Page 121 of 191

Rijden en bediening119Auto stoppenWanneer in de automatische of hand‐
geschakelde modus wordt gestopt,
wordt de eerste versnelling ingescha‐ keld, waarna wordt ontkoppeld. In
stand R blijft de achteruitversnelling
ingeschakeld.
Wanneer de auto stilstaat, als de mo‐
tor loopt en er een vooruit- of achter‐
uitversnelling ingeschakeld is, klinkt
er een waarschuwingssignaal en
schakelt de transmissie in bepaalde
situaties automatisch N in.
Bij het stoppen op een helling de
handrem aantrekken of het rempe‐
daal intrappen. Om oververhitting van de koppeling te voorkomen, klinkt een
onderbroken akoestisch geluidssig‐
naal om aan te geven dat u het rem‐
pedaal moet intrappen of de handrem
moet aantrekken.
Motor afzetten tijdens langere perio‐ den van stilstand, zoals bij files.Afremmen op de motor
Automatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij ho‐
gere toeren op. Bij het remmen wordt
tijdig teruggeschakeld.
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren.
Auto heen en weer schommelenHet is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto
vastzit in zand, modder, sneeuw of
een kuil. Keuzehendel herhaaldelijk
tussen R en A/M (of tussen + en -)
bewegen terwijl u lichte druk op het
gaspedaal uitoefent. Motor niet te
hoge toeren laten maken en snel op‐
trekken voorkomen.
Parkeren
Trek de handrem aan. De laatst ge‐
selecteerde versnelling (zie versnel‐
lingsbakdisplay) blijft ingeschakeld.Voorzichtig
Laat de auto niet achter met de
transmissie in de stand N.
Wanneer het contact wordt ingescha‐
keld, klinkt er een geluidssignaal
wanneer de auto geparkeerd is met de transmissie nog op N.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingsbak niet meer
op bewegingen van de keuzehendel.
Handgeschakelde modus
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch
naar een hogere versnelling opge‐ schakeld. Bij een te hoog motortoe‐rental schakelt de versnellingsbak al‐ leen tijdens een kickdown automa‐
tisch op 3 120.
Page 122 of 191

120Rijden en bedieningWanneer schakelen met het oog ophet brandstofverbruik wordt aanbevo‐
len, gaat controlelamp [ of Ò op het
Driver Information Center (DIC) bran‐
den 3 82.
Elektronische
rijprogramma's
Ecomodus E
Na het inschakelen van de automati‐
sche modus kunt u met de ecomodus
het brandstofverbruik terugdringen.
In de ecomodus selecteert het sys‐
teem de meest geschikte versnelling
afhankelijk van de rijsnelheid, het mo‐ tortoerental en de intensiteit waarmee
het gaspedaal wordt ingetrapt.
Inschakelen
Druk op E op de behuizing van de
keuzehendel. Controlelamp E ver‐
schijnt op het transmissiedisplay ter
aanduiding dat het systeem werkt.
Uitschakelen
Ecomodus wordt uitgeschakeld door:
● nogmaals op E te drukken
● omschakelen naar de handma‐ tige modus
Om de versnellingsbak te bescher‐
men bij extreem hoge koppelingstem‐
peraturen klinkt er mogelijk een on‐
derbroken akoestisch geluidssignaal.
In dit geval de koppeling laten afkoe‐
len door het rempedaal in te trappen, N te selecteren en de handrem aan te
trekken.Kickdown
Wanneer het gaspedaal tot voorbij het weerstandspunt wordt bediend, wordt afhankelijk van het motortoe‐
rental een lagere versnelling inge‐
schakeld. Het volledige motorvermo‐
gen is beschikbaar voor acceleratie.
Als het motortoerental te hoog op‐
loopt, schakelt de versnellingsbak –
ook in de handgeschakelde modus –
automatisch naar een hogere ver‐
snelling. Zonder kickdown wordt deze
automatisch schakeling niet uitge‐
voerd in de handgeschakelde modus.
Storing
Bij een storing gaat controlelamp s
op het versnellingsbakdisplay bran‐
den.
Verder rijden is mogelijk, zij het voor‐
zichtig en anticiperend. Wellicht ver‐
schijnt er een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center
(DIC) en klinkt er een geluidssignaal
3 93.
Page 123 of 191

Rijden en bediening121Let op
Het volume van het geluidssignaal
kan ook via het Driver Information Center (DIC) 3 87 worden aange‐
past.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt. Hiervooris aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de
reis te vervolgen, de hulp van een werkplaats inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 81.
Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem
een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 81.
Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
Page 124 of 191

122Rijden en bedieningweg. De auto is bij een noodstopmogelijk niet meer bestuurbaar en
kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem Handbediende handrem
9 Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Trap om minder kracht te hoeven
uitoefenen bij het aantrekken van
de handrem tegelijkertijd het rem‐ pedaal in.
Bij aangetrokken handrem klinkt er
vanaf een bepaalde snelheid een ge‐
luidssignaal.
Let op
Het volume van het geluidssignaal
kan ook via het Driver Information
Center (DIC) 3 87 worden aange‐
past.
Controlelamp R 3 81.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet ver‐
minderen, zolang er maximaal ge‐ remd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.
Hellingrem
Het systeem voorkomt onbedoeld be‐ wegen bij het wegrijden op hellingen.
Wanneer u het rempedaal loslaat na‐ dat u op een helling bent gestopt, blijft
de rem nog gedurende 2 seconden
ingeschakeld. Bij het optrekken van
de auto worden de remmen automa‐
tisch gelost.
Als controlelamp Z onderweg op‐
licht, is er een storing in de hellingrem 3 82. De hulp van een werkplaats in‐
roepen om de storing te laten verhel‐
pen.
De hellingrem is niet actief tijdens een
Autostop.
Page 125 of 191
Rijden en bediening123Stop/Start-systeem 3 112.Rijregelsystemen
Traction Control
De anti-slipregelaar (ASR) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐
teitsregeling (ESC).
ASR verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
De ASR is gebruiksklaar zodra de
controlelamp R dooft.
Wanneer ASR actief is, knippert de
controlelamp R.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Uitschakelen
U kunt de ASR uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moeten kun‐
nen doorslaan: druk even op
ASR OFF .
Page 126 of 191

124Rijden en bedieningDe LED in de toets brandt en, afhan‐
kelijk van de versie, er kan een bericht op het Driver Information Center
(DIC) 3 87 verschijnen.
U kunt de ASR weer activeren door nogmaals op ASR OFF te drukken.
De ASR wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing wordt ASR automa‐
tisch uitgeschakeld. Controlelampje
R op de instrumentengroep gaat
branden. Afhankelijk van de versie
verschijnt er wellicht ook een bericht
op het DIC 3 87.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Controlelamp R 3 82.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐
stabiliteit ongeacht de staat van hetwegdek of de grip van de banden. Het voorkomt ook dat de aangedreven
wielen doorslaan.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
ESC is bedrijfsklaar zodra de contro‐
lelamp R dooft.
Wanneer ESC ingrijpt, gaat controle‐
lamp R knipperen.
Het ESC-systeem wordt bij het star‐
ten van de auto automatisch geacti‐
veerd en kan niet worden gedeacti‐
veerd.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Storing
Bij een storing wordt ESC automa‐
tisch uitgeschakeld en licht controle‐
lampje R op de instrumentengroep
op. Afhankelijk van de versie ver‐
schijnt er wellicht ook een bericht op
het Driver Information Center (DIC)
3 87. De LED in de knop ASR OFF
brandt ook.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Controlelamp R 3 82.
Page 127 of 191

Rijden en bediening125Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden van
meer dan ongeveer 30 km/u opslaan
en handhaven. Bij het op- en afrijden
van hellingen zijn afwijkingen van de
opgeslagen snelheid mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Controlelamp m 3 87.
Inschakelen
Draai het uiteinde van de hendel in de stand ON; controlelampje m op de in‐
strumentengroep licht op. Afhankelijk
van de versie verschijnt er wellicht
ook een bericht op het Driver Infor‐
mation Center (DIC) 3 87.
Inschakelen
Accelereer tot de gewenste snelheid
en duw de hendel omhoog ( +): de hui‐
dige snelheid wordt opgeslagen en
vastgehouden. U kunt het gaspedaal
loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het gas‐
pedaal wordt opnieuw de opgeslagen snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen Duw de hendel na het activeren van
de cruise control omhoog ( +) of duw
de hendel meerdere malen kort om‐
hoog ( +): de snelheid neemt voortdu‐
rend of in kleine stapjes toe.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door de hendel omhoog ( +) te duwen.
Page 128 of 191

126Rijden en bedieningSnelheid verlagenDuw de hendel na het activeren van
de cruise control omlaag ( -) of duw de
hendel meerdere malen kort omlaag
( -): de snelheid neemt voortdurend of
in kleine stapjes af.
Uitschakelen
Automatisch uitschakelen: ● rijsnelheid onder ong. 30 km/u
● het rempedaal wordt ingetrapt
● het koppelingspedaal wordt inge‐
trapt
● het Traction Control-systeem/de anti-slipregelaar (ASR) of de
elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) werkt
Opgeslagen snelheid hervatten
= bij een snelheid van meer dan
30 km/u indrukken. De opgeslagen
snelheid wordt nu overgenomen.Uitschakelen
Draai het uiteinde van de hendel in de stand OFF; controlelampje m dooft.
De opslagen snelheid wordt gewist.
Bij het uitschakelen van het contact
wordt ook de opgeslagen snelheid
gewist.
Parkeerhulp
De parkeerhulp meet de afstand tus‐
sen uw auto en eventuele obstakels,
wat het parkeren vergemakkelijkt, en
geeft geluidssignalen. De bestuurder
is en blijft echter verantwoordelijk bij
het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Controlelamp r 3 82.
Werking van het systeem
Bij het inschakelen van de achteruit‐
versnelling wordt de parkeerhulp au‐
tomatisch ingeschakeld.
De pieptonen volgen elkaar sneller op
naarmate de afstand tot het obstakel
afneemt. Bij een afstand van minder
dan 30 cm klinkt er een ononderbro‐
ken pieptoon die meteen stopt wan‐
neer de afstand groter wordt.
Storing
In geval van een systeemstoring
brandt r en verschijnt er een be‐
richt op het Driver Information Center (DIC) 3 87.