Page 97 of 239
Instrumenten en bedieningsorganen95Controlelampen in de instrumentengroep
Page 98 of 239

96Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen in de dakconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 96XGordelwaarschuwing
3 97vAirbags en gordelspanners
3 97Ó AANAirbag activeren 3 97* UITAirbag deactiveren 3 97pLaadsysteem 3 98ZStoringsindicatielamp
3 98FLaat auto spoedig nakijken
3 98CSchakel motor uit 3 98RRemsysteem 3 98uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 99k jOpschakelen, terugscha‐
kelen 3 99RElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) 3 99ØElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) uit 3 99WKoelvloeistoftemperatuur
3 99!Voorverwarmen 3 100YAdBlue 3 100wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 100IMotoroliedruk 3 100ECOBrandstofbesparingsmodus
3 101YTe laag brandstofpeil
3 101DAutostop (Stop/Start-
systeem) 3 101\Autostop geblokkeerd (Stop/
Start-systeem) 3 1019Rijverlichting 3 1018Rijverlichting 3 101CGrootlicht 3 101>Mistlamp 3 102øMistachterlicht 3 102mCruise control 3 102USnelheidsbegrenzer cruise‐
control 3 102&Tachograaf 3 102yPortier open 3 102
Richtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar.
Page 99 of 239

Instrumenten en bedieningsorganen97Vervangen van lampen 3 178.
Zekeringen 3 184.
Richtingaanwijzers 3 112.
Gordelverklikker
X brandt of knippert rood.
Als de veiligheidsgordel wordt losge‐
maakt, zal controlelamp X knipperen
wanneer de rijsnelheid boven onge‐
veer 16 km/u komt. Ook klinkt er
gedurende maximaal twee minuten
een geluidssignaal.
Als de veiligheidsgordel wordt vast‐ gemaakt, dooft de controlelamp.
Let op
Bij zware voorwerpen op de voor‐
stoelen kan controlelamp X oplich‐
ten. Voorwerp van de stoel halen of
veiligheidsgordel vastmaken.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit
omdoen.
Inzittenden die geen gebruik
maken van de veiligheidsgordel
brengen bij eventuele aanrijdin‐
gen medepassagiers en zichzelf in gevaar.
Driepuntsveiligheidsgordels 3 56.
Airbag en gordelspanners v brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt de lamp niet of dooft deze
tijdens het rijden, dan is er sprake van een storing in de gordelspanners of
de airbags. Het is mogelijk dat de
airbags en gordelspanners bij een
aanrijding niet in werking treden.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 55, 3 60.
Airbag-deactivering
Ó AAN brandt geel.
De passagiersairbag voor is geacti‐
veerd.
* UIT brandt geel.
De passagiersairbag voor is gedeac‐
tiveerd 3 64.
Als beide controlelampen ÓAAN en
* UIT tegelijk branden, is er een
systeemstoring. De systeemstatus
wordt niet aangeduid; er mag
niemand op de passagiersstoel
worden vervoerd. Onmiddellijk
contact opnemen met een werk‐
plaats.
Indien verlicht in combinatie met v of
F , de hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
Page 100 of 239

98Instrumenten en bedieningsorganen9Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem
tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel
voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Airbagsysteem 3 60, gordelspanners
3 55, airbag-deactivering 3 64.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor Als controlelamp p brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel de motor uit.
Accu wordt niet opgeladen. Motor‐ koeling wordt mogelijk onderbroken.
De rembekrachtiging weigert moge‐
lijk dienst. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Service-indicatie
F brandt geel.Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelam‐
pen en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden
3 102. Onmiddellijk de hulp van een
werkplaats inroepen.
Schakel motor uit C brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐ lampen (bijv. p, I en R), begeleid
door een geluidssignaal en een bijbe‐ horend bericht op het Driver Informa‐
tion Center 3 102: schakel motor
onmiddellijk uit en raadpleeg een
werkplaats.
Remsysteem
R brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact als de handrem aangetrokken is 3 150 en dooft wanneer de hand‐
rem wordt losgezet.
Page 101 of 239

Instrumenten en bedieningsorganen99Licht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 173.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Als R brandt samen met controle‐
lamp C en een geluidssignaal, is er
een storing in het remsysteem. Een
bijbehorend bericht verschijnt ook op
het Driver Information Center 3 102.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Remsysteem 3 149.
Antiblokkeersysteem (ABS) u brandt geel.
Brandt korte tijd nadat het contact is
ingeschakeld. Het systeem is na het
doven van u klaar voor gebruik.
Als controlelamp u niet na enkele
seconden dooft of onderweg oplicht,
is er een storing in het ABS. Contro‐ lelamp F kan ook oplichten op de
instrumentengroep samen met een
bijbehorend bericht op het Driver
Information Center 3 102. Het
remsysteem blijft zonder ingrepen
van het ABS werken.
Als controlelampen u, F , R en C
branden, is er een storing in het
remsysteem. Een bijbehorend bericht
verschijnt in het Driver Information
Center. Onmiddellijk de hulp van een werkplaats inroepen.
Antiblokkeersysteem (ABS) 3 149.
Opschakelen k of j brandt.
Wij raden u in dat geval omwille van
een zuiniger verbruik aan om te scha‐
kelen.
Elektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP)
R knippert of brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.Knippert tijdens het rijden
Het systeem grijpt actief in. Het
motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Brandt tijdens het rijden
Het systeem is niet beschikbaar. Een bijbehorend bericht verschijnt ook op
het Driver Information Center 3 102.
ESP® Plus
3 152, Traction Control-
systeem 3 151.
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma uit
Ø brandt groen.
Als ESP® Plus
gedeactiveerd is met
Ø op het instrumentenpaneel, dan
brandt controlelamp Ø en verschijnt
een bijbehorend bericht op het Driver Information Center 3 102.
ESP® Plus
3 152, Traction Control-
systeem 3 151.
Koelvloeistoftemperatuur W brandt blauw of rood.
Page 102 of 239

100Instrumenten en bedieningsorganenBrandt kort rood wanneer het contactwordt ingeschakeld en wordt dan
blauw.
Brandt rood bij een draaiende
motor
Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 172.
Werkplaats raadplegen als er
voldoende koelvloeistof is.
De controlelamp moet blauw zijn
voordat u verder rijdt.
Voorverwarming ! brandt geel.
Voorverwarming wordt geactiveerd.
Werkt alleen bij lage buitentempera‐
turen.
AdBlue
Y brandt geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.
Licht samen met controlelamp F op
als aanduiding van een systeemsto‐
ring of als waarschuwing dat de motor na het bepaalde afstand wellicht niet
kan worden gestart. Onmiddellijk de
hulp van een werkplaats inroepen.
Er verschijnt een bijbehorend bericht
op het Driver Information Center
3 102.
U kunt het restpercentage AdBlue
ook controleren door de knop aan het
uiteinde van de wisserhendel meer‐
dere keren in te drukken. Boordcom‐
puter 3 105.
AdBlue 3 142.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
De controlelamp w brandt samen met
C 3 98 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt gedetecteerd.
Knippert
Storing in het systeem. Na enige tijd brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
De controlelamp w brandt samen met
A 3 98 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een band zonder druksensor wordt
geplaatst (bijv. reservewiel).
Bandenspanningscontrolesysteem
3 191.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Page 103 of 239

Instrumenten en bedieningsorganen101Brandt bij een draaiende motorAls controlelamp I brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐ lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel motor uit.Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐ len.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 170.
Brandstofbesparingsmodus ECO brandt groen wanneer de ECO-
stand is ingeschakeld voor besparen
van brandstof.
ECO-stand, zuinig rijden 3 131.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt wanneer het peil in de brand‐
stoftank laag is (bereik van ongeveer
50 km); onmiddellijk tanken 3 162.
Katalysator 3 142.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 176.
Stop-startsysteem
D brandt wanneer de motor op Auto‐
stop staat.
\ brandt wanneer een Autostop
wordt verhinderd als niet aan
bepaalde voorwaarden wordt
voldaan.
Stop-startsysteem 3 137.
Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt wanneer de koplampen aan zijn.
8 brandt groen.
Brandt wanneer de zijmarkeringslich‐ ten aan zijn.
Verlichting 3 109.
Grootlicht P brandt blauw.
Page 104 of 239

102Instrumenten en bedieningsorganenBrandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 110.
Mistlamp
> brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste mistlampen 3 112.
Mistachterlicht
ø brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 112.
Cruise control
m , U brandt groen of geel.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.
U brandt groen als het systeem aan
is.
Snelheidsbegrenzer U brandt geel.
U brandt geel als het systeem aan is.
Cruise control en snelheidsbegrenzer
3 154.Tachograaf
& licht op wanneer er een storing is
3 107.
Portier open
y brandt rood.
Brandt wanneer een deur niet geheel gesloten is.
Een bijbehorend bericht verschijnt
ook op het Driver Information Center
3 102.Informatiedisplays
Driver Information Center
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
● buitentemperatuur 3 87
● klok 3 88
● kilometerteller 3 91
● dagteller 3 91
● service-display 3 93
● boordinformatie 3 103
● boordcomputer 3 105