Page 57 of 248
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
54) 55)
2)
Bedieningselementen1inschakelingsknop AUTO-functie (automatische werking).
2Draaiknop temperatuurregeling.
3MAX-DEF functie (snel ontdooien/ontwasemen van voorruit).
4Luchtverdeelknoppen.
5Aan/uit knop compressor klimaatregeling.
6Regelknop ventilatorsnelheid.
7aan/uit-knop interne luchtrecirculatie;
8Verwarmde achterruit en thermische weerstandspiegel aan/uit schakelaar (voor bepaalde versies/markten).
95T36551
55
Page 58 of 248

AUTO-functie (automatische
werking)
De automatische airconditioning is een
systeem dat het comfort in het interieur
en goed zicht verzorgt, en het verbruik
optimaliseert (behalve bij gebruik onder
extreme omstandigheden). Het systeem
gebruikt de ventilatorsnelheid,
luchtverdeling, luchtrecirculatie, in- of
uitschakeling van de airconditioner en
luchttemperatuur.
AUTO: optimaliseert het geselecteerde
comfortniveau dat wordt behaald
naargelang de omstandigheden buiten.
Druk op knop 1 fig. 95.
Variatie in de ventilatorsnelheid
In de automatische modus verzorgt het
systeem de beste ventilatorsnelheid om
een aangenaam comfortniveau te
behalen en behouden.
De ventilatorsnelheid kan altijd worden
ingesteld door aan bediening 6
fig. 95 te draaien om de snelheid te
verhogen of verlagen.
Luchttemperatuur instellen
Gebruik bediening 2 fig. 95, afhankelijk
van de gewenste temperatuur.
De temperatuur wordt hoger, naarmate
de knop verder naar rechts wordt
gedraaid.
OPMERKING Op de uiterste instelling
produceert het systeem de koudste of
warmste lucht ("18°C" en "26°C").MAX DEF functie
Druk op knop 3 fig. 95 en het
geïntegreerde controlelampje gaat aan.
Met deze functie kunt u de voor- en
achterruiten, de voorste zijruiten en de
buitenspiegels (afhankelijk van de versie
van het voertuig) snel ontdooien en
ontwasemen. Zet de automatische
airconditioning en achterruitverwarming
op ontdooien.
Druk op knop 8 fig. 95 om de
verwarmingsfunctie van de achterruit uit
te schakelen; het geïntegreerde
controlelampje gaat uit.
Druk op knop 3 fig. 95 of 1 fig. 95 om
het systeem uit te schakelen.
BELANGRIJK Sommige knoppen
hebben een controlelampje dat de
status van de functie aangeeft.
Luchtverdeling interieur
passagierszijde
Druk op een van de knoppen 4 fig. 95.
Het controlelampje in de geselecteerde
knop gaat aan.
U kunt twee standen tegelijkertijd
selecteren door op twee van de
knoppen 4 fig. 95 te drukken.
De luchtstroming wordt met name
verspreid over alle roosters, de
ruitroosters zij voor, de
ontwasemingsroosters en de
voorruitontwasemingsroosters.
De luchtstroming gaat met name
richting de dashboardroosters.
De luchtstroming gaat met name
richting de dashboardroosters.
Verwarmde achterruit en
portierspiegel
warmteresesistentieschakelaar
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Druk op knop 8 fig. 95 en het
geïntegreerde controlelampje gaat aan.
Met deze functie kunt u de achterruit en
portierspiegels snel ontwasemen (voor
bepaalde versies/markten).
Druk nogmaals op knop 8 fig. 95 om
deze functie uit te schakelen. De funtie
gaat automatisch uit.
De klimaatregeling uitschakelen
In de automatische modus gaat de
airconditioning aan of uit afhankelijk van
de weersomstandigheden buiten.
Druk op knop 5 fig. 95 om de
klimaatregeling uit te schakelen en het
ingebouwde indicatielampje gaat aan.
96T36540
56
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 59 of 248

BELANGRIJK Voertuigen uitgerust met
de functie ECOMODUS (knop 9
fig. 96 ): wanneer de functie
ECOMODUS is ingeschakeld, kan deze
de prestaties van de automatische
airconditioning verlagen. Raadpleeg het
hoofdstuk "Tips voor het rijden".
Interne luchtrecirculatie
Deze functie wordt automatisch
beheerd, maar u kunt hem ook
handmatig inschakelen. Hij kan
geforceerd worden ingeschakeld met
knop 7 fig. 95, die is gemarkeerd
doordat de led op de knop aan gaat
BELANGRIJK In ieder geval krijgt
ontwasemen/ontdooien voorrang over
luchtrecirculatie.
Opmerking:
tijdens de luchtrecirculatie wordt de
lucht in het interieur gerecirculeerd
zonder dat lucht van buiten wordt
geïntroduceerd;
met luchtrecirculatie kunt u het
interieur van invloeden van buitenaf
isoleren (rijden in verontreinigde
omgevingen, bijv.);
met luchtrecirculatie kunt u sneller de
gewenste temperatuur in het interieur
behalen.Handmatig gebruik: Druk op knop 7
fig. 95 en het geïntegreerde
controlelampje gaat aan.
Langdurig gebruik van de
hercirculatiefunctie kan vervelende
luchtjes veroorzaken en de ruiten doen
beslaan omdat de lucht niet wordt
ververst.
We adviseren u weer terug te schakelen
naar de automatische modus door
weer op knop 7 fig. 95 te drukken
zodra de luchthercirculatie niet meer
nodig is.
Druk nogmaals op knop 7 fig. 95 om
deze functie uit te schakelen.
Uitschakeling van het systeem
Draai knop 6 fig. 95 naar de stand OFF
om het systeem uit te schakelen. Draai
aan knop 6 fig. 95 om het weer in te
schakelen en de ventilatorsnelheid te
regelen, of druk op knop 1 fig. 95.
EXTRA
KLIMAATREGELING
(Voor bepaalde versies/markten indien
voorzien)
Het voertuig is mogelijk uitgerust met
vier luchtroosters 1 fig. 97 die gericht
kunnen worden.Deze bedieningen zijn alleen van invloed
op de hoeveelheid lucht in het interieur:
een bediening voor warm (lucht komt
uit de onderste luchtroosters);
een bediening voor koud (lucht komt
uit de bovenste luchtroosters).
OPMERKING Sluit niet alle vier de
luchtroosters tegelijkertijd (risico op
beschadiging van systeemonderdelen).
97T36557
57
Page 60 of 248

Voertuigen met handbediende
airconditioning
Controleer of de airconditioning werkt
(LED op knop 2 fig. 98 aan).
BELANGRIJK Door op knop 2 fig. 98 te
drukken gaat de led aan:
wanneer de led aan is, is de functie
aan;
wanneer de led uit is, is de functie
uit;
Voertuigen met automatische
airconditioning
Controleer of de airconditioning werkt
(LED op knop 3 A/C OFFfig. 99 aan).Druk, voor de activering van de
bedieningsinstellingen voor 1 fig. 100,
op knop 4 fig. 99.De LED van knop 4 fig. 99 en LED 5
fig. 100 van de bediening 1 zijn uit.
OPMERKING: Knop 4 fig. 99 en
bediening 1 fig. 100 hebben een
waarschuwingslampje van de werking:
waarschuwingslampjes 4 fig. 99 en 5
fig. 100 aan, bediening 1 is niet actief;
waarschuwingslampjes 4 fig. 99 en 5
fig. 100 uit, bediening 1 is actief.
BELANGRIJK
54)Introduceer niets in het ventilatiecircuit
van het voertuig (bijv. Geparfumeerde
voorwerpen voor het wegnemen van
onaangename geuren, enz.). Gevaar voor
schade of brand.
55)Open niet het koelvloeistofcircuit. Dat is
gevaarlijk voor ogen en huid.
98T36643
3
4
99T40631
15
100T40630
58
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 61 of 248

BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt een koelmiddel dat
compatibel is met de wetten die van kracht
zijn in de landen waar het voertuig wordt
verkocht, R134a van R1234yf (aangeduid
op een specifiek plaatje in de motorruimte).
Het gebruik van andere koelmiddelen heeft
invloed op de efficiency en de conditie van
het systeem. Ook de
compressorkoelmiddelen moeten
compatibel zijn met het aangeduide
koelmiddel.
PARKEERRADAR
57) 56)
13) 14) 15)
Werkingsprincipe
De ultrasone sensoren die in de
achterbumpers zijn aangebracht
(afhankelijk van de versie van het
voertuig) "meten" de afstand tussen het
voertuig en een obstakel.
Als de sensoren een obstakel
detecteren, geven ze een geluidssignaal
af, waarvan de frequentie toeneemt
naarmate het voertuig het obstakel
nadert, tot het een enkel geluid wordt
als het obstakel ongeveer 30 cm van
het voertuig is verwijderd.
OPMERKING Controleer of de
ultrasone sensoren niet zijn afgedekt
(met vuil, modder, sneeuw, enz.)
OPMERKING: het systeem van de
parkeerassistent houdt geen rekening
met sleep- en vervoersystemen.Werking
Wanneer u de versnellingspook in zijn
achteruit zet, worden de meeste
objecten binnen 1,2 m van de
achterkant van het voertuig
gedetecteerd, wordt een geluidssignaal
afgegeven en, afhankelijk van het type
voertuig, gaat display 1 fig. 102 aan.
Volume van de parkeerassistent
verstellen
Enkele parameters van het
multimediascherm 1 fig. 102 kunnen in
overeenstemming met het
uitrustingsniveau van het voertuig
worden aangepast.
Systeem tijdelijk uitschakelen
Druk op knop 2 fig. 103 om het
systeem uit te schakelen.
101T36541
102T36519-2
59
Page 62 of 248

Het in de schakelaar ingebouwde
waarschuwingslampje gaat branden om
de bestuurder eraan te herinneren dat
het systeem is uitgeschakeld.
Druk er nogmaals op om het systeem
weer in te schakelen en het
waarschuwingslampje gaat uit.
Enkele parameters van het
multimediascherm 1 fig. 102 kunnen in
overeenstemming met het
uitrustingsniveau van het voertuig
gedeactiveerd worden.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld nadat de startinrichting
wordt uitgeschakeld en de motor weer
gestart wordt.
Systeem geforceerd uitschakelen
Het systeem kan definitief worden
uitgeschakeld door knop 2 lang
ingedrukt te houden.
Het in de schakelaar geïntegreerde
controlelampje gaat permanent aan.Het uitgeschakelde systeem kan weer
worden ingeschakeld door de knop
nogmaals lang ingedrukt te houden.
Onregelmatige werking
Als het systeem een onregelmatige
werking detecteert, wordt, afhankelijk
van de versie, een speciaal bericht op
het instrumentenpaneel weergegeven,
gaat het alarmlampje
branden en
wordt iedere 5 seconden een
geluidssignaal afgegeven. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
56)Deze functie is een extra
rijondersteuning met geluidssignalen om
aan te geven dat u tijdens het rijden een
obstakel nadert. De bestuurder moet
tijdens het rijden echter wel normaal blijven
opletten en blijft verantwoordelijk voor
ongelukken tijdens het rijden. De
bestuurder moet altijd alert zijn op
onverwachte situaties tijdens het rijden.
Alvorens een manoeuvre uit te voeren,
moet vooral gecontroleerd worden op
bewegende obstakels (zoals een kind, dier,
fiets, steen, stok, enz.) of obstakels in de
dode hoek die te klein zijn om te zien.57)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
13)In geval van een botsing tijdens het
manoeuvreren van het voertuig (bijv. botsen
tegen een bollard, een verhoogd wegdek of
andere wegenuitrusting), kan het voertuig
beschadigd raken (bijv. vervormde as). Laat
het voertuig controleren door het Fiat
Servicenetwerk om ongevallen te
voorkomen.
14)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
103T36542
60
KENNIS VAN HET VOERTUIG
Page 63 of 248

15)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.CAMERA
ACHTERZIJDE
Werking
58)
16)
Als het voertuig in zijn achteruit staat,
biedt videocamera 1 fig. 104 op de
achterklep of op het openslaande
achterportier van het voertuig,
afhankelijk van de versie, zicht over het
gebied achter het voertuig op de
binnenspiegel 2 fig. 105 of op het
multimediadisplay 3 fig. 106, samen
met één of twee omtrekken 4
fig. 107 en 5 fig. 107 (bewegend of
stilstaand).
OPMERKING Controleer of de
achteruitkijkcamera niet is afgedekt
(vuil, modder, sneeuw, condens, enz.).OPMERKING Afhankelijk van de versie,
moeten een aantal parameters op het
multimediadisplay 3 fig. 106 worden
afgesteld.
Bewegende vorm 4 (afhankelijk van
het voertuig):wordt in het blauw op
het multimediadisplay 3
fig. 106weergegeven. De vorm duidt
het traject van het voertuig volgens de
positie van het stuurwiel aan.
104T36620
105T36621
106T36519-3
61
Page 64 of 248

Stilstaande vorm 5: de stilstaande
vorm bestaat uit gekleurde referenties
A, B en C fig. 107 die de afstand achter
het voertuig aanduiden:
A (rood) ongeveer 30 cm vanaf het
voertuig;
B (geel) ongeveer 70 cm vanaf het
voertuig;
C (groen) ongeveer 150 cm vanaf het
voertuig.
Deze vorm blijft stil en duidt het traject
van het voertuig aan als de wielen zijn
uitgelijnd.
Dit systeem wordt in principe gebruikt
met behulp van een of meerdere
vormen (bewegend voor het traject,
stilstaand voor de afstand). Wanneer u
de rode zone nadert, gebruik dan de
weergave van de bumper om
nauwkeurig te stoppen.BELANGRIJK Op het display verschijnt
een bijbehorend bericht. De omtrekken
zijn een weergave op een vlak
oppervlak. Negeer deze informatie als
die wordt weergegeven op een verticaal
object of een object op de grond. De
voorwerpen die aan de rand van het
scherm worden weergegeven, kunnen
vervormd zijn. Als het licht te fel is
(sneeuw, voertuig staat in de zon) kan
het zicht van de camera belemmerd
worden. Wanneer de achterportieren
open staan of niet goed dicht zijn,
wordt een speciaal bericht
weergegeven en verdwijnt, afhankelijk
van het voertuig, het beeld van de
videocamera.
BELANGRIJK
58)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
BELANGRIJK
16)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wasstraten met
stoomreinigers of hogedrukreinigers
moeten de camera snel gewassen worden
door de spuitmond op minstens 10 cm van
de sensoren te houden. Breng geen
stickers op de camera aan.
107T39009
62
KENNIS VAN HET VOERTUIG