Page 209 of 360

207
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien
extra informatie over de omgeving van de
auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
Visiopark 2
De auto is voorzien van een in de grille
geplaatste camera vóór en een camera achter
die in de buurt van de schakelaar voor het
openen van de achterklep is geplaatst.
Dankzij deze twee camera's kan het systeem
de nabije omgeving van de auto weergeven
op het touchscreen, waarbij u kunt kiezen uit
een weergave van de omgeving achter de auto
(camera achter), als de achteruitversnelling
is ingeschakeld, en een weergave van de
omgeving vóór de auto (camera vóór), als de
versnellingsbak in de neutraalstand staat of
een vooruitversnelling is ingeschakeld.
Beeld van de camera achter
De weergave heeft drie zones: links A, centraal B en
rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te selecteren
in het menu voor het veranderen van de weergave.
Als een aanhanger is aangekoppeld of een
fietsendrager is gemonteerd op de trekhaak,
wordt het gebied achter de auto op het beeld
van bovenaf van de auto zwart weergegeven.
De beelden van de omgeving worden dan
uitsluitend samengesteld met behulp van de
c a m e r a vó ó r.
De verschillende weergaves van de camera achter
komen overeen met de weergaves die beschreven
zijn in het gedeelte over de Visiopark 1.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de Visiopark 1 .
Beeld van de camera's voor en achter
De functie wordt uitgeschakeld:
-
a utomatisch, als de snelheid hoger wordt
dan ongeveer 10 km/h,
-
a
ls uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld aan de achterzijde
wordt dan na 7 seconden ver vangen door
het beeld aan de voorzijde),
-
a
ls op het rode kruis in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd wanneer
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
6
Rijden
Page 210 of 360

208
Bij draaiende motor en een
rijsnelheid van maximaal 20 km/h
kunt u deze functie activeren via het
menu Auto/Rijverlichting van het
touchscreen:
F Selecteer " Panoramacamera ".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met
een weergave van de omgeving vóór de auto als
de versnellingsbak in de neutraalstand staat of
een vooruitversnelling is ingeschakeld, en een
weergave van de omgeving achter de auto achter
als de achteruitversnelling is ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
- a utomatisch, als de rijsnelheid hoger wordt
dan oageveer 30 km/h (het beeld verdwijnt
tijdelijk vanaf een snelheid van 20 km/h),
-
a
ls op het rode kruis in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Als een obstakel wordt genaderd, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de
omgeving vóór de auto naar de weergave van
het beeld van bovenaf van de auto.
Standaardweergave Ingezoomde weergave
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp voor en achter geeft
bovendien extra informatie over de
omgeving van de auto.
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De blauwe lijnen 1 geven de breedte van
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm
vanaf de voorbumper weer; de twee blauwe
lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk
1
en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave. De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de voorzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Rijden
Page 211 of 360

209
180°-weergave
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, centraal
B en rechts C .
Deze weergave is alleen beschikbaar door
deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Park Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren:
het detecteert een parkeerplek en neemt
ver volgens het sturen van u over bij het
inparkeren.
Met een handgeschakelde versnellingsbak
bedient de bestuurder het gaspedaal,
het rempedaal, de versnellingsbak en de
koppeling.
Bij een automatische transmissie (EAT6/
E AT 8) bedient de bestuurder het gaspedaal,
het rempedaal en de koppeling.
Tijdens het in- en uitparkeren informeert
het systeem de bestuurder met beelden op
het scherm en geluidssignalen, zodat hij
erop kan toezien dat de manoeuvres veilig
worden uitgevoerd. Bij het parkeren kan het
noodzakelijk zijn dat u enkele keren vooruit en
achteruit moet steken.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het
stuur zelf weer overnemen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
De bestuurder moet er voor zorgen dat de
auto tijdens de gehele manoeuvre onder
controle blijft en geen obstakels kan raken.
Onder bepaalde omstandigheden
detecteren de sensoren mogelijk geen
kleine obstakels die zich in hun dode
hoeken bevinden.
De functie Park Assist werkt niet als de
motor is afgezet.
A. Fileparkeren.
B. Uitparkeren na fileparkeren.
C. Haaks inparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuur wiel snel rond: houd daarom het
stuur wiel niet tegen en steek niet uw
handen tussen de spaken van het
stuurwiel.
Let op voor werpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding,
sjaal, das enz.) – Kans op letsel!
Als de Park Assist actief is, wordt de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem
niet geactiveerd. In de STOP-modus kan
door heractiveren van Park Assist de motor
opnieuw worden gestart.
Het Park Assist-systeem assisteert u bij de
volgende manoeuvres:
6
Rijden
Page 212 of 360

210
De Park Assist kan maximaal
4 parkeercycli achter elkaar uitvoeren.
Na deze 4 cycli wordt de functie
gedeactiveerd. Als u vindt dat uw auto op
dat moment niet goed geparkeerd staat,
moet u zelf het stuur weer ter hand nemen
om de manoeuvre te voltooien.
Het verloop van de manoeuvres
en de rijinstructies worden op het
instrumentenpaneel weergegeven. Controleer altijd de directe omgeving
van uw auto voordat u met een
parkeermanoeuvre begint.
De functie parkeerhulp is niet beschikbaar
tijdens de meting van de beschikbare
ruimte. Na deze meting waarschuwt
de functie u tijdens de manoeuvre
als uw auto een obstakel nadert: het
geluidssignaal klinkt ononderbroken als
de ruimte tussen de auto en het obstakel
minder dan 30 cm bedraagt.
Als u de functie parkeerhulp hebt
gedeactiveerd, wordt deze automatisch
weer geactiveerd bij de geassisteerde
manoeuvres.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld,
wordt het dodehoekbewakingssysteem
uitgeschakeld.Tijdens het inparkeren en uitparkeren
kunnen de functies Visiopark 1 en
Visiopark 2 in werking treden. Deze
functies zorgen er voor dat u een beter
overzicht hebt van de directe omgeving
van de auto door aanvullende informatie
op het instrumentenpaneel weer te geven.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over Visiopark 1
en
Visiopark 2 .
Werking
Hulp bij fileparkeren
F Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden.
F
Sel
ecteer "Park Assist " in het
menu Auto/Rijden menu van
het touchscreen om de functie
in te schakelen.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden om te bevestigen
dat het systeem is geactiveerd.
De assistentie is geactiveerd:
als dit pictogram wordt
weergegeven in combinatie met
een maximumsnelheid, geeft
dit aan dat het sturen wordt
overgenomen door het systeem:
raak het stuur wiel niet aan.
De assistentie is gedeactiveerd:
als dit pictogram wordt
weergegeven, geeft dit aan
dat het sturen niet meer door
het systeem wordt uitgevoerd:
u moet het stuur zelf weer ter
hand nemen.
Rijden
Page 213 of 360
211
F Rijd niet sneller dan 20 km/h en selecteer " Inparkeren " op het
touchscreen.
Bij het fileparkeren herkent het systeem
geen parkeer vakken die aanzienlijk korter
of langer zijn dan de auto.
F Schakel de richtingaanwijzer in aan de zijde van het gekozen parkeer vak om de
meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij voor
dat u een afstand van 0,5 tot 1.5 meter tussen
de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt.
F Rijd langzaam en volg de instructies tot het systeem een vrij parkeer vak vindt. F
S
chakel de achteruitversnelling in, laat het
stuur wiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7 km/h.
F
R
ijd langzaam vooruit tot er in
combinatie met een geluidssignaal een
melding verschijnt die u verzoekt de
achteruitversnelling in te schakelen. F
D
e geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd niet sneller dan 7 km/h voor of achteruit en volg de waarschuwingen van de
"Parkeerhulp" tot wordt aangegeven dat de
manoeuvre is voltooid.
6
Rijden
Page 214 of 360

212
F Als de manoeuvre is voltooid, gaat het lampje van de functie op het instrumentenpaneel
uit en wordt een melding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het stuur weer overnemen.
Hulp bij uitparkeren na
fileparkeren
F Start als u vanuit een fileparkeer vak wilt wegrijden eerst de motor.
F
Sel
ecteer "Park Assist " in het
menu Auto/Rijden menu van
het touchscreen om de functie
in te schakelen.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden om te bevestigen
dat het systeem is geactiveerd.
F
D
ruk op "Uitparkeren " op het
touchscreen.
Hulp bij haaks inparkeren
F Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden.
F
Sel
ecteer "Park Assist " in het
menu Auto/Rijden menu van
het touchscreen om de functie
in te schakelen.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden om te bevestigen
dat het systeem is geactiveerd.
F
S
chakel de richtingaanwijzer in aan de zijde
van de rijbaan.
F
S
chakel de achteruit- of vooruitversnelling
in en laat het stuur wiel los.
F
D
e geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd niet sneller dan 5 km/h voor of achteruit en volg de waarschuwingen van de
"Parkeerhulp" tot wordt aangegeven dat de
manoeuvre is voltooid. De manoeuvre is voltooid zodra beide
voor wielen van de auto zich buiten het
parkeervak bevinden.
Als de manoeuvre is voltooid, gaat het lampje
van de functie op het instrumentenpaneel uit en
wordt een melding weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het
stuur weer overnemen.
Rijden
Page 215 of 360

213
F Rijd niet sneller dan 20 km/h en selecteer " Vakparkeren " op het
touchscreen.
F Schakel de richtingaanwijzer in aan de zijde van het gekozen parkeer vak om de
meetfunctie te activeren. Zorg er daarbij voor
dat u een afstand van 0,5 tot 1.5 meter tussen
de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt.
Als er meerdere parkeer vakken naast
elkaar worden gedetecteerd, wordt uw
auto naar het laatste parkeer vak geleid.
F
R
ijd langzaam en volg de instructies tot het
systeem een vrij parkeer vak vindt. F
R
ijd langzaam vooruit tot er in
combinatie met een geluidssignaal een
melding verschijnt die u verzoekt de
achteruitversnelling in te schakelen.
F
S
chakel de achteruitversnelling in, laat het
stuur wiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7 km/h. F
D
e geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd niet sneller dan 7 km/h en volg de instructies op het instrumentenpaneel en
de waarschuwingen van de "Parkeerhulp"
tot wordt aangegeven dat de manoeuvre is
voltooid.
Als de manoeuvre is voltooid, gaat het lampje van de
functie op het instrumentenpaneel uit en wordt een melding
weergegeven in combinatie met een geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het stuur weer
overnemen.
6
Rijden
Page 216 of 360

214
Tijdens het haaks inparkeren wordt
de functie Park Assist automatisch
gedeactiveerd zodra de achterzijde van de
auto een obstakel tot minder dan 50 cm is
genaderd.
Deactiveren
Het systeem kan worden gedeactiveerd door op
de toets te drukken.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
-
a
ls het contact wordt afgezet,
-
a
ls de motor afslaat,
-
a
ls er binnen 5 minuten na het selecteren van
het type manoeuvre niet wordt gestart met een
manoeuvre,
-
a
ls de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blijft stilstaan,
-
a
ls de antispinregeling (ASR) in werking treedt,
-
a
ls de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,
-
a
ls de bestuurder het stuur wiel tegenhoudt,
-
n
a meer dan 4 parkeercycli,
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
a
ls één van de voor wielen op een obstakel
stuit.
Het lampje van de functie op het
instrumentenpaneel gaat uit en er wordt een
melding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen.
Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder
het systeem weer activeren om de meting
voort te zetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- b ij het trekken van een aanhangwagen
(aangesloten op de trekhaakaansluiting),
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
b
ij een wagensnelheid van meer dan
70
km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere duur
te laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Storingen
In het geval van een storing knippert
dit lampje even, in combinatie met
een geluidssignaal.
In het geval van een storing in de
stuurbekrachtiging gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel
in combinatie met een melding.
Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
Bij een manoeuvre houdt het Park Assist-
systeem geen rekening met objecten die
voor of achter de auto uitsteken (zoals
bijvoorbeeld een ladder op het dak of een
trekhaak).
Controleer bij slecht weer en bij winterse
omstandigheden of de sensoren niet zijn
bedekt met vuil, ijs of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Wassen met een hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30
cm van de sensoren.
Als de storing optreedt tijdens het gebruik van
het systeem, gaat het lampje uit.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden