Page 161 of 239

Rijden en bediening159Het systeem is daarmee uitgescha‐
keld en werkt niet. Wanneer de
achteruitversnelling wordt ingescha‐ keld, klinkt er geen geluidssignaal ter
bevestiging.
Het systeem wordt opnieuw geacti‐
veerd door toets r gedurende
ongeveer drie seconden ingedrukt te houden.
Storing Als het systeem bij het inschakelen
van de achteruitversnelling een
bedrijfsstoring detecteert klinkt er
gedurende ongeveer vijf seconden
een ononderbroken geluidssignaal,
verschijnt er een bijbehorend bericht
op het Driver Information Center
3 102 en brandt F op de instrumen‐
tengroep 3 98 . Contact opnemen met
een werkplaats om de oorzaak van de
storing te laten verhelpen.Voorzichtig
Bij het achteruitrijden moet het
gebied vrij zijn van obstakels die
de onderkant van de auto zouden
kunnen raken.
Botsen tegen de achteras, dat
wellicht niet zichtbaar is, zou onka‐ rakteristieke veranderingen in het
rijgedrag tot gevolg kunnen
hebben. Raadpleeg bij een derge‐
lijke botsing een werkplaats.
Boordinformatie 3 103.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsysteem
9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.Voorzichtig
De sensoren werken eventueel
minder goed wanneer deze bijv.
met ijs of sneeuw zijn bedekt.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's (off-roads,
minivans, vans) gelden speciale
voorwaarden. De objectherken‐
ning in het bovenste deel van deze
voertuigen kan niet worden gega‐
randeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Het parkeerhulpsysteem detec‐
teert geen objecten buiten het
detectiebereik van de sensoren.
Page 162 of 239

160Rijden en bedieningAchteruitkijkcameraDe achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruit rijden
door weergeven van een beeld van
de zone achter de auto in de binnen‐
spiegel of op het displayscherm van
het Infotainmentsysteem.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera bevinden, bijv. onder de
bumper of onder de auto, worden niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het display hebt gekeken. Contro‐
leer eerst de omgeving aan de
achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
De camera is gemonteerd boven de
achterdeuren/achterklep.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Let op
Voor een optimaal zicht mag de
achteruitkijkcamera niet door vuil, sneeuw of ijs geblokkeerd zijn.
Inschakelen
Displayscherm binnenspiegel
Het achteruitkijkcameradisplay wordt
automatisch ingeschakeld wanneer
de achteruitversnelling wordt inge‐
schakeld. Ter bevestiging van de
inschakeling klinkt een geluidssig‐
naal.
Page 163 of 239

Rijden en bediening161Displayscherm Infotainmentsysteem
Bij auto's met een navigatiesysteem
verschijnt mogelijk het achteruitkijk‐
cameradisplay op het scherm van het Infotainmentsysteem (afhankelijk van
de versie).
Display baanrijstrook (1)
Afhankelijk van de versie verschijnt
de baanrijstrook (1) van de auto in
blauw op het infodisplay. Deze toont
de baan van de auto op basis van de stuuruitslag.
Display vaste rijstrook (2)
Het display van de vaste rijstrook (2) toont het traject van de auto als dewielen rechtuit blijven staan.
Richtlijnen (3, 4, 5) worden samen
met het display van de vaste
rijstrook (2) gebruikt en geven de
afstand achter de auto aan.De richtlijnintervallen zijn als volgt:3 (Rood):30 cm4 (Geel):70 cm5 (Groen):150 cmInstellingen
Instellingen als helderheid, contrast
en kleuren kunnen worden gewijzigd
via het Infotainmentsysteem. U kunt
de functie ook permanent uitschake‐
len. Raadpleeg voor meer informatie
de Handleiding Infotainment.
Uitschakelen
Als de achteruitversnelling gedu‐
rende ongeveer vijf seconden niet
wordt ingeschakeld, wordt de camera
na enige tijd weer ingeschakeld.
Storing
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving
● als de zon of koplampen van andere auto's direct in de lens
van de camera schijnen
Page 164 of 239

162Rijden en bediening● als de cameralens door ijs,sneeuw, modder of iets anders is
vervuild. Reinig de lens, spoel
deze af met water en wrijf na met
een zachte doek
● de achterdeuren/achterklep niet goed gesloten zijn/is
● de auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad
● bij extreme temperatuurwisselin‐ genBrandstof
Brandstof voordieselmotoren
Gebruik uitsluitend dieselbrandstof‐ fen die voldoen aan EN 590. De
brandstof moet een laag zwavelge‐ halte hebben (max. 10 ppm). Het is
toegestaan gelijkwaardige genorma‐
liseerde brandstoffen te gebruiken
met een gehalte aan biodiesel
(= FAME conform EN14214) van max. 7 volumeprocent (zoals
DIN 51628 of gelijkwaardige
normen).
Landen buiten de Europese Unie
gebruiken Euro-Diesel met een
zwavelconcentratie van minder dan 50 ppm.Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet
voldoet aan EN 590 of soortgelijk,
kan leiden tot een verminderd
motorvermogen, meer slijtage of motorschade en vervallen van de
garantie.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te
lengen met brandstoffen voor benzi‐ nemotoren.
De viscositeit en filtreerbaarheid van
dieseloliesoorten zijn temperatuuraf‐
hankelijk. Bij lage temperaturen
dieselolie met gegarandeerde winter‐ eigenschappen tanken.
Dieselbrandstoffilter 3 176, diesel‐
brandstofsysteem ontluchten 3 176.
Tanken9 Gevaar
Zet de motor af en schakel extern
verwarmingen met verbrandings‐
kamers uit alvorens te beginnen met tanken.
Auto's met Stop/Start-systeem:
De motor moet uitgeschakeld en
de contactsleutel verwijderd zijn
om het risico te vermijden dat het
systeem de motor automatisch
opnieuw start.
Page 165 of 239

Rijden en bediening163Schakel mobiele telefoons uit.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
Let op
Om er zeker van te zijn dat het juiste
brandstofpeil wordt weergegeven,
moet het contact worden uitgescha‐
keld voordat wordt bijgetankt.
Vermijd bijvullen met kleine hoeveel‐
heden (bijv. minder dan vijf liter), om
zeker te zijn van een nauwkeurige
aflezing.
De tankklep zit aan de linkerkant van
de auto.
De tankvulklep kan alleen worden
geopend als de auto ontgrendeld is
en de linker deur wordt geopend.
Let op
Open de zijschuifdeur links tijdens
het bijtanken niet.
Trek aan de klep om te openen.Voorzichtig
Bij auto's met AdBlue is de
AdBlue-dop de onderste blauwe dop 3 142 en is de brandstoftank‐
dop de bovenste zwarte dop (pijl‐
tjes op de afbeelding).
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten. Onmiddellijk hulp van
een werkplaats inroepen.
Om de tankdop te openen, deze
linksom draaien.
Bij het tanken de tankdop in de steun op de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en open‐
zetten.
Na het automatisch afslaan kunt u
nog maximaal twee keer door druk‐
ken op het pistool helemaal voltan‐
ken.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Page 166 of 239

164Rijden en bedieningNa het tanken de tankdop terugplaat‐sen en zo ver mogelijk rechtsom
draaien.
Sluit de tankklep.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen. Auto's met een dieselmotorhebben een speciale tankdop.
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
De waarden voor het brandstofver‐
bruik (gecombineerd) van het model
Opel Vivaro liggen binnen een bereik van 7,4 tot 5,7 l/100 km.
Afhankelijk van het land verschijnt het
brandstofverbruik in km/l. In dit geval
ligt het brandstofverbruik (gecombi‐
neerd) van het model Opel Vivaro
binnen een bereik van ongeveer 13,5
tot 17,5 km/l.
De CO 2-emissie (gecombineerd) is
binnen een bereik van 195 tot
149 g/km.Raadpleeg voor de waarden die
specifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de
andere nationale autopapieren.
Algemene informatie
De opgegeven getallen voor het offi‐
ciële brandstofverbruik en de speci‐
fieke CO
2-
emissie hebben betrekking
op het EU-basismodel met standaard uitrusting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2-
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening R (EG)
nr. 715/2007 (in de meest recente van toepassing zijnde versie), waarbij
rekening wordt gehouden met het
gewicht van de auto in bedrijfstoe‐
stand, zoals voorgeschreven door de
verordening.
De getallen worden alleen gegeven
ter vergelijking tussen verschillende
varianten van de auto's en mogen niet als garantie worden opgevat voor het
werkelijke brandstofverbruik van een
bepaalde auto.Extra uitrusting kan enigszins hogere
resultaten tot gevolg hebben dan de
vermelde getallen voor brandstofver‐
bruik en CO 2. Het brandstofverbruik
hangt bovendien af van de persoon‐
lijke rijstijl, de staat van het wegdek en de verkeersomstandigheden.
Page 167 of 239

Rijden en bediening165Trekhaak
Algemene informatie
Het achteraf monteren van een trek‐
haak door een werkplaats laten
uitvoeren. Zo nodig wijzigingen in de
auto aanbrengen, zoals in het koel‐
systeem, de hitteschilden of andere
uitrusting. Alleen trekhaken gebrui‐
ken die voor uw auto zijn goedge‐
keurd.
Rijgedrag en aanhangertips
Bij beremde aanhangers/caravans de losbreekkabel bevestigen.
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd. Voor aanhangers met een
geringe rijstabiliteit wordt het gebruik
van een trillingsdemper aanbevolen.
Niet sneller rijden dan 80 km/u, ook al
zijn hogere snelheden toegestaan in
het land waar u rijdt.Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 225.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐ den. Het werkelijke trekgewicht is hetverschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Het geldt normaal bij
hellingspercentages tot maximaal
12%.Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor
iedere 1000 meter aan hoogtetoe‐
name met 10% worden verminderd.
Bij het rijden op wegen met een
gering hellingspercentage (kleiner
dan 8%, bijv. snelwegen) hoeft het
maximaal toelaatbare treingewicht
niet te worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 214
vermeld.
Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
Page 168 of 239
166Rijden en bedieningDe maximaal toelaatbare kogeldruk
staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Altijd de maximale kogeldruk nastre‐
ven, vooral bij zware aanhangers. Nooit rijden met een kogeldruk lager
dan 25 kg.
Wanneer de aanhanger met meer
dan 1200 kg beladen is, een minimale kogeldruk van 50 kg aanhouden.
Achterasbelasting Bij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belading van de auto
(inclusief alle inzittenden), mag de
toelaatbare achterasbelasting (zie
typeplaatje of autopapieren) niet worden overschreden.
Aanhangerstabilisatie Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto/
aanhangercombinatie afgeremd
totdat de slingerbeweging stopt.
Wanneer het systeem actief is, moet
u het stuurwiel zo stil mogelijk
houden.Aanhangerstabilisatie (TSA) maakt
deel uit van het elektronische stabili‐
teitsprogramma (ESP® Plus
) 3 152.