Page 129 of 360

127
Advanced Grip Control
Specifieke en gepatenteerde antispinregeling
waarmee de aandrijving wordt verbeterd op
ondergronden met sneeuw, modder en zand.
Dit systeem werkt in elke situatie op optimale
wijze en zorgt er voor dat u ook onder
omstandigheden met weinig grip, die u tijdens
toeristisch gebruik kunt tegenkomen, uw weg
kunt vervolgen.
In combinatie met vierseizoenenbanden M+S
(Mud and Snow) weet dit systeem veiligheid,
grip en tractie uitstekend te combineren.
Het gaspedaal dient voldoende te worden
ingetrapt om het systeem optimaal gebruik
te laten maken van het motor vermogen. De
elektronica zorgt zelf voor de juiste instellingen.
Met een draaiknop met vijf standen kunt u de
stand selecteren die het meest geschikt is voor
de rijomstandigheden die u tegenkomt.
Afhankelijk van de gekozen stand gaat een
lampje branden in combinatie met de weergave
van een melding om uw keuze te bevestigen.
Bedieningsstanden
Normaal (ESP)
Dit is de stand voor situaties waarin
weinig wielslip optreedt, gebaseerd
op de meest voorkomende
omstandigheden tijdens het rijden
op autowegen en snelwegen.
Als u het contact opnieuw aanzet, neemt het
systeem automatisch deze stand weer aan.
Sneeuw
In deze stand past het systeem
bij het wegrijden de regeling aan
op de hoeveelheid grip die elk
voor wiel op dat moment heeft.
(regeling actief tot 80 km/h)
Off road (modder, nat gras enz.)
In deze stand wordt bij het
wegrijden veel wielslip toegestaan
bij het wiel met de minste grip,
zodat de modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens
weer grip krijgt. Er wordt zo veel
mogelijk koppel naar het wiel met
de meeste grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de
wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 50 km/h)
Zand
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen toegestaan, zodat
de auto vooruit komt en het risico van ingraven
wordt beperkt.
(regeling actief tot 120 km/h)Activeer op zand geen andere standen
omdat de kans bestaat dat de auto vast
komt te zitten. F
Z
et de knop in deze stand.
5
Veiligheid
Page 130 of 360

128
Voorschriften
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u
kunt er ook mee uit de voeten op minder
goed begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
-
h
et rijden in terreinen die de
onderzijde van de auto zouden kunnen
beschadigen of waarin onderdelen
(brandstofleiding, brandstofkoeler, ...)
geraakt zouden kunnen worden door
stenen of andere objecten,
-
h
et rijden in terrein met steile hellingen
en weinig grip,
-
h
et door waden van beekjes en
stroompjes, enz.
Hill Assist Descent
Control
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op
onverhard wegdek (gravel, modder enz.) of bij
het afdalen van een steile helling.
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van
de auto en de kans dat de auto te veel vaart
maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.
Bij het afdalen van een helling assisteert dit
systeem de bestuurder, afhankelijk van de
ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden
en constant houden van de snelheid door
geleidelijk de remdruk te verminderen.
Het systeem werkt slechts bij hellingen van
meer dan 5%.
Het systeem kan worden gebruikt met de
versnellingsbak in de neutraalstand.
Het is echter raadzaam een voor de rijsnelheid
geschikte versnelling in te schakelen om te
voorkomen dat de motor afslaat.
Bij een automatische transmissie kan het
systeem worden gebruikt als de stand N , D of
R is geselecteerd.
Als het systeem in werking treedt, wordt
de Active Safety Brake automatisch
uitgeschakeld. Het systeem is niet meer beschikbaar:
-
a
ls de rijsnelheid hoger is dan 70 km/h,
-
a
ls de rijsnelheid wordt geregeld door
de adaptieve snelheidsregelaar met
stopfunctie, afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
De bestuurder kan het systeem bij draaiende
motor selecteren, bij stilstaande auto of tot een
snelheid van ongeveer 50 km/h.
F
H
oud bij een snelheid lager dan
50 km/h deze toets ingedrukt tot
het groene lampje gaat branden
om het systeem te selecteren;
dit lampje gaat grijs branden op
het instrumentenpaneel.
U kunt de ASR en het
ESP uitschakelen door de
draaiknop in de stand "
OFF"
te draaien.
De ASR en het ESP grijpen niet meer
in op de werking van de motor en het
remsysteem als de auto uit de koers raakt.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld vanaf 50 km/h of als het
contact opnieuw wordt aangezet.
Veiligheid
Page 131 of 360

129
F Zodra de afdaling begint, kunt u het gaspedaal en het rempedaal loslaten, het
systeem regelt de snelheid:
-
a
ls de 1e of 2e versnelling is
ingeschakeld, wordt de snelheid
verminderd en knippert het
lampje snel,
-
a
ls de versnellingsbak in de
neutraalstand staat of het
koppelingspedaal is ingetrapt,
wordt de snelheid verminderd
en knippert het lampje
langzaam; in dat geval is de
constante snelheid waarmee
wordt afgedaald lager.
Wanneer u stilstaat in een afdaling en u
het gaspedaal en het rempedaal loslaat,
vermindert het systeem de remdruk om de auto
geleidelijk in beweging te brengen.
De remlichten gaan automatisch branden als
het systeem in werking is.
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30 km/h,
wordt de regeling automatisch onderbroken.
Het lampje op het instrumentenpaneel brandt
dan weer grijs, maar het lampje van de toets
blijft branden.
Uitschakelen
Storing
Bij een storing in het systeem
gaat dit lampje groen branden in
combinatie met een melding op het
instrumentenpaneel.
F Houd deze toets ingedrukt tot het lampje uitgaat; het lampje op het
instrumentenpaneel gaat uit.
Als de wagensnelheid hoger wordt dan 70 km/h,
wordt het systeem automatisch gedeactiveerd;
het verklikkerlampje van de toets gaat uit.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van
de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse
aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen
de pyrotechnische gordelspanners er voor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
F Het systeem wordt geactiveerd bij een snelheid lager dan
30 km/h; dit lampje gaat
groen branden op het
instrumentenpaneel. De regeling wordt automatisch her vat zodra de
rijsnelheid lager wordt dan 30 km/h en wordt
voldaan aan de voor waarden met betrekking tot
de helling en het loslaten van de pedalen.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal
of het rempedaal weer intrappen.
5
Veiligheid
Page 132 of 360

130
Hoogteverstelling
Veiligheidsgordels achter
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer de vergrendeling door aan de
gordel te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
Waarschuwingen losgemaakte/
niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
F
K
nijp de knop A in en schuif deze in de
gewenste stand om het bevestigingspunt in
hoogte te verstellen. Iedere zitplaats achter heeft een
veiligheidsgordel met drie bevestigingspunten
en een oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen zijn voorzien van een
gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.
De gordelsluiting van de middelste zitplaats
wordt door een elastische riem horizontaal
gehouden als de middelste veiligheidsgordel
niet wordt gebruikt.
Dit rode lampje gaat branden op
zowel het instrumentenpaneel als
op het pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels en de airbag vóór
aan passagierszijde als het systeem
heeft gedetecteerd dat een van de
veiligheidsgordels is losgemaakt of
niet is vastgemaakt.
Ontgrendelen
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F
H oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
Veiligheid
Page 133 of 360

131
Indicatielampje losgemaakte/niet
vastgemaakte veiligheidsgordel(s)
Waarschuwing veiligheidsgordels
vóór niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet, gaan het
lampje op het instrumentenpaneel en de
desbetreffende positie-indicator(en) branden
als de bestuurder en/of de voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h
knipperen deze lampjes gedurende 2 minuten
in combinatie met een geluidssignaal.
Daarna blijven de lampjes branden tot de
veiligheidsgordels zijn vastgemaakt.
Waarschuwing veiligheidsgordels
achter niet vastgemaakt
Het rode lampje gaat branden
op het pictogrammendisplay:
het geeft aan van welke
zitplaats de veiligheidsgordel
is losgemaakt of niet is
vastgemaakt.
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of bij een wagensnelheid hoger dan
20
km/h gaan het lampje en de positie-
indicatoren gedurende ongeveer 30 seconden
branden als één of meer veiligheidsgordels
achter niet zijn vastgemaakt.
Waarschuwing
veiligheidsgordels losgemaakt
Nadat het contact is aangezet gaan het lampje
en de desbetreffende positie-indicatoren
branden als de bestuurder en/of één of meer
passagiers hun veiligheidsgordels losmaken.
Bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h
knipperen deze lampjes gedurende 2 minuten
in combinatie met een geluidssignaal.
Daarna blijven de lampjes branden tot de
veiligheidsgordels weer zijn vastgemaakt.
5
Veiligheid
Page 134 of 360

132
Veiligheidsadviezen
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Wissel de gespen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de
gordels zijn dan niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van
een oprolautomaat die er voor zorgt dat de
lengte van de gordel automatisch wordt
aangepast aan de lichaamsbouw van de
gebruiker. De gordel wordt automatisch
opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik
van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder worden
geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold. Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes
.
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheid
Page 135 of 360

133
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de inzittenden
(uitgezonderd de passagier op de middelste zitplaats
achterin) zo goed mogelijk te beschermen tegen de
gevolgen van een ernstige aanrijding. De airbags vormen
een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels
met spankrachtbegrenzers (uitgezonderd de
veiligheidsgordel van de middelste zitplaats achterin).
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en zijdelingse
krachten waaraan de detectiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter) te
helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt
het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto eventueel
kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding
van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties
voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact is ingeschakeld.
De airbags werken slechts één keer.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die hier gevoelig voor zijn,
irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag
wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A) , in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
5
Veiligheid
Page 136 of 360

134
Uitschakelen van de airbag vóór
aan passagierszijde
F Zet het contact af en steek de sleutel in de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde.
F
D
raai deze in de stand OFF .
F
V
er wijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te
veranderen.
Bij het aanzetten van het contact brandt dit
waarschuwingslampje in het pictogrammendisplay
voor de veiligheidsgordels. Het blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de
airbag aan passagierszijde altijd uit als u
een kinderzitje met de rug in de rijrichting
op de voorstoel plaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Opnieuw inschakelen airbag vóór
aan passagierszijde
Als u het kinderzitje hebt ver wijderd, zet dan
met afgezet contact de schakelaar weer op
ON om de airbag vóór aan passagierszijde
opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van
uw voorpassagier te garanderen.
Bij het aanzetten van het contact gaat dit
lampje in het pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels gedurende ongeveer één
minuut branden om aan te geven dat de airbag
vóór aan passagierszijde weer is ingeschakeld.
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij, loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel.
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te beschermen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij ( B), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden voor en achter en de ruiten.
De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Veiligheid