Page 113 of 196

111
In geval van pech
8Bandenreparatieset
Deze bandenreparatieset is in een zak in een
van de voorportieren opgeborgen.
De set bestaat uit:
– een patroon A met afdichtmiddel, voorzien
van: • een vulbuis B;
• een sticker C met de aanduiding "Max.
80 km/u", die de bestuurder binnen het
gezichtsveld moet aanbrengen (op het
dashboard) nadat de band is gerepareerd;
– een korte handleiding voor de reparatieset;
– een compressor D met drukmeter en
aansluitingen;
– adapters, voor het oppompen van diverse
componenten.
Reparatie van een band
► Schakel de parkeerrem in.
► Draai het dopje van het bandventiel los,
verwijder de vulslang ( B) en draai de ring (E) op
het ventiel.
► Zorg dat de schakelaar van de compressor
(F) in de stand 0 (uit) staat.
► Start de motor.
► Steek de stekker (G) in de dichtstbijzijnde
aansluiting op het voertuig.
► Bedien de compressor door de schakelaar
(F) in de stand I (aan) te zetten.
► Pomp de band op met een druk van 5 bar.
Voor een nauwkeurigere waarde raden wij u aan
om de spanningswaarde op de drukmeter ( H)
met de compressor uitgeschakeld te controleren.
► Als u niet binnen 5 minuten een druk
van minimaal 3 bar kunt bereiken, koppel
de compressor los van het ventiel en de
voedingsaansluiting, en rijd het voertuig dan
ongeveer 10 meter vooruit om het afdichtmiddel
in de band te verspreiden.
► Herhaal dan de procedure voor het
oppompen:
• als u niet binnen 10 minuten een druk
van minimaal 3 bar kunt bereiken, zet het
voertuig stil: de schade aan de band is te
groot en kan niet worden gerepareerd. Neem
contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
• als de bandenspanning een waarde van 5
bar bereikt, start de motor dan onmiddellijk.
► Wanneer u ongeveer 10 minuten hebt
gereden, stop het voertuig en controleer de
bandenspanning dan opnieuw.
► Pomp de band op tot de juiste
bandenspanning in overeenstemming met
de sticker op de stijl aan de bestuurderszijde
en neem zo snel mogelijk contact op met
een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Deze bandenreparatieset en de
vervangende patronen zijn verkrijgbaar
bij een CITROËN-dealer.
De spanning controleren en
herstellen
De compressor kan alleen worden gebruikt
om de bandenspanning te controleren en te
herstellen.
Page 114 of 196

11 2
In geval van pech
► Druk met het contact ingeschakeld minstens
5 seconden tegelijkertijd op beide toetsen 1 en 2.
De controlelampjes gaan branden en blijven
branden.
► U kunt deze stand uitschakelen door nog
eens 5 seconden op beide toetsen 1 en 2 te
drukken.
De controlelampjes gaan uit en het systeem kan
weer volledig worden gebruikt.
Deze modus wordt automatisch uitgeschakeld
wanneer u harder dan ongeveer 5 km/u rijdt.
Als het voertuig goed staat, ga als volgt te werk:
1- Gereedschap pakken.
2- Verwijder het reservewiel uit de behuizing.
3- Plaats de krik.
4- Verwissel het wiel met de lekke band.
5- Berg het wiel met de lekke band op.
1 - Gereedschap pakken
Dat ligt in een bak onder de passagiersstoel
voor.
► Koppel de slang ( I) los en sluit deze direct
aan op het bandventiel; de patroon wordt dan
op de compressor aangesloten en er wordt geen
afdichtmiddel ingespoten.
Als de band leeg moet, sluit de slang ( I) aan op
het bandventiel en druk op de gele knop in het
midden van de schakelaar op de compressor.
De patroon vervangen
Ga als volgt te werk om de patroon met
afdichtmiddel te vervangen:
► Sluit de slang ( I) aan.
► Draai de oude patroon linksom en trek deze
eruit.
► Plaats de nieuwe patroon en draai deze
rechtsom.
► Sluit de slang ( I) en de leiding ( B) weer in
positie aan.
De patroon bevat ethyleenglycol, wat bij
inslikken schadelijk is en de ogen
irriteert.
Buiten het bereik van kinderen houden.
Gooi de patroon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij een CITROËN-
dealer of een officieel inzamelpunt.
Reservewiel
Parkeerstand
► Zet de auto stil op een plaats waar het
verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat
de auto op een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond staat.
► Op een hellende of beschadigde ondergrond
moet de auto tegen wegrollen worden beveiligd
(plaats een wielblok achter het wielen).
► Schakel bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling in en zet vervolgens het contact uit
om de wielen te blokkeren.
► Trek de parkeerrem aan en controleer of het
lampje op het instrumentenpaneel brandt.
► Controleer of de inzittenden de auto hebben
verlaten en zich op een veilige plaats bevinden.
► Trek een reflecterende veiligheidsvest aan
en duid aan dat de auto stilstaat door gebruik
te maken van de hiervoor bestemde, wettelijk
verplichte middelen in het land waar u rijdt
(gevarendriehoek, alarmknipperlichten, enz.).
► Voorzie uzelf van het gereedschap.
Speciale functie met pneumatische
ophanging
Wanneer uw voertuig is uitgerust met deze
functie, kunt u de hefmodus voor het voertuig
activeren voordat u het voertuig met een krik
opheft.
Bij voertuigen met het stuur rechts bevinden de
toetsen zich rechts van het stuurwiel.
Page 115 of 196

11 3
In geval van pech
8► Druk met het contact ingeschakeld minstens
5 seconden tegelijkertijd op beide toetsen 1 en 2.
De controlelampjes gaan branden en blijven
branden.
► U kunt deze stand uitschakelen door nog
eens 5 seconden op beide toetsen 1 en 2 te
drukken.
De controlelampjes gaan uit en het systeem kan
weer volledig worden gebruikt.
Deze modus wordt automatisch uitgeschakeld
wanneer u harder dan ongeveer 5 km/u rijdt.
Als het voertuig goed staat, ga als volgt te werk:
1- Gereedschap pakken.
2- Verwijder het reservewiel uit de behuizing.
3- Plaats de krik.
4- Verwissel het wiel met de lekke band.
5- Berg het wiel met de lekke band op.
1 - Gereedschap pakken
Dat ligt in een bak onder de passagiersstoel
voor.
► Draai de knop een kwart slag en trek de
gereedschapsset eruit.
► Druk na gebruik op de knop en draai deze
een kwart slag om de gereedschapsset te
vergrendelen.
A. Verlengde sleutel
B. Wielstang
C. Krik
D. Wielsleutel
E. Schroevendraaier (handgreep en bits)
F. Afneembaar sleepoog
2 - Verwijder het reservewiel
uit de behuizing
Til de achterkant van het voertuig op om
dit gemakkelijker te maken.
Het reservewiel is specifiek voor gebruik
met uw voertuig; gebruik het niet bij
andere modellen.
Gebruik nooit reservewielen van een ander
model op uw voertuig.
Deze instructies gelden ook voor de bouten.
Bij stalen velgen:
H. Handgreep
I. Steun
Bij lichtmetalen velgen:
Page 116 of 196

11 4
In geval van pech
3 - Plaats de krik
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat.
Op een gladde of losse ondergrond kan
de krik wegglijden of wegzakken - Kans op
letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder een
steunpunt 1 of 2 onder de auto, en
controleer of de kop van de krik goed tegen
het midden van het contactvlak van het
steunpunt drukt. Anders kan de auto
beschadigd raken en/of de krik wegzakken.
Controleer of alle inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bij de auto vandaan bevinden.
Steek uw handen of uw hoofd nooit in de
wielkuip.
H. Handgreep
I. Steun
J. Beugel
K. Bout
De bevestigingsbout van het reservewiel bevindt
zich rechts onder de achterbumper.
► Plaats de verlengde sleutel ( A), wielsleutel
(D) en wielstang ( B) op de bevestigingsbout.
► Draai de eenheid linksom om de velg omlaag
te zetten.
► Draai tot het vergrendelpunt van de lier,
dat u voelt omdat het steeds zwaarder gaat en
inkeping G niet meer zichtbaar is.
► Als u de kabel helemaal hebt afgerold, neemt
u het reservewiel eraf.
Bij stalen velgen:
► Schroef de hendel ( H) los. ►
Verwijder de steun ( I) uit het buitenste deel
van de stalen velg.
Bij lichtmetalen velgen:
► Schroef de drie bevestigingsbouten ( K) los.
► Schroef de hendel ( H) los.
► Verwijder de beugel ( J) uit de steun (I).
► Verwijder het reservewiel en plaats het bij het
wiel dat moet worden vervangen.
► Plaats waar mogelijk een wielblok achter het
wiel, schoon tegenover het te verwisselen wiel.
Page 117 of 196

11 5
In geval van pech
83 - Plaats de krik
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat.
Op een gladde of losse ondergrond kan
de krik wegglijden of wegzakken - Kans op
letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder een
steunpunt 1 of 2 onder de auto, en
controleer of de kop van de krik goed tegen
het midden van het contactvlak van het
steunpunt drukt. Anders kan de auto
beschadigd raken en/of de krik wegzakken.
Controleer of alle inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bij de auto vandaan bevinden.
Steek uw handen of uw hoofd nooit in de
wielkuip.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen
op de krik steunt (gebruik een assteun).
Gebruik niet:
– De krik voor andere doeleinden dan het
opkrikken van de auto.
– Een andere krik dan de door de fabrikant
geleverde krik.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het verwisselen van een wiel met
een beschadigde band.
De krik is onderhoudsvrij.
De krik voldoet aan de Europese regelgeving
zoals deze is vastgelegd in de Richtlijn
2006/42/EG over machines.
Bepaalde delen van de krik, zoals de
schroefdraad of de verbindingen kunnen
letsel veroorzaken: vermijd aanraking.
Verwijder voorzichtig alle smeervetresten.
Voorin
► Plaats de krik C onder steunpunt 1 aan de
onderzijde (bij het voorwiel).
Achterin
De krik moet zich ongeveer 60 cm bij de
rand van het achterwiel vandaan
bevinden.
Page 118 of 196

11 6
In geval van pech
► Plaats de krik C bij steunpunt 2 in de voor dit
doeleinde geschikte opening.
Bijzonderheden bij een treeplank aan de
zijkant
Indien de auto hiermee is uitgerust, moet de krik
in een hoek van 45° worden geplaatst, zodat
deze niet door de treeplank gehinderd wordt.
4 - Verwissel het wiel met de
lekke band
► Verwijder de wieldop (afhankelijk
van de uitvoering) door deze er met de
schroevendraaier ( E) af te werken.
► Haal de bouten los met de wielsleutel ( D) en
wielstang ( B).
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het plaatsen van de
krik.
► Zorg ervoor dat de krik stabiel staat en goed
onder de carrosserie is geplaatst.
► Zet de krik met de wielsleutel ( D) en
wielstang ( B) voldoende omhoog dat het wiel
loskomt van de grond.
Er moet ongeveer 2 tot 3 cm ruimte
tussen de grond en het wiel zijn om het
wiel gemakkelijk te kunnen verwijderen.
Als de band ernstig beschadigd is, moet u
meer ruimte aanhouden, maar zet de krik niet
omhoog tot de maximale stand.
► Schroef de bouten helemaal los en verwijder
het wiel dat moet worden gerepareerd.
► Zorg dat de contactvlakken van het
reservewiel, de bouten en de boutbehuizingen
schoon zijn, omdat de bevestigingsbouten
anders los kunnen komen.
Smeer de bouten niet voordat u de
vastdraait; dan kunnen ze uit zichzelf
loskomen.
Page 119 of 196

11 7
In geval van pech
8
► Monteer het reservewiel door de 2
gaten (M) uit de lijnen met de 2 bijbehorende
assen N.
► Draai de bouten met de hand vast.
Schroef de bouten in deze volgorde aan.
► Draai ze vast met de wielsleutel ( D) en
wielstang ( B).
► Zet het voertuig omlaag met de wielsleutel
(D) en wielstang ( B), en verwijder dan de krik.
► Draai de bouten weer vast met de wielsleutel
(D) en wielstang ( B).
Laat het aanhaalmoment van de
wielbouten en de bandenspanning van
het reservewiel zo snel mogelijk door een
dealer van de fabrikant of een gekwalificeerde
werkplaats controleren.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Controleer als uw voertuig is uitgerust
met een
bandenspanningscontrolesysteem de
bandenspanning en reset het systeem.
5 - Berg het wiel met de
lekke band op
U moet het wiel met de lekke band of het
reservewiel onder het voertuig terugplaatsen om
het liersysteem te blokkeren.
Controleer of het goed in de ruimte onder
de vloer is bevestigd.
Wanneer het wiel niet goed is geplaatst, kan
de veiligheid in gevaar komen.
► Plaats het wiel aan de achterkant van het
voertuig.
Bij stalen velgen:
► Hang de steun ( I) aan het buitenste deel.
► Schroef de hendel ( H) om de beugel en de
stalen velg vast te zetten.
Bij lichtmetalen velgen:
Page 120 of 196

11 8
In geval van pech
Type BLamp met bajonetsluiting: druk de lamp
iets in en draai deze linksom.
Type C Cilindervorminge gloeilamp: werk de
contacten uit elkaar.
Type D Halogeenlamp: duw de borgveer open
en verwijder de lamp uit de lamphouder.
Verlichting vóór
1. Groot licht
► Plaats de beugel ( J) op de steun (I).
► Schroef de hendel ( H) vast.
► Schroef de drie bevestigingsbouten K van de
steun I op de lichtmetalen velg.
► Plaats de verlengde sleutel ( A), wielsleutel
(D) en wielstang ( B) op de bevestigingsbout.
► Draai het geheel rechtsom om de kabel op te
winden en zet het wiel zo ver mogelijk omhoog
onder het voertuig.
► Controleer of het wiel vlak tegen de
onderkant van het voertuig ligt en of inkeping G
van de lier zichtbaar is.
► Berg het gereedschap en de wieldop op
(afhankelijk van de uitvoering).
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de
identificatiemarkeringen op het voertuig,
met name de bandenspanningssticker.
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
► reinig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik geen
oplosmiddelen,
► gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product,
► wanneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen,
houd de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten en de
randen ervan gericht, om beschadiging
van de vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet het
contact en de verlichting minstens enkele
minuten zijn uitgeschakeld - om brandwonden
te voorkomen!
► Raak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) toepast om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde van
de koplampen en de achterlichten vormen; dit
verdwijnt enkele minuten na het ontsteken
van de koplampen.
Typen lampen
Uw auto is voorzien van verschillende typen
lampen. Verwijder ze als volgt:
Type A Glassokkellamp: de lamp is gemonteerd
met een drukbevestiging.