Page 113 of 191

Rijden en bediening111Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppeling- en rem intrappen.
Geautomatiseerde versnellingsbak: rem intrappen, de versnellingsbak
schakelt automatisch naar N (neu‐
traal)
Bedien het gaspedaal niet.
Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand 1 om voor te gloeien totdat de
controlelamp ! dooft.
De sleutel kort naar stand 2 draaien
en loslaten.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar stand 0.
Autostop
Tijdens een Autostop wordt de motor
automatisch opnieuw gestart door het koppelingspedaal in te trappen.
Auto's met een geautomatiseerde
versnellingsbak (MTA): schakel een vooruitversnelling in, laat het rempe‐
daal los of zet de hendel in +, – of R
om automatisch opnieuw te starten.
Stop/Start-systeem 3 112.
De auto starten bij lage
temperaturen
De motor kan zonder bijkomende ver‐
warmers gestart worden bij tempera‐
turen tot -25 °C voor dieselmotoren
en -30 °C voor benzinemotoren. Mo‐
torolie met de juiste viscositeit, de
juiste brandstof, uitgevoerd onder‐
houd en een voldoende opgeladen
accu zijn vereist.Turbomotor opwarmen
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motor koud is. Deze beper‐
king is er om het smeersysteem de
motor volledig te laten beschermen.
Motor afzetten BrandstofblokkeersysteemBij een in zekere mate ernstige bot‐
sing wordt omwille van de veiligheid het brandstofsysteem geblokkeerd
en wordt de motor automatisch uitge‐
schakeld.
Controlelamp 9 licht op als de brand‐
stofblokkeerschakelaar wordt geacti‐ veerd en, afhankelijk van de versie, er kan ook een bijbehorend waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center (DIC) 3 87 verschijnen.
Controlelamp generieke waarschu‐
wing 9 3 78.
Page 114 of 191

112Rijden en bedieningLet op
Daarbij wordt de auto automatisch ontgrendeld en branden de waar‐schuwingsknipperlichten en de inte‐
rieurverlichting.
Draai de contactsleutel in de stand 0
om ontladen van de accu te voorko‐
men en raadpleeg onmiddellijk een
werkplaats. Laat de auto inspecteren
op lekken in de motorruimte, onder de auto en bij de brandstoftank.
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐
ten en met de auto kunnen rijden:
1. Contactsleutel naar stand draaien
1 3 110.
2. Schakel de richtingaanwijzer rechts geheel in 3 98.
3. Deactiveer de richtingaanwijzer rechts.
4. Schakel de richtingaanwijzer links
geheel in.
5. Deactiveer de richtingaanwijzer links.
6. Herhaal de stappen 2, 3, 4 en 5.
7. Contactsleutel naar stand 0 draaien.9 Gevaar
Laat een eventuele geur van
brandstof in de auto of een brand‐ stoflek door een werkplaats ver‐helpen. Zet het brandstofblokkeer‐
systeem niet terug, om kans op
brand te vermijden.
Berichten brandstofsysteem 3 93.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.
Stop/Start-systeem
Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐
tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. voor een ver‐
keerslicht of in een file. Het start de
motor automatisch zodra u het kop‐
pelingspedaal bedient.
Een accusensor zorgt ervoor dat een Autostop alleen wordt uitgevoerd
wanneer de accu voldoende geladen
is om te kunnen herstarten.
Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐
baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.
Uitschakelen
Deactiveer het Stop/Start-systeem
handmatig met ^ in de middencon‐
sole. LED in de knopt brandt ter be‐ vestiging van deactiveren.
Page 115 of 191

Rijden en bediening113Afhankelijk van de versie verschijnt er
wellicht ook een bijbehorend bericht
op het Driver Information Center
(DIC) 3 87.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐
onder beschreven:
● Trap het koppelingspedaal in
● Zet de hendel in de neutraalstand
● Laat het koppelingspedaal los
De motor wordt afgezet terwijl het contact ingeschakeld blijft.Een Autostop wordt aangegeven
wanneer controlelamp ^ op het DIC
3 87 verschijnt.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warming, de stuurbekrachtiging en de
remprestaties onveranderd.Voorzichtig
Tijdens een Autostop werkt de
stuurbekrachtiging wellicht minder
goed.
Voorwaarden voor een Autostop
Het Stop/Start-systeem controleert of aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan. Anders is een
Autostop niet mogelijk.
● het Stop/Start-systeem is niet handmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
● het bestuurdersportier is geslo‐ ten en de veiligheidsgordel van
de bestuurder is vastgemaakt
● de accu is voldoende geladen en
in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de motorkoeltemperatuur is niet te hoog
● de temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na rit‐ten met een hoge motorbelasting
● de omgevingstemperatuur is niet
te laag
● de klimaatregeling laat een Autostop toe
● de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief
● de auto is verplaatst sinds de laatste Autostop
● het remvacuüm is voldoende
● de voorruitenwissers werken niet
met hoge snelheid
● achteruitversnelling wordt niet in‐
geschakeld
● achterruitverwarming werkt niet
Buitentemperaturen rond het vries‐
punt kunnen een Autostop verhinde‐
ren.
Bij auto's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak kan een Autostop tot
een snelheid van ong. 10 km/u ge‐
blokkeerd zijn.
Page 116 of 191

114Rijden en bedieningOnmiddellijk na het rijden op de snel‐weg kan mogelijk geen Autostop ge‐
beuren.
Nieuwe auto inrijden 3 110.
Accubeveiliging
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er ver‐
schillende ontlaadbeveiligingen van
de accu ingevoerd als onderdeel van het Stop/Start-systeem.
Motor opnieuw starten
Handgeschakelde versnellingsbak
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten mo‐
gelijk te maken.
Bedien het koppelingspedaal om de
motor te herstarten.
Geautomatiseerde versnellingsbak
Als de hefboom in de stand N staat,
selecteer dan een andere versnelling, of laat anders het rempedaal los of zet de hendel in +, – of R om automatisch
opnieuw te starten.Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Motor opnieuw starten met de
sleutel
In een van de volgende situaties tij‐
dens een Autostop moet u de auto
handmatig met de sleutel starten.
● de veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend
● na het uitschakelen van de motor
zijn er drie minuten verstreken
In deze situatie knippert controlelamp
^ op het DIC en klinkt er een geluids‐
signaal. Afhankelijk van de versie ver‐
schijnt er wellicht ook een bijbeho‐
rend bericht op het DIC 3 87.
Storing
Als controlelampje Æ op de instru‐
mentengroep oplicht, is er een storing
in het Stop/Start-systeem 3 86.Afhankelijk van de versie licht
9 als
alternatief op als controlelampje Æ
niet aanwezig is. Ook kan er een
waarschuwingsbericht op het DIC
verschijnen 3 87.
Generieke waarschuwing 9 3 78.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het op‐
pervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een af‐
lopende of oplopende helling
zo stevig mogelijk. Trap tegelij‐ kertijd het rempedaal in om
minder kracht nodig te hebben.
Page 117 of 191

Rijden en bediening115● Zet de motor af. Draai de con‐tactsleutel naar de stand0 en
trek deze eruit. Stuurwiel ver‐ draaien totdat het stuurslot
merkbaar vergrendelt.
● Schakel als de auto op een vlakke ondergrond of een oplo‐pende helling staat de eerste
versnelling in voordat u het
contact uitschakelt. Op een op‐
lopende helling bovendien de
voorwielen van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel als de auto op een af‐
lopende helling staat de achter‐
uitversnelling in voordat u het
contact uitschakelt. Bovendien
de voorwielen naar de stoep‐
rand toedraaien.
Auto vergrendelen 3 21 en vergren‐
delingssysteem activeren 3 26.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags wor‐
den geactiveerd, wordt de motor au‐
tomatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot stilstand komt.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Roetfilter
Het dieselpartikelfilter verwijdert
schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaat‐ gassen. Het systeem heeft een zelf‐
reinigende functie die tijdens het rij‐ den automatisch wordt geactiveerd,
zonder dat hier een melding over ver‐
schijnt. Het filter wordt geregenereerd door achtergebleven roetdeeltjes pe‐
riodiek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt in be‐
paalde rijomstandigheden automa‐
tisch plaats en kan tot 25 minuten du‐
ren. Dit neemt normaal 15 minuten in
beslag. Autostop is niet beschikbaar
en het brandstofverbruik kan in deze
periode hoger zijn. Enige geur- en
rookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter geregenereerd
moet worden maar de recente rijom‐ standigheden geen automatische re‐
generatie toelieten, knippert controle‐
lamp %. Afhankelijk van de versie
verschijnt er wellicht ook een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center (DIC) 3 87.
Controlelampje % brandt wanneer
het roetfilter vol is. Start het regene‐
reren zo snel mogelijk om schade aan
de motor te vermijden.
Page 118 of 191

116Rijden en bedieningRegeneratieprocesBlijf rijden om het regeneratieproces
te activeren en houd het motortoeren‐
tal boven 2000 omw/min. Indien no‐
dig terugschakelen. De regeneratie
van het dieselpartikelfilter wordt dan
gestart.Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐ broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
De regeneratie verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware be‐
lasting.
Controlelampje % dooft zodra de
zelfreiniging is afgerond.
Katalysator De katalysator vermindert de hoe‐
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐
laatgassen.
Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 128, 3 175 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de ka‐
talysator en elektronische onder‐
delen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of sle‐
pen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige mo‐
torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Achteruit inschakelen: vanuit stil‐
stand 3 seconden na het intrappen
van het koppelingspedaal de ring op
de schakelpook omhoogtrekken en
de versnelling inschakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de neu‐
trale stand laten opkomen, koppeling
weer intrappen en nogmaals schake‐ len.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Page 119 of 191

Rijden en bediening117Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Wanneer schakelen met het oog op
het brandstofverbruik wordt aanbevo‐
len, gaat controlelamp [ of Ò op het
Driver Information Center (DIC) bran‐ den 3 82.
Geautomatiseerde
versnellingsbak
Met de geautomatiseerde versnel‐
lingsbak (MTA) is zowel handmatig
schakelen (handgeschakelde mo‐
dus) als automatisch schakelen (au‐
tomatische modus) mogelijk; beide
met automatische bediening van de
koppeling.
Versnellingsbakdisplay
Weergave van modus en actuele ver‐snelling.
Motor starten
Bij het starten van de motor het rem‐
pedaal intrappen.
Als het rempedaal niet wordt inge‐ trapt, verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center (DIC) samen met een ge‐
luidssignaal 3 93 en kan de motor niet
worden gestart.
Let op
Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information Center (DIC) 3 87 worden aange‐
past.
Bij het intrappen van het rempedaal
schakelt de versnellingsbak automa‐ tisch naar N (neutraalstand) en de
motor kan worden gestart. Dit gebeurt mogelijk met enige vertraging.
Autostop
Als de hefboom tijdens een Autostop
in de stand N staat, selecteer dan een
andere versnelling, of laat anders het
rempedaal los of zet de hendel in +,
– of R om de motor automatisch op‐
nieuw te starten.
Stop/Start-systeem 3 112.
Page 120 of 191

118Rijden en bedieningKeuzehendel
De keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen.
Na het selecteren van A/M, + of - en
het loslaten van de keuzehendel gaat
de hendel automatisch terug naar de
middelste stand.
N:neutrale stando:rijstandA/
M:wisselen tussen automatische
en handgeschakelde modus
In de automatische modus
staat er AUTO op het versnel‐
lingsbakdisplay.R:achteruitversnelling
Uitsluitend inschakelen als de
auto stilstaat. Bij inschakeling
van de achteruitversnelling
staat er "R" op het versnellings‐
bakdisplay.+:opschakelen naar een hogere
versnelling–:terugschakelen naar een la‐
gere versnellingVoorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Wegrijden
Bij het starten van de motor het rem‐pedaal intrappen en de keuzehendel
naar + bewegen om de
eerste versnelling in te schakelen.
Schakel op of terug door de keuze‐ hendel op + of - te zetten.
U kunt versnellingen overslaan door de schakelhendel herhaaldelijk met
korte tussenpozen te bewegen.
Bij het kiezen van een onjuiste ver‐
snelling wordt de bestuurder gewaar‐ schuwd door een akoestisch geluids‐ signaal in combinatie met een bericht
op het Driver Information Center
(DIC) 3 87 . Het systeem schakelt au‐
tomatisch terug naar de meest ge‐ schikte versnelling.
Bij het selecteren van R wordt de ach‐
teruitversnelling ingeschakeld. Na het
loslaten van het rempedaal rijdt de
auto langzaam weg. Om snel weg te
rijden het rempedaal loslaten en met‐ een na het inschakelen van een ver‐
snelling gas geven.
Schakel de automatische modus in
door de keuzehendel op A/M te zet‐
ten. Afhankelijk van de omstandighe‐
den schakelt de transmissie automa‐
tisch andere versnellingen in.
Schakel de handmatige modus in
door de keuzehendel in A/M te zetten.
De huidige versnelling verschijnt op het versnellingsbakdisplay.