
3354-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
4
Rijden
●Fietsen of vergelijkbare objecten worden mogelijk niet gesignal eerd.
● In de onderstaande situaties kan het systeem de helderheid van  het omge-
vingslicht mogelijk niet juist signaleren. Hierdoor blijven de  dimlichten moge-
lijk branden of zorgt het grootlicht mogelijk voor problemen bi j voetgangers,
tegenliggers of voorliggers of anderen. In dergelijke gevallen  moet handma-
tig worden geschakeld tussen grootlicht en dimlicht.
• Bij slecht weer (regen, mist, sneeuw, zandstormen, enz.)
• Het zicht door de voorruit wordt belemmerd door damp, wasem, i js, vuil,
enz.
• De voorruit is gebarsten of beschadigd.
• De camerasensor is vervormd of vuil.
• De temperatuur van de camerasensor is extreem hoog.
• De helderheid van het omgevingslicht komt overeen met die van  koplam-
pen, achterlichten of mistlampen.
• Tegenliggers  hebben  de  koplampen  niet  ingeschakeld  of  de  kopla mpen
zijn vuil, hebben een andere kleur of zijn niet correct afgeste ld.
• In gebieden waar lichte en donkere stukken elkaar afwisselen.
• Als  geregeld  en  herhaaldelijk  over  stijgende  en  dalende  wegen  wordt
gereden, of over wegen met een slecht of oneffen wegdek (zoals  klinker-
wegen, zandwegen, enz.).
• Als geregeld en herhaaldelijk ov er bochtige wegen wordt gereden.
• Er  bevindt  zich  een  sterk  spiegelend  voorwerp,  zoals  een  spieg el,  voor
de auto.
• De  achterzijde  van  een  voorligger   is  sterk  spiegelend,  zoals  een  contai-
ner op een truck.
• De koplampen van de auto zijn beschadigd of vuil.
• De auto helt naar één kant over door bijvoorbeeld een lekke band of ligt
aan  de  achterzijde  wat  lager  doordat  een  aanhangwagen  is  aangek op-
peld.
• Er  wordt  herhaaldelijk  en  op  een  abnormale  manier  geschakeld  t ussen
dimlicht en grootlicht.
• De bestuurder meent dat andere bestuurders of voetgangers last  hebben
van het grootlicht.
■ Als  een  waarschuwingsmelding  van  het  Automatic  High  Beam-systee m
wordt weergegeven
Dit  kan  duiden  op  een  storing  in  het  systeem.  Neem  contact  op  m et  een
erkende  Toyota-dealer  of  hersteller/reparateur  of  een  andere  na ar  behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
■ Persoonlijke voorkeursinstellingen
Het Automatic High Beam-systeem kan worden uitgeschakeld. 
(Systemen  met  mogelijkheden  voor  persoonlijke  voorkeursinstelli ngen:
→Blz. 663) 

3384-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Ruitenwissers en -sproeiers 
De  werking  van  de  ruitenwisser  wordt  geselecteerd  door  de  hende l
als volgt te bewegen:
Stand AUTO
Lage snelheid
Hoge snelheid
Enkele slag
In  de  stand  AUTO  werken  de  rui-
tenwissers  automatisch  wanneer
de  sensor  signaleert  dat  het
regent. De wissnelheid wordt auto-
matisch  afgestemd  op  de  hoeveel-
heid neerslag en de rijsnelheid.
In de stand AUTO kan de senso rgevoeligheid worden ingesteld.
Verhoogt de gevoeligheid
Verlaagt de gevoeligheid
Bedienen van de ruitenwisserhendel
1
2
3
4
5
6 

3394-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
4
Rijden
Gelijktijdig  inschakelen  ruiten-
sproeiers en ruitenwissers
De  ruitenwissers  zullen  automa-
tisch  een  aantal  slagen  maken  als
de  ruitensproeiers  worden  inge-
schakeld.
Auto's  met  koplampsproeiers:  Als
de  koplampen  aan  zijn,  werken  de
koplampsproeiers  één  keer.  Ver-
volgens  zullen  de  koplampsproei-
ers elke vijfde keer dat u de hendel
bedient werken.
■De ruitenwissers en ruitensproe iers kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
■ Regensensor
●Als de ruitenwisserschakelaar in de stand AUTO wordt gezet terwijl het con-
tact  AAN  staat,  werken  de  ruitenwissers  één  keer  om  aan  te  geven  dat  de
stand AUTO is geactiveerd.
● Als de ruitenwisser gevoeliger wordt afgesteld, kan de wisser één keer wer-
ken om aan te geven dat de gevoeligheid is gewijzigd.
● Als de temperatuur van de regensensor 90 °C of hoger is, of -15 °C of lager
is,  werkt  de  automatische  functie  mogelijk  niet.  Zet  de  ruitenw isserschake-
laar in dat geval in een andere stand dan AUTO.
■ Als er geen ruitensproeiervloeist of op de voorruit terechtkomt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir aanwezig is en contro-
leer als dat het geval is of de sproeierkoppen niet verstopt zi jn.
■ Sproeierkopverwarming (indien aanwezig)
De sproeierkopverwarming treedt in werking om te voorkomen dat  de sproei-
erkop bevriest wanneer de buitentemperatuur 5 °C  of lager is en het contact
AAN staat.
7
● De  regensensor  registreert  de  hoeveel-
heid neerslag. 

3404-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
WAARSCHUWING
■Waarschuwing  met  betrekking  tot  h et  gebruik  van  de  ruitenwissers  in
de AUTO-modus
De  ruitenwissers  voor  kunnen  onverwacht  in  werking  treden  als  d e  sensor
wordt  aangeraakt  of  als  de  voorruit  aan  trillingen  wordt  blootg esteld  terwijl
de  ruitenwissers  in  de  stand  AUTO  staan.  Let  erop  dat  er  niets  bekneld
raakt als de ruitenwissers in werking treden.
■ Waarschuwing  met  betrekking  tot  h et  gebruik  van  ruitensproeiervloei-
stof
Gebruik  bij  koud  weer  de  ruitensproeiervloeistof  pas  wanneer  de   voorruit
warm  is.  De  vloeistof  kan  anders  op  de  voorruit  bevriezen  en  zo   het  zicht
belemmeren.  Dit  kan  leiden  tot  een  ongeval  waarbij  ernstig  lets el  kan  ont-
staan.
■ Wanneer de sproeierkopverwarming in werking is (indien aanwezig )
Raak  het  oppervlak  rond  de  sproeierkop  niet  aan,  omdat  dit  heet  kan  wor-
den en brandwonden kan veroorzaken.
OPMERKING
■ Als de voorruit droog is
Gebruik  de  ruitenwissers  niet  als  de  voorruit  droog  is  omdat  hierdoor  de
voorruit beschadigd kan worden.
■ Als het sproeierreservoir leeg is
Druk niet constant op de schakelaar, aangezien de sproeierpomp  oververhit
kan raken.
■ Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem  in  dit  geval  contact  op  met  een  erkende  Toyota-dealer  of  h ersteller/
reparateur  of  een  andere  naar  behoren  gekwalificeerde  en  uitger uste  des-
kundige.
Probeer als een sproeierkop verstopt is geraakt deze niet schoon te maken
met  een  naald  of  iets  dergelijks.  Hierdoor  kan  de  sproeierkop  beschadigd
raken.
■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu
Laat  de  ruitenwissers  niet  langer  ingeschakeld  dan  noodzakelijk  is  als  het
hybridesysteem niet ingeschakeld is. 

3484-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Twee soorten sensoren, die zich achter de grille en de voorruit bevin-
den, signaleren informatie die nodig is voor de werking van de  onder-
steunende systemen.
Radarsensor
Camerasensor
Sensoren
1
2 

3494-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
WAARSCHUWING
■Voorkomen van storingen in de radarsensor
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als  u  dat  niet  doet,  werkt  de  radarsensor  mogelijk  niet  goed,  hetgeen  kan
leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
● Houd de radarsensor en het grille-embleem te allen tijde schoon .
● Bevestig geen accessoires, (doorzichtige) stickers of andere zaken op de
radarsensor, het grille-embleem of het omliggende gebied.
● Stel  de  radarsensor  en  de  omgeving  van  de  sensor  niet  bloot  aan   krach-
tige schokken. 
Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of herstel ler/repara-
teur  of  een  andere  naar  behoren  gekwalificeerde  en  uitgeruste  d eskun-
dige  als  de  radarsensor,  de  grille  of  de  voorbumper  is  blootgesteld  aan
krachtige schokken.
● Haal de radarsensor niet uit elkaar.
● Breng  geen  verf  aan  en  breng  geen  wijzigingen  aan  op  de  radarse nsor,
het grille-embleem of het omliggende gebied.
● Neem  contact  op  met  een  erkende  Toyota-dealer  of  hersteller/rep arateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun dige als
de  radarsensor,  de  grille  of  de  voorbumper  moet  worden  verwijde rd  en
geplaatst of vervangen.
Radarsensor
Grille-embleem
Reinig de voorzijde van de radarsensor
of de voor- of achterzijde van het grille-
embleem als ze vuil zijn of als er water-
druppels, sneeuw, enz. op zit(ten).
Reinig  de  radarsensor  en  het  grille-
embleem  met  een  zachte  doek  zodat
er  geen  krassen  of  beschadigingen
ontstaan.1
2 

3504-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
WAARSCHUWING
■Voorkomen van storinge n in de camerasensor
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, werkt de camerasensor mogelijk niet goed, hetgeen kan
leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
● Houd de voorruit te allen tijde schoon.
• Reinig  de  voorruit  als  deze  vuil  is  of  als  er  een  dun  olielaag je,  water-
druppels, sneeuw, enz. op zit(ten).
• Als  er  een  ruitencoating  op  de  voorruit  is  aangebracht,  moeten   water-
druppels  e.d.  nog  steeds  met  de  ruitenwissers  voor  worden  verwi jderd
van het gedeelte van de voorruit vóór de camerasensor.
• Neem  contact  op  met  een  erkende  Toyota-dealer  of  hersteller/re para-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste d eskun-
dige  als  de  binnenzijde  van  de  voorruit  waar  de  camerasensor  is
geplaatst vuil is.
● Als  het  gedeelte  van  de  voorruit  vóór  de  camerasensor  is  beslag en  of
wanneer  er  condens  of  ijs  op  de  voorruit  zit,  gebruik  dan  de  voorruitver-
warming  om  de  condens  van  de  voorruit  te  verwijderen  of  de  voorruit  te
ontdooien. ( →Blz. 446)
● Vervang  het  ruitenwisserrubber  of  het  ruitenwisserblad  als  waterdruppels
niet goed kunnen worden verwijderd van het gedeelte van de voor ruit vóór
de camerasensor met de ruitenwissers voor.
Neem  contact  op  met  een  erkende  Toyota-dealer  of  hersteller/rep arateur
of  een  andere  naar  behoren  gekwalificeerde  en  uitgeruste  deskun dige
indien  de  ruitenwisserrubbers  of  ruitenwisserbladen  moeten  word en  ver-
vangen.
● Plak geen ruitfolie op de voorruit.
● Vervang de voorruit als deze beschadigd is of als er een barst  in zit.
Neem  contact  op  met  een  erkende  Toyota-dealer  of  hersteller/rep arateur
of  een  andere  naar  behoren  gekwalificeerde  en  uitgeruste  deskun dige
indien de voorruit moet worden vervangen.
● Zorg ervoor dat de camerasensor niet nat wordt.
●Bevestig geen voorwerpen, zoals (door-
zichtige)  stickers  e.d.  op  de  buitenzijde
van  de  voorruit  vóór  de  camerasensor
(het grijze gebied in de afbeelding).
A:  Vanaf  de  bovenzijde  van  de  voorruit
tot  ongeveer  1  cm  onder  de  onderzijde
van de camerasensor
B:  Ongeveer  20  cm  (ongeveer  10  cm
rechts  en  links  van  het  midden  van  de
camerasensor) 

3514-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
WAARSCHUWING
●Zorg ervoor dat er geen fel licht op de camerasensor schijnt.
● Zorg ervoor dat de camerasensor niet vuil wordt of beschadigd r aakt. 
Zorg er bij het reinigen van de binnenzijde van de voorruit voo r dat er geen
glasreiniger op de lens terechtkomt. Raak de lens ook niet aan.  
Neem,  als  de  lens  vuil  of  beschadigd  is,  contact  op  met  een  erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behor en gekwa-
lificeerde en uitgeruste deskundige.
● Stel de camerasensor niet bloot aan sterke schokken.
● Wijzig de montagepositie of -richting van de camerasensor niet  en verwij-
der de sensor niet.
● Neem de camerasensor niet uit elkaar.
● Wijzig  geen  onderdelen  van  de  auto  rond  de  camerasensor  (binnen spie-
gel, enz.) of het dak.
● Bevestig geen accessoires die de camerasensor mogelijk hinderen  op de
motorkap,  de  grille  of  de  voorbumper.  Neem  contact  op  met  een  e rkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behor en gekwa-
lificeerde en uitgeruste deskundige.
● Zorg  er  als  een  surfplank  of  een  ander  lang  voorwerp  op  het  dak  moet
worden geplaatst voor dat deze de camerasensor niet hindert.
● Breng geen wijzigingen aan de koplampen of andere lichten aan.