus selecteren........ 184
Berichten Display in instrumentengroep . . . 185
SELEC-TRACK — INDIEN AANWEZIG (SRT)..... 186Custom....................... 186
Actief dempingssysteem............ 187
Launch Control— Indien aanwezig...... 187
Richtlijnen voor gebruik op het circuit.... 189
STOP/START-SYSTEEM - INDIEN AANWEZIG.... 190Automatische modus.............. 191
Mogelijke oorzaken waarom de motor niet
automatisch stopt................ 191
De motor starten in de stand autostop.... 192
Het Stop/Start-systeem handmatig
uitschakelen................... 192
Het Stop/Start-systeem handmatig
inschakelen.................... 193
Systeemstoring.................. 193
CRUISECONTROL — INDIEN AANWEZIG....... 193Activeren..................... 194
De gewenste snelheid instellen........ 194
Snelheid hervatten............... 194
Deactiveren.................... 194
ADAPTIEVE CRUISECONTROL (ACC) —
INDIEN AANWEZIG.................. 195
De functie in- of uitschakelen......... 195
Gewenste ACC-snelheid instellen....... 195
Hervatten..................... 196
Ingestelde snelheid aanpassen........ 196
Volgafstand instellen in ACC.......... 198
PARKSENSE PARKEERSENSOREN ACHTER —
INDIEN AANWEZIG................... 198
ParkSense sensoren............... 198
ParkSense waarschuwingsscherm....... 198
ParkSense in- en uitschakelen......... 199
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense..................... 199
PARKSENSE PARKEERSENSOREN VOOR EN
ACHTER — INDIEN AANWEZIG............ 200
ParkSense sensoren............... 201
ParkSense in- en uitschakelen......... 201
ACTIEF PARKEERHULPSYSTEEM PARKSENSE —
INDIEN AANWEZIG................... 202
Het actieve parkeerhulpsysteem ParkSense
in- en uitschakelen............... 202
RIJSTROOKDETECTIE — INDIEN AANWEZIG.... 203Werking van rijstrookdetectie.......... 203
Rijstrookdetectie in- of uitschakelen..... 204
Waarschuwingsbericht rijstrookdetectie . . . 204
Status van rijstrookdetectie wijzigen..... 205
PARKVIEW ACHTERUITRIJCAMERA — INDIEN
AANWEZIG....................... 205
BRANDSTOF TANKEN — BENZINEMOTOR...... 207
Noodontgrendeling voor brandstofvulklep . . 209
BRANDSTOF TANKEN — DIESELMOTOR....... 210Gebruik van verontreinigde brandstof
vermijden..................... 212
AdBlue
®(UREUM) — indien aanwezig . . . 212
TREKKEN VAN EEN AANHANGER........... 215Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten) — niet-SRT....... 215
Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten) — SRT......... 217
Trekhaakkap verwijderen
(Summit-modellen) — indien aanwezig . . . 218Trekhaakkap verwijderen (SRT-modellen) —
indien aanwezig................. 219
DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN CAMPER...... 221Slepen van deze auto achter een ander
voertuig...................... 221
Slepen achter een camper — modellen met
tweewielaandrijving............... 222
Slepen achter een camper — Quadra-Trac I
(tussenbak met één versnelling) modellen met
vierwielaandrijving................ 222
Slepen achter een camper — Quadra–Trac
II/Quadra–Drive II modellen met
vierwielaandrijving................ 223
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN........ 227
GLOEILAMPEN VERVANGEN.............. 227
Vervangingslampen............... 227
Lampen vervangen................ 229
ZEKERINGEN...................... 233Algemene informatie.............. 233
Zekeringen onder de motorkap......... 233
WIELEN VERWISSELEN EN GEBRUIK VAN DE KRIK . 240Run-flat-banden — SRT-modellen...... 240
Bergplaats krik.................. 241
Opbergruimte reservewiel........... 241
Voorbereidingen voor het opkrikken..... 241
Instructies bij opkrikken............ 242
Origineel wiel monteren............. 246
Verklaring van conformiteit........... 246
Voorzorgsmaatregelen voor gebruik van de
krik......................... 249
STARTEN MET STARTKABELS............ 250Voorbereiding voor het starten met
startkabels..................... 250
INHOUD
8
PREMIUM ALARMSYSTEEM
— INDIEN AANWEZIG
Het premium alarmsysteem bewaakt de por-
tieren, de motorkapvergrendeling en de ach-
terklep tegen onbevoegde toegang en de con-
tactschakelaar op onbevoegde bediening.
Het systeem maakt tevens gebruik van een
inbraaksensor met dubbele functie en een
voertuigkantelsensor. De inbraaksensor be-
waakt tegen beweging in het interieur van de
auto. De voertuigkantelsensor bewaakt de
auto tegen kantelbewegingen (wegslepen,
wielen verwijderen, veerbootvervoer, enz.).
Een sirene met noodstroomvoorziening, die
onderbrekingen van de voeding en communi-
catie detecteert, is tevens inbegrepen.
Als een perimeter wordt overschreden, wordt
het beveiligingssysteem geactiveerd, waarna
de sirene 29 seconden klinkt en de buiten-
verlichting gaat knipperen, gevolgd door vijf
seconden waarin er geen activiteit is. Indien
het alarm niet wordt uitgeschakeld, gaat dit
8 cycli zo door.
Alarm inschakelen
Volg deze stappen om het alarmsysteem in te
schakelen:
1. Verwijder de sleutel uit de contactschake-
laar, raadpleeg de paragraaf "De motor
starten" in het hoofdstuk "Starten en rij-
den" in het instructieboekje voor meer
informatie.
• Als uw voertuig is uitgerust met
Keyless Enter-N-Go — Passive Entry,
controleer dan of de contactschakelaar
in de stand OFF staat.
• Indien uw voertuig niet is uitgerust met
Keyless Enter-N-Go — Passive Entry,
controleer dan of de contactschakelaar
in de stand OFF staat en de sleutel is
verwijderd uit de contactschakelaar.
2. Sluit de auto op een van de volgende
manieren af:
• Druk op LOCK op de schakelaar voor de
centrale portiervergrendeling in het in-
terieur terwijl het bestuurders- en/of
passagiersportier is geopend.• Druk op de vergrendeltoets op de Pas-
sive Entry-handgreep aan de buiten-
zijde, terwijl een sleutelhouder zich
ook aan de buitenzijde bevindt. Raad-
pleeg de paragraaf "Portieren" in het
hoofdstuk "Uw voertuig leren kennen"
in uw instructieboekje voor meer infor-
matie.
• Druk op de vergrendeltoets op de
sleutelhouder.
3. Sluit eventuele geopende portieren.
OPMERKING:
• Nadat het alarmsysteem is ingeschakeld,
blijft het ingeschakeld totdat u het uitscha-
kelt door een van de beschreven uitschakel-
methoden te volgen. Als de elektrische voe-
ding wegvalt nadat het alarmsysteem is
ingeschakeld, moet u het systeem uitscha-
kelen nadat de voeding is hersteld om te
voorkomen dat het alarm afgaat.
• De ultrasone inbraaksensor (bewegingsde-
tector) bewaakt uw auto actief elke keer
wanneer u het alarmsysteem inschakelt.
Als u dat wenst, kunt u de ultrasone in-
braaksensor uitschakelen wanneer het
alarmsysteem wordt ingeschakeld. Om dit
21
te doen, drukt u drie keer op de vergrendel-
toets van de sleutelhouder binnen 15 se-
conden nadat het systeem is ingeschakeld
(terwijl het controlelampje van het alarm-
systeem snel knippert).
Alarm uitschakelen
Het alarmsysteem kan op de volgende manie-
ren worden uitgeschakeld:
• Druk op de ontgrendeltoets op de sleutel-
houder.
• Pak de Passive Entry-portiergreep om het
portier te ontgrendelen, raadpleeg de para-
graaf "Portieren" in het hoofdstuk "Uw voer-
tuig leren kennen" in het instructieboekje
voor meer informatie.
• Draai de contactschakelaar uit de stand
OFF.
– Als uw voertuig is uitgerust met
Keyless Enter-N-Go — Passive Entry,
druk dan op de Start/Stop-
contactschakelaar (hiertoe dient mini-
maal één geldige sleutelhouder aanwe-
zig te zijn in het voertuig).– Wanneer uw voertuig niet is uitgerust
met Keyless Enter-N-Go — Passive En-
try, steek dan een geldige sleutel in de
contactschakelaar en draai de sleutel
naar de stand ON.
OPMERKING:
• Het alarmsysteem kan niet worden in- of
uitgeschakeld via de slotcilinder van het
bestuurdersportier of de achterklepknop op
de sleutelhouder.
• Het alarmsysteem blijft actief wanneer de
elektrisch bediende achterklep wordt ge-
opend. Als u op de achterklepknop drukt,
wordt het alarmsysteem niet uitgescha-
keld. Als iemand de auto binnendringt via
de achterklep en een portier opent, gaat het
alarm af.
• Als het alarmsysteem is geactiveerd, kunt u
de portieren niet ontgrendelen met de
schakelaars voor de centrale portierver-
grendeling in het interieur.
• De ultrasone inbraaksensor (bewegingsde-
tector) bewaakt uw auto actief elke keer
wanneer u het alarmsysteem inschakelt.
Als u dat wenst, kunt u de ultrasone in-
braaksensor uitschakelen wanneer hetalarmsysteem wordt ingeschakeld. Om dit
te doen, drukt u drie keer op de vergrendel-
toets van de sleutelhouder binnen 15 se-
conden nadat het systeem is ingeschakeld
(terwijl het controlelampje van het alarm-
systeem snel knippert).
Het alarmsysteem is bedoeld om uw voertuig
te beveiligen, maar er zijn omstandigheden
die een ongewenst alarm veroorzaken. Als
een van de eerder beschreven procedures
voor het inschakelen van het alarm is uitge-
voerd, zal het alarmsysteem worden inge-
schakeld, ongeacht of u zich in de auto
bevindt. Wanneer u dan in de auto blijft
zitten en vervolgens een portier opent, gaat
het alarm af. Als deze situatie zich voordoet,
schakel dan het alarmsysteem uit.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd en
de accu wordt losgekoppeld, blijft het alarm-
systeem actief nadat de accu weer is aange-
sloten; de buitenlampen knipperen en de
claxon geeft een geluidssignaal. Als deze
situatie zich voordoet, schakel dan het alarm-
systeem uit.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
22
Als uw auto is uitgerust met een regensensor
en als deze is ingeschakeld, dan gaan de
koplampen automatisch branden nadat de
ruitenwissers binnen ongeveer een minuut
vijf wiscycli hebben uitgevoerd. De koplam-
pen worden vier minuten nadat de ruitenwis-
sers zijn gestopt, weer uitgeschakeld.
Raadpleeg de paragraaf "Ruitenwissers en
-sproeiers" in het hoofdstuk "Uw voertuig le-
ren kennen" voor meer informatie.
OPMERKING:
Als uw koplampen overdag worden ingescha-
keld, dan worden de lampjes op het instru-
mentenpaneel automatisch gedimd zodat ze
niet zo fel branden als in het donker.
Adaptieve bi-xenon koplampen met
ontlading met hoge intensiteit - Indien
aanwezig
Dit systeem verstelt het koplampschijnsel au-
tomatisch horizontaal, zodat het licht in de
stuurrichting van de auto wordt gericht.OPMERKING:
• Wanneer het adaptieve koplampsysteem
wordt ingeschakeld, maken de koplampen
eerst een aantal korte draaibewegingen ter
initialisatie.
• Het adaptieve koplampsysteem is alleen
actief tijdens vooruitrijden.
Het adaptieve koplampsysteem kan worden
in- en uitgeschakeld met het Uconnect sys-
teem, raadpleeg de paragraaf "Instellingen
van Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia"
in het instructieboekje voor meer informatie
hierover.
Uitschakelvertraging koplampverlichting
Uw auto is uitgerust met uitschakelvertraging
van de koplampverlichting waardoor de kop-
lampen ongeveer 90 seconden blijven bran-
den na het uitstappen. Deze vertraging wordt
ingeschakeld wanneer de contactschakelaar
in de stand OFF wordt gezet terwijl de kop-
lampschakelaar is ingeschakeld en vervol-
gens wordt uitgeschakeld. U kunt de uitscha-kelvertraging van de koplampen annuleren
door de koplampschakelaar in en vervolgens
uit te schakelen of door de contactschakelaar
in de stand ON te zetten.
OPMERKING:
• Deze functie kan worden geprogrammeerd
via het Uconnect systeem. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in
het hoofdstuk "Multimedia" in het instruc-
tieboekje voor meer informatie.
• De functie "uitschakelvertraging van de
koplampen" wordt automatisch geactiveerd
als de koplampschakelaar in de stand A
(auto) blijft staan wanneer het contact in de
stand OFF is gezet.Waarschuwingssignaal verlichting aan
Als de koplampen, parkeerlichten of bagage-
ruimteverlichting ingeschakeld blijven nadat
de contactschakelaar in de stand OFF is ge-
zet, klinkt er een geluidssignaal wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend.
43
OPMERKING:
Als de rijsnelheid lager is dan 16 km/u
(10 mph), worden de intervaltijden verdubbeld.
Werking van de ruitensproeier
Als u de ruitensproeiers wilt inschakelen,
duwt u het uiteinde van de hendel (in de
richting van het stuurwiel) en houdt u de
hendel ingedrukt zo lang het sproeien nodig
is. Als u tegen de hendel duwt terwijl de
intervalstand actief is, voeren de ruitenwis-
sers, nadat u het uiteinde van de hendel hebt
losgelaten, meerdere wisbewegingen uit en
keren vervolgens terug naar de eerder gese-
lecteerde intervalstand.
Als u tegen het uiteinde van de hendel duwt
terwijl de ruitenwissers zijn uitgeschakeld,
voeren de ruitenwissers meerdere wisbewe-
gingen uit en worden vervolgens weer uitge-
schakeld.
OPMERKING:
Om het systeem te beschermen, stopt de
pomp automatisch als de schakelaar langer
dan 20 seconden wordt vastgehouden. Als u
de schakelaar loslaat, hervat de pomp het
normale bedrijf.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het
zicht door de voorruit kan tot aanrijdingen
leiden. Mogelijk ziet u andere voertuigen
of obstakels over het hoofd. Voorkom plot-
selinge ijsvorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de ruiten-
sproeier gebruikt.
Wasem
Gebruik de tipfunctie als het weer vereist dat
de ruitenwissers af en toe gebruikt worden.
Draai het uiteinde van de hendel naar de
stand MIST en laat hem los voor één wisbe-
weging.
OPMERKING:
De Mist-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit gesproeid. De wis-
functie moet worden gebruikt om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
Regensensor — indien aanwezig
Deze functie detecteert regen of sneeuw op
de voorruit en schakelt automatisch de rui-
tenwissers in voor de bestuurder. De functie
is vooral handig wanneer spatwater van de
weg of water dat van de ruitenwissers van een
voorliggende auto wordt geblazen, op de voor-
ruit terechtkomt. Draai het uiteinde van de
multifunctionele hendel naar één van de vier
standen om deze functie te activeren.
De gevoeligheid van het systeem kan worden
ingesteld met de multifunctionele hendel.
Wisserintervalstand 1 is het minst gevoelig
en wisserintervalstand 4 is het meest gevoe-
lig.
OPMERKING:
Bij normale regenval dient wisserintervals-
tand 3 te worden gebruikt.
Gebruik stand 1 en 2 als u de gevoeligheid
van de regensensor wilt verkleinen. Gebruik
stand 4 als u de gevoeligheid van de regen-
sensor wilt vergroten. Zet de ruitenwisser-
schakelaar in de stand OFF als u het systeem
niet wilt gebruiken.
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
46
OPMERKING:
• De regensensor werkt niet wanneer de rui-
tenwisserschakelaar in de stand voor lage
of hoge snelheid staat.
• Als er ijs of opgedroogd zout water op de
voorruit aanwezig is, werkt de regensensor
mogelijk niet goed.
• Het gebruik van was- of siliconenhoudende
producten kan de prestaties van de regen-
sensor beïnvloeden.
• De regensensor kan worden in- en uitge-
schakeld met het Uconnect systeem, raad-
pleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
Het regensensorsysteem is voorzien van be-
schermfuncties voor de wisserbladen en
-armen en werkt niet onder de volgende om-
standigheden:
•Lage omgevingstemperatuur— Als de con-
tactschakelaar voor het eerst in de stand
ON wordt gezet, dan werkt het regensensor-
systeem pas wanneer de ruitenwisserscha-kelaar wordt bediend, de voertuigsnelheid
hoger is dan 3 km/u (5 mph) of de buiten-
temperatuur hoger is dan 0 °C (32 °F).
•Versnellingsbak in de neutraalstand— Als de
contactschakelaar in de stand ON staat en
de versnellingsbak in de neutraalstand
staat, dan werkt het regensensorsysteem
pas wanneer de ruitenwisserschakelaar
wordt bediend, de voertuigsnelheid hoger is
dan 5 km/u (3 mph) of als de schakelhen-
del uit de neutraalstand wordt gezet.
Achterruitwisser/-sproeier
De schakelaars voor de bediening van de
ruitenwisser/sproeier van de achterruit bevin-
den zich op de multifunctionele hendel links
van de stuurkolom. De ruitenwisser/sproeier
van de achterruit kan worden bediend door
aan de schakelaar in het midden van de
hendel te draaien.
Draai het middendeel van de hendel naar
boven in de eerste stand voor intervalbedrijf
en in de tweede stand voor continu bedrijf
van de achterruitwisser.Als u het middendeel van de hendel nog-
maals naar boven draait, wordt de sproeier-
pomp ingeschakeld. Deze blijft ingeschakeld
zolang u de hendel in deze stand vasthoudt.
Zodra u de schakelaar loslaat, wordt het con-
tinue bedrijf van de achterruitwisser hervat.
Als deze draaischakelaar in de stand OFF
staat en u de schakelaar naar beneden draait,
wordt de sproeierpomp van de achterruit in-
geschakeld. Deze blijft ingeschakeld zolang u
de hendel in deze stand vasthoudt. Als u de
schakelaar loslaat, dan keert deze terug in de
stand OFF. De ruitenwissers maken dan een
paar slagen en keren vervolgens terug in de
ruststand.
OPMERKING:
Om het systeem te beschermen, stopt de
pomp automatisch als de schakelaar langer
dan 20 seconden wordt vastgehouden. Als u
de schakelaar loslaat, hervat de pomp het
normale bedrijf.
Als de achterruitwisser is ingeschakeld en de
contactschakelaar in de stand OFF wordt ge-
zet, keert de ruitenwisser automatisch in de
ruststand terug.
47
• Wanneer een of ander obstakel de elek-
trisch bediende achterklep hindert bij het
openen of sluiten, beweegt de klep automa-
tisch in de omgekeerde richting, als het
obstakel voldoende weerstand biedt.
• Aan de zijkanten van de achterklep zijn
beknellingsensoren aangebracht. Wanneer
er lichte druk op deze strips wordt uitgeoe-
fend, beweegt de achterklep terug naar de
geopende stand.
• Als de achterklep niet volledig is geopend,
drukt u twee keer op de achterkleptoets op
de sleutelhouder om de achterklep te be-
dienen.
• Als de elektronische ontgrendeling van de
achterklep wordt ingedrukt terwijl de elek-
trisch bediende achterklep wordt gesloten,
beweegt de achterklep terug naar de volle-
dig geopende stand.
• Als de elektronische ontgrendeling van de
achterklep wordt ingedrukt terwijl de elek-
trisch bediende achterklep wordt geopend,
wordt de achterklepmotor uitgeschakeld
zodat de achterklep handmatig kan worden
bediend.• Als de elektrisch bediende achterklep tij-
dens eenzelfde beweging op meerdere ob-
stakels stuit, stopt het systeem automa-
tisch en moet de achterklep handmatig
worden geopend of gesloten.
WAARSCHUWING!
• Wanneer u met een geopende achter-
klep rijdt, kunnen giftige uitlaatgassen
in de auto belanden. Deze gassen kun-
nen schadelijk zijn voor u en uw passa-
giers. Rijd alleen met gesloten achter-
klep.
• Wanneer u met open achterklep moet
rijden, zorg er dan voor dat alle ramen
gesloten zijn en dat de aanjager van de
klimaatregeling in een hoge stand staat.
Schakel de recirculatiestand niet in.
BOORDAPPARATUUR
Voedingsuitgangen
Mogelijk zijn in dit voertuig drie aansluitcon-
tacten van 12 volt aanwezig.
Het aansluitcontact voorin bevindt zich mo-
gelijk in de opbergruimte in het midden vanhet instrumentenpaneel. Duw het deksel van
de opbergruimte naar binnen om het compar-
timent te openen zodat u bij dit aansluitcon-
tact kunt.
Een tweede aansluitcontact voorin bevindt
zich mogelijk in de middenconsole.
Aansluitcontact voorin
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
68