4Inleiding● Richtingaanduidingen in debeschrijvingen, zoals links,
rechts, voor of achter moeten
altijd met de blik in de rijrichting
worden gezien.
● De displays van het voertuig ondersteunen mogelijkerwijs uw
taal niet.
● Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt.
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig9 Gevaar
Teksten met de vermelding
9 Gevaar wijzen op een mogelijk
levensgevaar. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan levensge‐ vaar inhouden.
9 Waarschuwing
Teksten met de vermelding
9 Waarschuwing wijzen op een
mogelijk gevaar voor ongelukken
of verwondingen. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan tot
verwondingen leiden.Voorzichtig
Teksten met de vermelding
Voorzichtig wijzen erop dat de
auto mogelijk beschadigd kan
raken. Het niet naleven van deze
richtlijnen kan tot beschadiging
van de auto leiden.
Symbolen
Verwijzingen naar andere pagina's
worden aangeduid met 3. 3 betekent
"zie pagina".
Paginaverwijzingen en lemma's in de
index verwijzen naar de ingespron‐
gen koppen in de inhoudsopgave.
We wensen u vele uren autorijplezier. Adam Opel AG
Kort en bondig111Zijdelingse luchtroosters .....129
2 Asbak .................................... 90
Bekerhouder ........................ 75
3 Lichtschakelaar ..................109
Mistachterlicht .....................112
Mistlampen ......................... 112
Uitstapverlichting ................. 115
Richtingaanwijzers ..............112
Zijmarkeringslichten ............109
Lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................. 110
4 Instrumenten ........................ 91
Driver Information Center .... 102
Tripcomputer ...................... 105
5 Claxon ................................... 85
Bestuurdersairbag ................63
6 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers ..................86
Achterruitwisser, achter‐
ruitsproeier ........................... 87
Tripcomputer ...................... 1057Kaartlezer voor
elektronisch
sleutelsysteem ......................23
8 Stuurkolomknoppen ..............85
9 Middelste luchtroosters .......129
10 Stekkerdoos .......................... 88
Aansteker .............................. 90
Muntenbakje, USB-
aansluiting ............................. 73
11 Info-display .......................... 103
12 Passagiersairbag ..................63
13 Handschoenenkastje ...........74
14 Verwarmbare
buitenspiegels ....................... 41
Verwarmbare achterruit ........45
Stationair-toerentalregeling . 136
15 Stekkerdoos .......................... 88
Aansteker .............................. 90
16 Verwarming en ventilatie ....117
Elektronische
klimaatregeling (ECC) .........119
17 Asbak .................................... 90
Bekerhouder ........................ 7518Alarmknipperlichten ............111
Centrale vergrendeling .........25
19 Aan/Uit-knop voor
elektronisch
sleutelsysteem ....................133
20 Eco-knop voor brandstof‐
besparingsmodus ...............131
21 Stop-startsysteem ...............137
Cruise control en snel‐
heidsbegrenzer ..................154
22 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 85
Cruisecontrol ...................... 154
23 Contactslot met stuurslot ....133
24 Stuurwiel instellen .................85
25 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................. 169
26 Zekeringenkast ...................185
27 Park pilot met
ultrasoonsensoren .............157
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP® Plus
) ........ 152
Traction Control-systeem
(TC) ..................................... 151
Stoelen, veiligheidssystemen51Achterbank
Zitplaatsen achterin
Afhankelijk van de auto kunnen er
zitplaatsen achterin op de 2e rij en de
3e rij aanwezig zijn.
Achterinstap
Open voor toegang tot de stoelen op
de 3e zitrij (mits aanwezig) de
zijschuifdeur, druk de ontgrendelings‐
hendel op de neerklapbare toegangs‐
stoel op de 2e rij omlaag en klap de
rugleuning van de stoel naar voren.
Maak zo nodig de veiligheidsgordels
los uit hun gespen.
9 Waarschuwing
Controleer of de rugleuning naar
de juiste stand terug gaat en of de
veiligheidsgordelgespen goed
vastzitten.
Veiligheidsgordel omdoen en losma‐ ken 3 56.
Schuifdeur 3 32.
Zittingkussen
Afhankelijk van de versie kan het
zittingkussen in een van de
vijf standen worden gezet door de
band vooraan de stoel en het schuif‐
zittingkussen voorzichtig naar voren
of naar achteren te trekken.
Opbergvak onder passagiersstoel 3 76.
Zitplaatsen achterin neerklappen
en verwijderen9 Waarschuwing
Houd als de achterbank wordt
opgeklapt of verwijderd de handen en voeten uit het bewegingsge‐
bied.
Nooit onder het rijden de stoelen
verstellen, omdat dit oncontroleer‐ bare bewegingen kan veroorza‐
ken.
Controleer vóór het achterin
plaatsnemen of de zitplaatsen
achterin en de rugleuningen
geheel zijn vastgeklikt.
52Stoelen, veiligheidssystemen
Zorg vóór het neerklappen of verwij‐
deren van de zitplaatsen achterin ervoor dat de armsteunen helemaal
omhoog worden geklapt.
Haal voordat u de zitplaatsen achterin
neerklapt of verwijdert eerst de
buitenste veiligheidsgordels uit hun
gespen en berg de sluitingen op in
hun behuizing.
Steek bij de middelste zitplaats
achterin de sluiting in de gesp 1.
Zitplaatsen achterin neerklappen Bij sommige modellen kan de baga‐
geruimte worden vergroot door de
zitplaatsen achterin 3e rij (mits aanwezig) neer te klappen.
9 Waarschuwing
Bij het opklappen van de bank
voorzichtig zijn – oppassen voor bewegende delen. Ervoor zorgendat de bank goed vastzit wanneer
deze volledig ingeklapt is.
Verwijder zo nodig de hoofdsteunen
3 46.
Trek aan de ontgrendelingsband en
klap de rugleuning op de zitting.
Houd de vergrendelstangen vast en
breng ze tegelijkertijd bij elkaar.
56Stoelen, veiligheidssystemenGordelwaarschuwing
Afhankelijk van de versie zijn beide
voorstoelen mogelijk uitgerust met
een gordelverklikker, aangegeven
door controlelampje X in de dakcon‐
sole 3 97.
Gordelkrachtbegrenzers
De gordelkrachtbegrenzers van de
voorstoelen beperken de krachten die inwerken op de inzittenden, doordat
de gordels tijdens een botsing gelei‐
delijk worden ontspannen.
Gordelspanners
De gordelsloten van de voorstoelen
worden bij een voldoende zware fron‐ tale botsing of bij een aanrijding van
achteren strakgetrokken.9 Waarschuwing
Bij onoordeelkundige behandeling
(bijv. demontage of montage van
de gordels) kunnen de gordel‐
spanners in werking treden met
kans op letsel.
Geactiveerde gordelspanners zijn te
herkennen aan de continu brandende
controlelamp v 3 97.
Geactiveerde gordelspanners door
een werkplaats laten vervangen.
Gordelspanners worden slechts
eenmaal geactiveerd.
Let op
Geen accessoires of andere voor‐
werpen aanbrengen in het werkings‐ gebied van de gordelspanners.
Geen aanpassingen in de gordel‐ spanneronderdelen aanbrengen,
anders vervalt de typegoedkeuring
van de auto.Driepuntsgordel
Veiligheidsgordels op de
voorstoelen
Omdoen
Gordel uit de oprolautomaat trekken,
zonder te verdraaien voor u langs
halen en de gesp in het slot steken.
Heupgordel tijdens het rijden van tijd
tot tijd strak trekken door aan de
schoudergordel te trekken.
Stoelen, veiligheidssystemen599Waarschuwing
De veiligheidsgordel werkt bij een
ongeval niet, tenzij zowel de
onderste als de bovenste sluiting
goed zijn aangebracht.
Bij het losmaken van de veilig‐
heidsgordel altijd eerst de boven‐
ste sluiting en dan de onderste
sluiting uit het slot nemen.
Demonteer de sluitingen van de
gespen voordat u stoelen uit de
auto haalt of om bij de achterbank te kunnen komen.
Voor de middelste zitplaats achterin,
de gordel uit de oprolautomaat trek‐
ken, zonder te verdraaien voor u
langs halen en de sluiting in het slot
vastklikken 7.9 Waarschuwing
Controleer vóór het achterin
plaatsnemen of de zitplaatsen
achterin en de rugleuningen
geheel zijn vastgeklikt.
Zitplaatsen achterin 3 51.
Berg ter voorkoming van schade aan
de auto de sluitingen van de buitenste
veiligheidsgordels achter altijd op in
de behuizing, mits aanwezig.
Steek bij de middelste zitplaats
achterin de sluiting in de betreffende
gesp als de zitplaats niet bezet is.
Gebruik van de veiligheidsgordel
tijdens de zwangerschap9 Waarschuwing
De heupgordel moet zo laag
mogelijk over het bekken lopen
om druk op de buik te voorkomen.
84Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................85
Stuurwielverstelling ...................85
Stuurbedieningsknoppen ...........85
Claxon ....................................... 85
Knoppen op stuurkolom ............85
Wis-/wasinstallatie voorruit ........86
Wis-/wasinstallatie achterruit .....87
Buitentemperatuur .....................87
Klok ........................................... 88
Elektrische aansluitingen ...........88
Aansteker .................................. 90
Asbakken ................................... 90
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................91
Instrumentengroep ....................91
Snelheidsmeter ......................... 91
Kilometerteller ........................... 91
Dagteller .................................... 91
Toerenteller ............................... 92
Brandstofmeter .......................... 92
Brandstofverbruikmeter .............93
Service-display .......................... 93
Controlelampen ......................... 94
Richtingaanwijzer ......................96Gordelverklikker ........................97
Airbag en gordelspanners .........97
Airbag-deactivering ...................97
Laadsysteem ............................. 98
Storingsindicatielamp ................98
Service-indicatie ........................98
Schakel motor uit .......................98
Remsysteem ............................. 98
Antiblokkeersysteem (ABS) .......99
Opschakelen ............................. 99
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) .......................... 99
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma uit ............................... 99
Koelvloeistoftemperatuur ...........99
Voorverwarming ......................100
AdBlue ..................................... 100
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 100
Motoroliedruk ........................... 100
Brandstofbesparingsmodus .....101
Te laag brandstofpeil ...............101
Stop-startsysteem ...................101
Rijverlichting ............................ 101
Grootlicht ................................. 101
Mistlamp .................................. 102
Mistachterlicht ......................... 102
Cruise control .......................... 102
Tachograaf .............................. 102
Portier open ............................. 102Informatiedisplays......................102
Driver Information Center ........102
Info-Display ............................. 103
Boordinformatie ......................... 103
Geluidssignalen .......................104
Motoroliepeil ............................ 105
Tripcomputer .............................. 105
Tachograaf ................................. 107
Instrumenten en bedieningsorganen87Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.
kort trekken:wisser maakt één
slaglang trekken:wisser maakt
meerdere slagen
Onderhoudsstand
Afhankelijk van de versie kan de voor‐
ruitenwisserhendel zijn uitgevoerd
met een onderhoudsstand om de
wisserbladen gemakkelijker te
kunnen vervangen.
Schakel voordat u de wisserbladen
vervangt het contact in en zet de
wisserhendel zo ver als mogelijk
omlaag; de wisser stopt in een stand van de motorkap af.
Wisserblad vervangen 3 177.
Wis-/wasinstallatie achterruit
Aan hendel draaien:
7:uite:wisser werktf:er wordt sproeiervloeistof tegen
de achterruit gespotenAls de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
Bij buitentemperaturen tot 3 °C knip‐
pert °C op het Driver Information
Center om voor gladheid te waar‐
schuwen. Het lampje blijft knipperen
totdat de temperatuur 3 °C over‐
schrijdt.