Page 177 of 360

175
Stuurkolomschakelaars
Weergave op het instrumentenpaneel
1.Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de ingestelde snelheid.
3. Weergave van de snelheidslimiet.
4. Biedt aan om de snelheid op te slaan.
5. Actuele ingestelde snelheid.
Opslaan van de snelheid
F Schakel de snelheidsbegrenzer/snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met een
andere snelheid, geeft het systeem de waarde
aan en MEM knippert een paar seconden om
de nieuwe ingestelde snelheid op te slaan.
Bij een verschil van minder dan 10
km/h
tussen de ingestelde snelheid en de
door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid wordt het symbool
MEM niet weergegeven. F
Druk
eerst op de 2 toets om de
voorgestelde snelheidslimiet te kunnen
opslaan.
Er wordt een melding weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
F
D
ruk de 2 toets nogmaals in om deze
nieuwe ingestelde snelheid te bevestigen en
op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
6
Rijden
Page 178 of 360

176
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld .
De ingestelde snelheid moet minimaal 30 km/h
bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
De snelheidsbegrenzer is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te allen
tijde de snelheidslimieten in acht nemen en
zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden of de snelheidslimietherkenning .
Weergave op het
instrumentenpaneelInschakelen
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op de toets
4 om de snelheidsbegrenzer in te schakelen.
F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
2.
Verlagen van de ingestelde snelheid.
3. Verhogen van de ingestelde snelheid.
4. Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidslimieten in
het geheugen met de programmeerbare
snelheidsbegrenzer
of
Gebruiken van de door de snelheids-
limietherkenning weergegeven snelheid.
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer. 6.
Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid. 9.
De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid (afhankelijk van
de uitvoering).
F
D
raai de rolknop 1 in de stand LIMIT
: de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
Rijden
Page 179 of 360

177
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp van
de opgeslagen snelheden via het touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsbegrenzer op basis van de door
de snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F
d
e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F
d
ruk één keer op de toets 5 ; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F
d
ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijke overschrijding van
de ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt overschrijden, trap dan het gaspedaal
stevig in, tot voorbij het zware punt .
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Als het overschrijden van de ingestelde snelheid
niet wordt veroorzaakt door het stevig intrappen van
het gaspedaal, klinkt bovendien een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde snelheid
knippert niet meer.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0 : de informatie
over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de werking
van de snelheidsbegrenzer hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
6
Rijden
Page 180 of 360

178
Snelheidsregelaar
Met behulp van de
snelheidsregelaar kan de bestuurder
met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven
geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld .
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet de stand D zijn geselecteerd of moet, in
de stand M , minimaal de tweede versnelling
zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak en het Stop & Start-
systeem blijft de snelheidsregeling na het
schakelen actief.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
-
d
oor op de toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
-
a
utomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt. Bij het afzetten van het contact worden
alle geprogrammeerde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Stuurkolomschakelaars
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden
of de snelheidslimietherkenning .
Weergave op het
instrumentenpaneel
1.Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Opslaan van de actuele snelheid als de
ingestelde snelheid of verlagen van de
ingestelde snelheid.
3. Opslaan van de actuele snelheid als de
ingestelde snelheid of verhogen van de
ingestelde snelheid. 4.
Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergeven van de snelheidsdrempels in
het geheugen met de programmeerbare
snelheidsregelaar
of
Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
6. Snelheidsregeling onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
Rijden
Page 181 of 360

179
Inschakelen
F Druk, wanneer de gewenste snelheid is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
rijsnelheid wordt de ingestelde snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid (afhankelijk van
de uitvoering).
F
D
raai de rolknop 1 in de stand CRUISE : de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Druk nogmaals op de toets 4 om de snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F
i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F
c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de wagensnelheid zeer
snel veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onver wacht gaat accelereren of vaart
minderen. De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van
de geprogrammeerde snelheidsinstellingen via
het touchscreen:
F
d
ruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F d e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F
d
ruk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F
d
ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
6
Rijden
Page 182 of 360

180
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te
activeren met de wagensnelheid hoger dan
40
km/h.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0 : de informatie
over de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen
of bij slecht zicht (zware regenval, mist,
sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz. Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij het
gebruik van de snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- g ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Adaptieve
snelheidsregelaar
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk uitgeschakeld
en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
Dit systeem heeft de volgende
functies:
-
a
utomatisch aanhouden van de
door de bestuurder ingestelde
snelheid,
-
bij
een handgeschakelde
versnellingsbak, automatische
regeling van de afstand tussen
uw auto en de voorligger.
-
b
ij een automatische
transmissie, automatische
regeling van de afstand tussen
uw auto en de voorligger, wat
ertoe kan leiden dat uw auto
volledig tot stilstand kan worden
gebracht.
Rijden
Page 183 of 360

181
Werkingsprincipe
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan om een
constante afstand te behouden.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert
het systeem de snelheid van uw auto of brengt
het uw auto indien nodig zelfs volledig tot
stilstand door op de motor af te remmen en het
remsysteem te bedienen (uitvoeringen met een
automatische transmissie).De remlichten lichten op zodra het
remsysteem wordt geactiveerd en de auto
snelheid mindert.
Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen
voor snelwegen en autowegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen
die in
dezelfde richting als uw auto rijden. Als de voorligger versnelt of een andere
rijstrook kiest, verhoogt de snelheidsregelaar
geleidelijk de rijsnelheid tot de ingestelde
snelheid weer is bereikt.
Als u de richtingaanwijzer inschakelt bij het
inhalen van een langzamer voertuig, staat
de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen
mogelijk te maken zonder de ingestelde
snelheid te overschrijden.
Bij het gebruik van de adaptieve
snelheidsregelaar moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet en een veilige
afstand tot de voorligger in acht nemen en
de aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de
pedalen.
De bestuurder moet op elk moment direct
de controle over de auto kunnen overnemen
met het rempedaal of het gaspedaal,
afhankelijk van de situatie.
Stuurkolomschakelaars
1.
Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verlagen van de
ingestelde rijsnelheid.
3. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verhogen van de
ingestelde rijsnelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid (MEM).
6. Weergeven en instellen van de
opgeslagen afstand tot de voorligger.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning .
Het systeem versnelt de auto of remt deze af
door automatisch het motortoerental te regelen
en het remsysteem te bedienen.
Hier voor is de auto voorzien van een camera
boven aan de voorruit en een radar in de
vo o r b u m p e r.
6
Rijden
Page 184 of 360

182
Weergave op het instrumentenpaneel
Inschakelen
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 30
en 180 km/h.
Zet bij een automatische transmissie de
selectiehendel in stand D of M .
Onderbreken
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
kan worden uitgevoerd:
-
d
oor bediening door de bestuurder:
•
V
an toets 4 (Pause).
•
V
an het rempedaal.
•
V
an de hendel van de elektrische
parkeerrem.
•
B
ij het vanuit de stand D in de stand N
zetten van de automatische transmissie.
-
a
utomatisch, wanneer om
veiligheidsredenen het ESP-systeem wordt
geactiveerd.
7.
Voorligger aanwezig/afwezig.
8. Snelheidsregeling ingeschakeld/
uitgeschakeld.
9. Ingestelde snelheid.
10. Auto stilgehouden.
11. Door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheid. 12 .
Instelling afstand tot voorligger.
13. Gedetecteerde positie van de auto door
de radar.
Deze gegevens zijn zichtbaar op het
instrumentenpaneel in de weergavemodus "RIJDEN".
Bij detectie van een voorligger wordt het
symbool 7 gevuld met de kleur die hoort bij de
status van de snelheidsregeling. Standaard is
het symbool 7 leeg.
Als de snelheidsregeling is geactiveerd, wordt
het symbool 8 groen weergegeven. Standaard
wordt het symbool 8 grijs weergegeven. F
Z
et, bij een draaiende motor, knop 1 in de
stand "CRUISE" om de snelheidsregelaar
te selecteren, de functie is nog niet
ingeschakeld (weergegeven in grijs).
F
D
ruk tijdens het rijden op een van de
toetsen 2 of 3 : de actuele snelheid van uw
auto wordt de ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar wordt ingeschakeld
(weergegeven in groen).
De afstand tot de voorligger is standaard
ingesteld op " Normaal" (2 streepjes).
Zo niet, dan wordt de laatst ingestelde waarde
gebruikt bij het inschakelen van de functie.
Door het contact uit te schakelen wordt de
ingestelde snelheidswaarde van de bestuurder
geannuleerd.
Rijden