Page 129 of 191

Rijden en bediening127Door een van de onderstaande rede‐
nen werkt het systeem wellicht niet
goed:
● De ultrasoonsensoren zijn niet schoon. Houd de bumper vrij van
modder, vuil, sneeuw, ijs en slijk.
● De sensoren zijn bedekt met rijp of ijs.
● De achterdeuren / achterklep zijn/is open.
● Tijdens de laatste rijcyclus hing er een object uit de achterdeu‐
ren / achterklep. Na het wegne‐
men van het object werkt de par‐ keerhulp weer normaal.
● Op de achterkant van de auto be‐
vindt zich een object of een af‐
dekking.
● De bumper is beschadigd. Laat het systeem in een werkplaats re‐
pareren.
● Andere factoren, zoals trillingen van een pneumatische boorha‐
mer, doen het systeem minder
goed werken.
Raadpleeg een werkplaats als het
systeem nog steeds niet goed werkt.Bij een storing of het inschakelen van
de achteruitversnelling klinkt er ook
kort een geluidssignaal 3 93.
Let op
Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver InformationCenter (DIC) 3 87 worden aange‐
past.
Belangrijke tips voor het gebruik
van parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen. Indien dergelijke ob‐ stakels de waarnemingszone van
de sensoren verlaten wanneer het
voertuig dichterbij komt, zal er een continu waarschuwingssignaal
klinken.Voorzichtig
De sensor werkt eventueel minder goed wanneer deze bijv. met ijs of
sneeuw zijn bedekt.
De parkeerhulpsystemen werken
bij een zware belading eventueel
minder goed.
Bij grotere voertuigen (bijv. of‐
froad-voertuigen, minivans, be‐
stelauto's) is er sprake van bijzon‐
dere omstandigheden. De objec‐ therkenning in het bovenste deel
van deze voertuigen kan niet wor‐ den gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, zoals smalle voorwerpen
of zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
De parkeerhulp voorkomt geen
botsingen met objecten buiten het detectiebereik van de sensoren.
Page 130 of 191

128Rijden en bedieningLet op
Het parkeerhulpsysteem herkent automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
De sensor kan een niet-bestaand
voorwerp (storingsecho) herkennen
als gevolg van akoestische of me‐
chanische invloeden van buitenaf.Brandstof
Brandstof voor benzinemotoren
Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐ stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10%
bio-ethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐ taangetal gebruiken 3 175. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag
octaangetal resulteert mogelijk in een
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren
Alleen loodvrije dieselbrandstof ge‐
bruiken die voldoet aan EN 590.
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐ concentratie onder 50 ppm.
Page 131 of 191

Rijden en bediening129Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzi‐nemotoren.
Brandstof voor het rijden op aardgas
Aardgas met een methaangehalte
van ong. 78–99 % gebruiken. L-gas
(Low) bevat ong. 78–87 % en H-gas
(High) bevat ong. 87–99 %. Er kan
ook biogas met hetzelfde methaan‐
gehalte worden gebruikt mits het che‐ misch geraffineerd en ontzwaveld
werd.
Alleen aardgas of biogas gebruiken
dat voldoet aan DIN 51624.
Geen vloeibaar gas of LPG-autogas
gebruiken.
Brandstofkeuzeschakelaar
Met Y in de middenconsole schakelt
u tussen benzine en aardgas. De LED 1 -status toont de huidige werkings‐
modus.
1 uit:rijden op aardgas1 brandt:rijden op benzine
Zodra de aardgastanks leeg zijn,
schakelt het systeem over op ben‐
zine. Controlelamp Y brandt op het
Driver Information Center (DIC) 3 87
totdat het contact wordt uitgescha‐
keld.
Bij rijden op benzine rekeningen hou‐
den met een gering verlies van ver‐
mogen en draaimoment. Daarom rij‐
stijl (bijv. bij inhaalmanoeuvres) en
belasting van de auto (bijv. door een
aanhanger) overeenkomstig aanpas‐
sen.
De benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelamp § op‐
licht en daarna bijtanken. Dit is nodig
om de voor het rijden op benzine ver‐
eiste systeemfunctie en brandstof‐
kwaliteit te handhaven.
De auto regelmatig voltanken om cor‐ rosie in de tank tegen te gaan.
Tanken De tankklep zit achteraan aan de lin‐
kerzijde van de auto.
Page 132 of 191

130Rijden en bediening9Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met ver‐
brandingskamers uit. Zet alle mo‐
biele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐ ligheidsvoorschriften van het tank‐station in acht nemen.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
Ontgrendel de tankklep met de hand
door aan de klep te trekken.
Steek de sleutel in de tankdop en ont‐ grendel deze linksom.
Draai de tankdop linksom.Voorzichtig
Open de zijschuifdeur niet wan‐
neer de tankklep nog open is.
Let op
Afhankelijk van het model kan de zij‐
schuifdeur zijn uitgevoerd met een
veiligheidssysteem dat voorkomt dat de deur geheel wordt geopend wan‐neer de tankklep open is.
Zijschuifdeur 3 23.
Bij het tanken de tankdop in de steun
op de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en inscha‐
kelen.
Na het automatisch blokkeren kan de
brandstof met maximaal twee doses
brandstof worden bijgevuld.Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Afsluiten door de tankdop te plaatsen en rechtsom vast te draaien.
Steek de sleutel in de tankdop en ont‐
grendel deze linksom en trek de sleu‐ tel eruit.
Sluit de tankklep.
Page 133 of 191

Rijden en bediening131Aardgas tanken
Open de tankklep.
9Waarschuwing
Alleen tanken bij een maximale af‐
leverdruk van 250 bar. Alleen bij
tankstations met temperatuur‐
compensatie tanken.
Het tanken van aardgas helemaal
voltooien, d.w.z. de vulopening ont‐
luchten.
De capaciteit van de aardgastanks is
afhankelijk van de buitentempera‐
tuur, de afleverdruk en het type tank‐
installatie.
Sluit de tankklep na het tanken.
Benamingen van " aardgasauto's" in
het buitenland:DuitsErdgasfahrzeugeEngelsNGVs = Natural Gas Vehi‐
clesFransVéhicules au gaz naturel –
or – Véhicules GNVItaliaansMetano auto
Benamingen van " aardgas" in het bui‐
tenland:
DuitsErdgasEngelsCNG = Compressed
Natural GasFransGNV = Gaz Naturel (pour)
Véhicules - of -
CGN = carburantgaz
naturelItaliaansMetano (per auto)Tankdop
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen. Auto's met een dieselmotor heb‐
ben een speciale tankdop.
Brandstofblokkeersysteem Bij een in zekere mate ernstige bot‐sing wordt omwille van de veiligheidhet brandstofsysteem geblokkeerd
en wordt de motor automatisch uitge‐ schakeld.
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐
ten: zie "Berichten brandstofsysteem"
3 93.
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
Het brandstofverbruik (gecombi‐
neerd) van de Opel Combo ligt binnen
een bereik van 7,7 tot 4,7 l/100 km.
De CO 2-emissie (gecombineerd) ligt
binnen een bereik van 179 tot
124 g/km.
Page 134 of 191

132Rijden en bedieningRaadpleeg voor de waarden die spe‐cifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de
andere nationale autopapieren.
Algemene informatie
De opgegeven getallen voor het offi‐
ciële brandstofverbruik en specifieke
CO 2-emissie hebben betrekking op
het EU-basismodel met standaard
uitrusting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2-
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening R (EG) nr.
715/2007 (in de respectievelijke, van
toepassing zijnde versie), waarbij re‐
kening wordt gehouden met het ge‐
wicht van de auto in bedrijfstoestand, zoals voorgeschreven door de veror‐
dening.
De getallen worden alleen gegeven
ter vergelijking tussen verschillende
varianten van de auto's en mogen niet als garantie worden opgevat voor het
werkelijke brandstofverbruik van een
bepaalde auto.Extra uitrusting kan enigszins hogere
resultaten tot gevolg hebben dan de
vermelde getallen voor brandstofver‐
bruik en CO 2. Het brandstofverbruik
hangt bovendien af van de persoon‐
lijke rijstijl, de staat van het wegdek en de verkeersomstandigheden.
Aardgas
De brandstofverbruikswaarden wer‐ den verkregen bij gebruik van de re‐
ferentiebrandstof G20 (methaange‐
halte 99 - 100 mol%) onder de voor‐
geschreven rijomstandigheden. Bij
het rijden op aardgas met een lager
methaangehalte kan het brandstofge‐
bruik van de aangegeven waarden af‐ wijken.Trekhaak
Algemene informatie
Alleen trekhaken gebruiken die voor
uw auto zijn goedgekeurd. Voor au‐ to's die op aardgas rijden is er wellicht
speciale sleepapparatuur nodig.
Het achteraf monteren van een trek‐
haak door een werkplaats laten uit‐
voeren. Zo nodig wijzigingen in de
auto aanbrengen, zoals in het koel‐
systeem, de hitteschilden of andere
uitrusting.
Door montage van een trekhaak
wordt de opening voor het sleepoog
mogelijk afgedekt. Maak in dat geval
gebruik van een kogelstang. Houd de kogelstang altijd in de auto.
Rijgedrag en aanhangertips Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐
demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐
werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd.
Page 135 of 191

Rijden en bediening133Wanneer u een instabiele aanhangerof een caravan met een max. toelaat‐
baar totaalgewicht van meer dan
1300 kg trekt, is het uiterst raadzaam
een stabilisator te gebruiken wanneer
u sneller rijdt dan 80 km/u.
Als de aanhanger begint te slingeren, langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ schakelen als bergopwaarts en onge‐
veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 181.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de mo‐
tor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot max. 12%.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor ie‐ dere 1000 meter aan hoogtetoename
met 10% worden verminderd. Bij het
rijden op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (minder dan 8%, bijv.
snelwegen) hoeft het maximaal toe‐
laatbare treingewicht niet te worden
verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 172
vermeld.Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐
den van de aanhanger is van invloed
op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk (60 kg) staat op het typeplaatje van de
trekhaak en in de autopapieren ver‐
meld. Altijd de maximale kogeldruk
nastreven, vooral bij zware aanhan‐
gers. Nooit rijden met een kogeldruk
lager dan 25 kg.
Achterasbelasting
De toegestane asbelastingen (zie
identificatieplaatje of voertuigdocu‐
menten) mogen niet overschreden
worden.
Page 136 of 191

134Verzorging van de autoVerzorging van de
autoAlgemene informatie ..................135
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 135
Auto stallen .............................. 135
Verwerking van sloopauto .......136
Controle van de auto .................136
Werkzaamheden uitvoeren .....136
Motorkap ................................. 136
Motorolie .................................. 137
Koelvloeistof ............................ 138
Stuurbekrachtigingsvloeistof ...139
Sproeiervloeistof ......................139
Remmen .................................. 139
Remvloeistof ............................ 139
Accu ........................................ 140
Wisserblad vervangen .............141
Gloeilamp vervangen .................142
Halogeenkoplampen ...............142
Mistlampen .............................. 144
Achterlichten ............................ 144
Zijrichtingaanwijzers ................145
Derde remlicht ......................... 145
Kentekenverlichting .................146Binnenverlichting .....................147
Instrumentenverlichting ...........148
Elektrisch systeem .....................148
Zekeringen .............................. 148
Zekeringenkast in motorruimte 149
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................150
Boordgereedschap ....................152
Gereedschap ........................... 152
Velgen en banden .....................152
Winterbanden .......................... 152
Aanduidingen op banden ........153
Bandenspanning .....................153
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 154
Profieldiepte ............................ 155
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 156
Wieldoppen ............................. 156
Sneeuwkettingen .....................156
Bandenreparatieset .................157
Wiel verwisselen ......................159
Reservewiel ............................. 161
Starthulp gebruiken ...................163
Trekken ...................................... 164
Auto slepen ............................. 164
Andere auto slepen .................165Verzorging van uiterlijk ..............166
Verzorging exterieur ................166
Verzorging interieur .................168