Kort en bondig17Motor starten
● Sleutel naar stand 1 draaien.
● Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen.
● Trap de koppeling en rem in.
● Geautomatiseerde versnellings‐ bak: rem intrappen, de versnel‐
lingsbak schakelt automatisch
naar N (neutraal).
● Trap het gaspedaal niet in.
● Dieselmotoren: draai de sleutel naar stand 1 voor het voorgloeien
en wacht totdat de controle‐
lamp ! dooft.
● Sleutel kort naar stand 2 draaien en loslaten.
Motor starten 3 111.Stop/Start-systeem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en bepaalde voorwaarden zijn ver‐
vuld, activeer dan een Autostop zoals
hieronder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de hendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
Een Autostop wordt aangegeven
wanneer ^ op het Driver Information
Center (DIC) verschijnt 3 87.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw bedienen.
Stop/Start-systeem 3 112.
38Stoelen, veiligheidssystemenAan de ontgrendelingshefbomen
trekken, de rugleuning helemaal om‐
hoog zetten en de hefboom loslaten.
Armsteun
Armsteun zo nodig omhoog of om‐
laag zetten.
Verwarming
Activeer de stoelverwarming door op
ß voor de betreffende voorstoel te
drukken. De activering wordt aange‐
duid door de LED in de toets.
Druk nogmaals op ß om de stoelver‐
warming uit te schakelen.
De stoelverwarming wordt met een
thermostaat geregeld en schakelt au‐
tomatisch uit wanneer de stoeltempe‐ ratuur hoog genoeg is.
Langdurig gebruik voor personen met een gevoelige huid wordt afgeraden.
De stoelverwarming werkt bij inge‐schakeld contact en tijdens een
Autostop. Stop/Start-systeem 3 112.
66Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................67
Stuurwielverstelling ...................67
Stuurbedieningsknoppen ...........67
Claxon ....................................... 67
Wis-/wasinstallatie voorruit ........68
Wis-/wasinstallatie achterruit .....68
Koplampsproeiers .....................69
Buitentemperatuur .....................69
Klok ........................................... 69
Elektrische aansluitingen ...........71
Aansteker .................................. 72
Asbakken ................................... 72
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................72
Instrumentengroep ....................72
Snelheidsmeter ......................... 72
Kilometerteller ........................... 73
Dagteller .................................... 73
Toerenteller ............................... 73
Brandstofmeter .......................... 73
Brandstofkeuzeschakelaar ........74
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 75
Service-display .......................... 75Versnellingsbakdisplay ..............76
Controlelampen ......................... 76
Generieke waarschuwing ..........78
Richtingaanwijzer ......................79
Gordelverklikker ........................79
Airbag en gordelspanners .........79
Airbag-deactivering ...................80
Laadsysteem ............................. 80
Storingsindicatielamp ................80
Remsysteem ............................. 81
Slijtage van remblokken ............81
Antiblokkeersysteem (ABS) .......81
Transmissie ............................... 81
Opschakelen ............................. 82
Hellingrem ................................. 82
Ultrasoonparkeerhulp ................82
Elektronische stabiliteitsregeling ....................82
Koelvloeistoftemperatuur ...........83
Voorverwarming ........................83
Roetfilter .................................... 83
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 84
Motoroliedruk ............................. 84
Motorolie verversen ...................85
Motoroliepeil laag ......................85
Te laag brandstofpeil .................85
Brandstoffilter aftappen .............86
Startbeveiliging .......................... 86
Stop-startsysteem .....................86Rijverlichting.............................. 86
Grootlicht ................................... 86
Mistlamp .................................... 86
Mistachterlicht ........................... 86
Cruise control ............................ 87
Portier open ............................... 87
Informatiedisplays ........................87
Driver Information Center ..........87
Boordinformatie ........................... 93
Geluidssignalen .........................93
Berichten brandstofsysteem ......93
Tripcomputer ................................ 94
78Instrumenten en bedieningsorganenControlelampje in de dakconsole
Airbag deactiveren 3 51, 3 80.
Overzicht
9Generieke waarschuwing
3 78ORichtingaanwijzer 3 79XGordelverklikker 3 79vAirbags en gordelspanners
3 79*Airbag deactiveren 3 80pLaadsysteem 3 80ZStoringsindicatielamp 3 80RRemsysteem 3 81FSlijtage van remblokken
3 81uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 81sTransmissie 3 81[ ÒOpschakelen 3 82ZHellingrem 3 82rUltrasoonparkeerhulp 3 82RElektronische stabiliteitsrege‐
ling 3 82$Koelvloeistoftemperatuur
3 83!Voorverwarmen 3 83%Roetfilter 3 83wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 84IMotoroliedruk 3 84, Motor‐
olie verversen 3 85SMotoroliepeil laag 3 85$Te laag brandstofpeil 3 85UBrandstoffilter aftappen
3 86dStartbeveiliging 3 86ÆStop-startsysteem 3 868Buitenverlichting 3 86µStoring rijverlichting 3 86CGrootlicht 3 86>Mistlamp 3 86rMistachterlicht 3 86mCruise control 3 87(Portier open 3 87
Generieke waarschuwing
9 brandt geel.
Afhankelijk van de modelvariant kan
controlelamp 9 afzonderlijk of in com‐
binatie met Æ 3 86, t 3 86, Z
3 82 of r 3 82 branden.
Als 9 in combinatie met I 3 85
brandt: motor onmiddellijk afzetten en de hulp van een werkplaats inroepen.
Bij een storing in controlelamp v voor
airbags en gordelspanners 3 79
licht 9 op.
80Instrumenten en bedieningsorganenBrandt deze niet, dooft deze niet na
4 seconden of licht deze tijdens het
rijden op, dan is er een storing in het
airbagsysteem. De hulp van een
werkplaats inroepen. De airbags en
gordelspanners gaan mogelijkerwijs
niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.
Afhankelijk van de versie licht 9 op bij
een storing in controlelamp v.
Generieke waarschuwing 9 3 78.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 43, 3 46.
Airbag-deactivering
* brandt geel.
Bij geactiveerde
passagiersairbag voor:
Bij het inschakelen van het contact
brandt controlelamp * gedurende
ongeveer 4 seconden, knippert nog
eens 4 seconden en gaat vervolgens
uit.
Bij gedeactiveerde
passagiersairbag voor:
* brandt onafgebroken geel.
Airbag deactiveren 3 51.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet geladen. Motorkoeling wordt mo‐ gelijk onderbroken. De rembekrachti‐
ger werkt eventueel niet meer. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Instrumenten en bedieningsorganen83Brandt onderwegEr zit een storing in het systeem. Ver‐ der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 124, Traction Control-sys‐
teem/Anti-slipregelaar (ASR) 3 123.
Koelvloeistoftemperatuur
$ brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
Als controlelampje $ brandt, is de
koelvloeistoftemperatuur te hoog. Af‐
hankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen. De hulp van een werkplaats
inroepen.Voorzichtig
Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is, moet u stoppen en het
contact uitschakelen. Gevaar voor
motor. Controleer het koelvloei‐
stofpeil.
Raadpleeg uw werkplaats als de
controlelamp aan blijft.
Koelvloeistoftemperatuurmeter 3 75.
Voorverwarming
! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd. Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Let op
Bij zeer hoge buitentemperaturen
kan ! bij het inschakelen van het
contact kort oplichten.
De motor kan worden gestart wan‐
neer ! dooft.
Motor starten 3 111.
Knippert
In het motorvoorverwarmingssys‐
teem wordt een storing gedetecteerd.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Roep de hulp van een werkplaats in
als ! niet dooft.
Roetfilter
% brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
Als het niet na korte tijd dooft of on‐
derweg oplicht, moet het roetfilter
worden gereinigd. Blijven rijden totdat
% dooft. Afhankelijk van de versie
kan er een waarschuwingsbericht op het Driver Information Center (DIC)
3 87 verschijnen.
Laat het motortoerental tijdens het
reinigen zo mogelijk niet tot onder
2000 1/min zakken.
84Instrumenten en bedieningsorganenControlelampje % brandt wanneer
het roetfilter vol is. Start het regene‐
reren zo snel mogelijk om schade aan de motor te vermijden.
Roetfilter 3 115, Stop-startsysteem
3 112.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Controlelampje w brandt, er klinkt
een geluidssignaal en, in modellen
met een multifunctionele versie van
het Driver Information Center (DIC) 3 87, verschijnt er ook een bijbeho‐
rend bericht wanneer er een lekke
band of een veel te lage bandenspan‐ ning wordt geconstateerd.Knippert
Storing in het systeem. Na enkele se‐
conden brandt w ononderbroken. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Afhankelijk van de versie verschijnt er
ook een bijbehorend bericht op het
DIC wanneer er een band zonder een
spanningssensor gemonteerd is (bijv. reservewiel).
Bandenspanningscontrolesysteem
3 154.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
Instrumenten en bedieningsorganen859Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Het oliepeil controleren alvorens dehulp van een werkplaats in te roepen
3 137.
Motorolie verversen
Dieselmotor met
dieselpartikelfilter
I knippert rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
De bewaking van de oliekwaliteit laat
u weten wanneer de olie moet worden
ververst. Controlelampje I knippert
ter indicatie dat de motorolie niet lang
meer meegaat en moet worden ver‐
verst. Afhankelijk van de versie kan er een waarschuwingsbericht op het Dri‐
ver Information Center (DIC) 3 87
verschijnen.
Afhankelijk van de rijomstandighe‐
den, kan het aangegeven verver‐
singsinterval van de olie aanzienlijk
variëren.
Afhankelijk van de modelvariant kan
I op de volgende manieren knippe‐
ren:
● gedurende 1 minuut elke 2 uur of
● in cycli van 3 minuten met I ge‐
durende tussenpozen van 5 seconden uit
De waarschuwing verschijnt elke keer
bij het starten van de motor totdat de
motorolie wordt ververst en het ser‐
vice-display wordt teruggezet. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display 3 75.
Motoroliepeil laag
S brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als tijdens de rit gaat
branden, is het motoroliepeil te laag.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Het oliepeil controleren alvorens de
hulp van een werkplaats in te roepen
3 137.
Te laag brandstofpeil $ brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
Brandt Peil in brandstoftank is te laag. On‐
middellijk bijtanken 3 129.
Tank nooit leegrijden.
Katalysator 3 116.
Knippert
Storing in het brandstofsysteem. Oor‐ zaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen.