Page 129 of 239

Klimaatregeling127● Selecteer P op de menubalk en
druk op G om te bevestigen.
● Selecteer het gewenste vooraf ingestelde geheugennummer
P1 , P2 of P3 en bevestig.
● Selecteer F en bevestig.
● Selecteer de weekdag of groep weekdagen en bevestig.
● Selecteer het uur en bevestig.
● Selecteer de minuten en beves‐ tig.
● Selecteer Y of x en bevestig.
● Selecteer ECO of HIGH en bevestig.
● Selecteer de duur en bevestig.
● Druk op d om af te sluiten.
Herhaal zo nodig de procedure om de
andere vooraf ingestelde geheugen‐
nummers te programmeren.
Selecteer voor het activeren van een gewenst vooraf ingesteld geheugen‐
nummer P1, P2 of P3, selecteer On
en bevestig.
Wanneer een programma is geacti‐
veerd, verschijnen P en Y samen.Selecteer voor het deactiveren van
een vooraf ingesteld geheugennum‐
mer P1, P2 of P3, selecteer Off en
bevestig.
De verwarming stopt automatisch vijf minuten na de geprogrammeerde
vertrektijd.
Let op
Het afstandsbedieningssysteem is
voorzien van een temperatuursen‐
sor die de looptijd berekent volgens
de omgevingstemperatuur en het
gewenste verwarmingsniveau
(ECO of HIGH). Het systeem start
automatisch tussen de vijf en
60 minuten die voorafgaan aan de geprogrammeerde starttijd.
Tijd en weekdag Þ instellen
Als de voertuigaccu afgekoppeld is of als de spanning ervan te laag is, moet de eenheid opnieuw worden inge‐steld.
● Selecteer F in de menubalk en
bevestig.
● Selecteer Þ in de menubalk en
bevestig.
● Wijzig de uren met k of l en
bevestig.● Wijzig de minuten met k of l en
bevestig.
● Druk op d om af te sluiten.
● Selecteer F in de menubalk en
bevestig.
● Selecteer Mo in de menubalk en
bevestig.
● Wijzig de weekdag met k of l
en bevestig.
● Druk op d om af te sluiten.
Verwarmingsniveau
Het gewenste verwarmingsniveau
voor geprogrammeerde vertrektijden
kan worden ingesteld op ECO of
HIGH.
● Selecteer Y in de menubalk en
bevestig.
● Selecteer ECO of HIGH en bevestig.
● Druk op d om af te sluiten.
Bediening (type B)
Verwarming Y of ventilatie x
Selecteer zo nodig de bedrijfsmodus
Y of x.
Page 130 of 239

128Klimaatregeling● Druk driemaal op l.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT,
Y of x knippert.
● Stel af met k of l om Y of x te
selecteren.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Druk op Y gedurende één seconde
om in te schakelen. De vooraf
bepaalde verwarmingsduur, bijv. 30,
verschijnt. De fabrieksinstelling is
30 minuten.
De verwarmingsduur kan worden
ingesteld in stappen van
tien minuten. Noteer vanwege het
stroomverbruik de verwarmingstijd.
● Druk viermaal op l.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT , Y /
x knippert.
● Stel af met k of l om de gewen‐
ste verwarmingsduur te selecte‐
ren.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Druk op UIT om uit te schakelen.Programmeren y
Het systeem berekent de bedrijfstijd
van de verwarming afhankelijk van de
temperatuur in de auto.
● Tweemaal op k drukken.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT,
y knippert.
● Stel af met k of l om de vertrek‐
tijd te selecteren.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Druk op Y gedurende één seconde
om in te schakelen, HTM verschijnt.
Verwarming stopt automatisch na de
geprogrammeerde vertrektijd of kan
handmatig worden uitgeschakeld.
● Tweemaal op k drukken.
● Druk gedurende één seconde op
UIT , HTM gaat uit.
Tijd instellen
Als de voertuigaccu afgekoppeld is of
als de spanning ervan te laag is, moet
de tijd opnieuw worden ingesteld.
● Eenmaal op l drukken.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT,
Ö knippert.● Stel af met k of l om de tijd in
te stellen.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Verwarmingsniveau
Het gewenste verwarmingsniveau
voor geprogrammeerde vertrektijden
kan worden ingesteld tussen C1 en
C5.
● Druk driemaal op k.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT,
Y knippert.
● Stel af met k of l om het
verwarmingsniveau in te stellen.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Om de interieurtemperatuur weer te
geven, twee keer op l drukken.
Page 131 of 239

Klimaatregeling129Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Bij ingeschakelde koeling moet er
minimaal één luchtrooster geopend
zijn, om te voorkomen dat de verdam‐
per door gebrek aan luchtcirculatie
bevriest.9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Middelste luchtroosters
Kantel voor het openen of sluiten van de middelste luchtroosters en het
richten van de luchtstroom de lamel‐
len omhoog of omlaag en draai het
stelwiel naar links of naar rechts.
Zijdelingse luchtroosters
Kantel voor het openen of sluiten van de zijluchtroosters de lamellen
omhoog of omlaag.
Luchtstroom door draaien van de
roosters richten.
Afhankelijk van de positie van de
temperatuurknop komt er via de zijde‐ lingse uitstroomkanalen lucht van
buiten de auto in.
Luchtroosters achteraan
Afhankelijk van de auto bevinden zich
extra verstelbare luchtroosters in de
passagiersruimte achter.
Vaste luchtroosters
Tussen de voorruit en de deurruiten,
in de beenruimtes en, afhankelijk van
de auto, achterin bevinden zich extra
luchtroosters.
Koeling
handschoenenkastje
De airconditioning kan ook objecten
in het handschoenenkastje koelen.
Page 132 of 239

130KlimaatregelingOnderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat vóór de voorruit in de motorruimte schoon houden om lucht te laten instromen. Eventuele blade‐ren, vuil of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter
Het pollenfilter ontdoet de lucht die
via de luchtinlaat in de auto komt van stof, roet, pollen en sporen.
Let op
Alleen auto's met airconditioning
hebben een pollenfilter.
Airconditioning regelmatig aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen
kan de koeling niet worden ingescha‐
keld.Service
Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
Let op
Koelmiddel R-134a bevat gefluo‐
reerde broeikasgassen met een
factor wereldwijde opwarming van
1430.
De airconditioning voorin is gevuld
met 0,58 kg en heeft een CO 2-equi‐
valent van 0,83 ton, de airconditio‐
ning voor- en achterin is gevuld met
0,88 kg en heeft een CO
2-equivalent
van 1,26 ton.Afhankelijk van de auto staat er
mogelijk informatie over het airco‐
koelmiddel op een label in de motor‐
ruimte.
Page 133 of 239

Rijden en bediening131Rijden en bedieningRijtips......................................... 131
Economisch rijden ...................131
Controle over de auto ..............132
Sturen ...................................... 132
Starten en bediening .................133
Nieuwe auto inrijden ................133
Contactslotstanden ..................133
Aan/Uit-knop ............................ 133
Motor starten ........................... 135
Regeling stationair toerental ....136
Motor afzetten ......................... 136
Uitrol-brandstofafsluiter ...........137
Stop/Start-systeem ..................137
Parkeren .................................. 140
Uitlaatgassen ............................. 141
Roetfilter .................................. 141
Katalysator .............................. 142
AdBlue ..................................... 142
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 148
Remmen .................................... 149
Antiblokkeersysteem ...............149
Handrem .................................. 150
Remassistentie ........................150
Hellingrem ............................... 150Rijregelsystemen.......................151
Traction Control .......................151
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) .. 152
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 154
Cruise control .......................... 154
Snelheidsbegrenzer ................157
Parkeerhulp ............................. 157
Achteruitkijkcamera .................160
Brandstof ................................... 162
Brandstof voor dieselmotoren . 162
Tanken .................................... 162
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 164
Trekhaak .................................... 165
Algemene informatie ...............165
Rijgedrag en aanhangertips ....165
Aanhanger trekken ..................165
Aanhangerstabilisatie ..............166Rijtips
Economisch rijden
Modus ECO De ECO-modus is een functie voor
een optimaal brandstofverbruik. Deze
is van invloed op het motorvermogen
en het koppel, het acceleratievermo‐
gen, de schakelindicatie, de verwar‐
ming, de airconditioning en de
stroomverbruikers.
Inschakelen
Page 134 of 239

132Rijden en bedieningDruk op ECO. Controlelamp ECO op
de instrumentengroep gaat na het
inschakelen branden.
Let op
Als u in de modus ECO rijdt, werkt
de klimaatregeling mogelijk minder
goed 3 117.
Onderweg kunt u de ECO-modus
tijdelijk uitschakelen, bijv. voor meer
motorvermogen, door het gaspedaal
stevig in te trappen.
De ECO-modus wordt weer inge‐
schakeld zodra het gaspedaal minder diep wordt ingetrapt.
Uitschakelen
Toets ECO nogmaals indrukken.
Controlelamp ECO dooft op de instru‐
mentengroep.
Controle over de auto
Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
Veel systemen werken dan niet meer(bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
tiging). Wanneer u op deze manier
rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en
anderen. Alle systemen werken
tijdens een Autostop, maar er is
wellicht een gecontroleerde vermin‐
dering in de stuurbekrachtiging en de
rijsnelheid is verlaagd.
Stop-startsysteem 3 137.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.Afrijden van hellingen
Schakel een versnelling in bij het afrij‐
den van hellingen om zeker te zijn dat
voldoende remdruk beschikbaar is.
Sturen
Als de stuurbekrachtiging wegvalt
omdat de motor afslaat of wegens
een defect in het systeem, kunt u de
auto blijven besturen, maar kost dat
wellicht meer kracht.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
15 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Page 135 of 239

Rijden en bediening133Starten en bedieningNieuwe auto inrijden
De eerste paar ritten tijdens de inrij‐
periode en ook na het aanbrengen
van nieuwe remblokken niet onnodig hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het roetfilter wellicht vaker gereinigd. Autostop is wellicht niet
mogelijk wanneer de accu wordt
opgeladen.
Stop-startsysteem 3 137.
Roetfilter 3 141.
Contactslotstanden Draai de sleutel op:0:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot
losgezet, sommige elektrische
functies werken, contact is uit2:contact is aan, dieselmotor gloeit
voor. De controlelampen bran‐
den en de meeste elektrische
functies werken3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart isStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
Page 136 of 239

134Rijden en bedieningAls de elektronische sleutel niet in de
auto ligt, verschijnt er een bijbeho‐ rend bericht op het Driver Information Center 3 102.
Let op
Leg de elektronische sleutel onder‐ weg niet in de bagageruimte, aange‐
zien deze buiten de detectiezone
(aangegeven door een geluidssig‐
naal bij lage snelheid 3 104 en een
bericht op het Driver Information
Center 3 103) ligt.
Let op
Als de elektronische sleutel in het
interieur voorin wordt bewaart en er
een bericht op het Driver Information Center verschijnt (waarbij er moge‐lijk een geluidssignaal klinkt) ter indi‐
catie dat deze buiten het ontvangst‐
bereik is, adviseren we de elektroni‐
sche sleutel in de kaartlezer te
steken.
Sommige functies, bijv. Infotainment‐
systeem, zijn beschikbaar voor
gebruik zodra u instapt.Accessoirestand
Druk op START/STOP zonder het
koppelings- of rempedaal in te trap‐
pen om verdere elektrische functies
te kunnen bedienen.
Deze functies worden automatisch
uitgeschakeld na een vertraging.
Motor starten
Trap het koppelings- en rempedaal in
en druk op START/STOP . Laat de
toets los zodra het starten begint.
Als er een versnelling ingeschakeldis, kan de motor alleen worden
gestart door het koppelingspedaal in
te trappen en op de knop
START/STOP te drukken.
Soms kan het nodig zijn om bij het
indrukken van START/STOP iets aan
het stuurwiel te draaien om het stuur‐
slot te ontgrendelen. Er verschijnt een bijbehorend bericht op het Driver
Information Center 3 102.
Houd bij zeer lage buitentemperatu‐
ren (bijv. lager dan -10 °C) het koppe‐ lingspedaal ingetrapt en druk op
START/STOP totdat de motor start.Als er aan een van de startvoorwaar‐
den niet is voldaan, verschijnt er een bijbehorend bericht op het Driver
Information Center 3 102.
Boordinformatie 3 103.
Motor afzetten De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
U schakelt de motor uit door in stil‐
stand op START/STOP te drukken.
Na het openen van de bestuurders‐
deur en het vergrendelen van de auto wordt het stuurslot ingeschakeld.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, verschijnt er een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐
tion Center 3 102. Druk in dat geval
gedurende twee seconden op
START/STOP om de motor te stop‐
pen.
Centrale vergrendeling 3 25.
Behouden stroom uit
Druk gedurende meer dan
twee seconden op START/STOP; de
motor wordt uitgeschakeld, maar