86Instrumenten en bedieningsorganenDe naald in de brandstofmeter wijst
naar 0. Brandstofmeter 3 73.
Brandstoffilter aftappen U brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.
Brandt bij een draaiende motor Duidt op aanwezigheid van water in
de diesel. Afhankelijk van de versie
kan er een waarschuwingsbericht op
het Driver Information Center (DIC)
3 87 verschijnen. Onmiddellijk hulp
van een werkplaats inroepen.
Startbeveiliging d brandt geel.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
De hulp van een werkplaats inroepen.Stop-startsysteem
Æ brandt geel.
Er is een storing in het systeem. Oor‐
zaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen.
Controlelampje 9 licht als alternatief
op als controlelampje Æ niet aanwe‐
zig is.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Generieke waarschuwing 9 3 78.
Stop/Start-systeem 3 112.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 96.
Controlelamp 8 licht ook op wan‐
neer de functie Uitstapverlichting in‐
geschakeld is 3 101.
Storing rijverlichting µ brandt geel.Storing in één of meerdere lampen
van de rijverlichting of bijbehorende
zekering.
Controlelamp 9 licht als alternatief op
als µ niet aanwezig is.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Generieke waarschuwing 9 3 78.
Vervangen van lampen 3 142.
Grootlicht C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 96.
Mistlamp > brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 98.
Mistachterlicht
r brandt geel.
88Instrumenten en bedieningsorganen● lampje Stop/Start-systeem3 112
● boordinformatie 3 93
● tripcomputer 3 94
Menu's en opties selecteren
U selecteert de menu's en opties met
de toetsen op het instrumentenbord.Druk op SETq:
● één keer voor het instellingen‐ menu
● nogmaals indrukken voor een menuoptie en submenuopties
● na wijzigingen nogmaals kort in‐ drukken om een waarde te be‐
vestigen en automatisch terug
naar het vorige scherm van het
display te gaan
Houd eventueel SETq ingedrukt om
terug naar het vorige scherm van het
display te gaan zonder wijzigingen in
de huidige menuoptie op te slaan.
Let op
Na een bepaalde tijd wordt het menu
Instellingen automatisch afgesloten.
Alleen wijzigingen die al via SETq
bevestigd zijn, worden opgeslagen.
Druk op R om op het scherm omhoog
te bladeren of om de weergegeven
waarde te verhogen. Ingedrukt hou‐
den om de waarde snel te verhogen
(opnieuw indrukken om op de gewen‐ ste waarde te stoppen).
Druk op S om op het scherm omlaag
te bladeren of om de weergegeven
waarde te verlagen. Ingedrukt hou‐
den om de waarde snel te verlagen
(opnieuw indrukken om op de gewen‐ ste waarde te stoppen).
Instrumenten en bedieningsorganen93Boordinformatie
Geluidssignalen Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐
gen veiligheidsgordels geniet de pri‐
oriteit boven alle andere geluidssig‐
nalen.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
● Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Bij aangetrokken handrem vanaf een bepaalde snelheid.
● Wanneer de parkeerhulp een ob‐
stakel herkent.
● Als er een storing in de parkeer‐ hulp wordt gedetecteerd.
● Als bij het wegrijden een van de portieren, de motorkap of de ach‐terklep niet goed gesloten is.
● Als de snelheid korte tijd een be‐
paalde limiet overschrijdt.● Als het Stop/Start-systeem de motor niet automatisch opnieuwkan starten.
● Auto's met geautomatiseerde versnellingsbak; rempedaal is bij
het starten van de motor niet in‐
getrapt.
● Auto's met geautomatiseerde versnellingsbak; bij het wegrijdenof onderweg is een onjuiste ver‐
snelling geselecteerd.
● Auto's met geautomatiseerde versnellingsbak; wanneer de
auto stilstaat, als de motor loopt
en er een versnelling ingescha‐
keld is: transmissie schakelt in
bepaalde situaties automatisch
N in.
● Als de koppeling bij auto's met geautomatiseerde versnellings‐
bak oververhit is.
● Bij een transmissiestoring bij au‐ to's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak.
● Als er een waarschuwingsbe‐ richt, bijv. lage bandenspanning,
op het Driver Information Center
(DIC) verschijnt.Bij het parkeren van de auto
en/of het openen van het
bestuurdersportier
● Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
Berichten
brandstofsysteem
BrandstofblokkeersysteemBij een in zekere mate ernstige bot‐sing wordt omwille van de veiligheid
het brandstofsysteem geblokkeerd
en wordt de motor automatisch uitge‐
schakeld.
Controlelamp 9 3 78 licht op als de
brandstofblokkeerschakelaar wordt geactiveerd en, afhankelijk van de
versie, er kan ook een bijbehorend
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 87 ver‐
schijnen.
Zie " Motor afzetten " om het brand‐
stofblokkeersysteem terug te zetten
en met de auto te kunnen rijden
3 111.
102VerlichtingDeze handeling kan tot zevenmaalworden herhaald tot een maximale
duur van 210 seconden.
Controlelamp 8 3 86 op de instru‐
mentengroep gaat bij gebruik bran‐ den. Afhankelijk van de versie kan er
een waarschuwingsbericht op het Dri‐
ver Information Center (DIC) 3 87
verschijnen.
Uitschakelen
Trek langer dan 2 seconden aan de
richtingaanwijzerhendel om uit te
schakelen.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er ver‐
schillende ontlaadbeveiligingen van
de accu ingevoerd als onderdeel van
het Stop/Start-systeem.
Stop/Start-systeem 3 112.
Rijden en bediening109Rijden en bedieningRijtips......................................... 109
Controle over de auto ..............109
Sturen ...................................... 110
Starten en bediening .................110
Nieuwe auto inrijden ................110
Contactslotstanden ..................110
Motor starten ........................... 111
Motor afzetten ......................... 111
Uitrol-brandstofafsluiter ...........112
Stop/Start-systeem ..................112
Parkeren .................................. 114
Uitlaatgassen ............................. 115
Roetfilter .................................. 115
Katalysator .............................. 116
Handgeschakelde versnellings‐ bak ............................................. 116
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 117
Versnellingsbakdisplay ............117
Motor starten ........................... 117
Keuzehendel ........................... 118
Handgeschakelde modus ........119
Elektronische rijprogramma's ..120
Storing ..................................... 120Remmen.................................... 121
Antiblokkeersysteem ...............121
Handrem .................................. 122
Remassistentie ........................122
Hellingrem ............................... 122
Rijregelsystemen .......................123
Traction Control .......................123
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 124
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 125
Cruise control .......................... 125
Parkeerhulp ............................. 126
Brandstof ................................... 128
Brandstof voor benzinemotoren .....................128
Brandstof voor dieselmotoren . 128
Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 129
Tanken .................................... 129
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 131
Trekhaak .................................... 132
Algemene informatie ...............132
Rijgedrag en aanhangertips ....132
Aanhanger trekken ..................133Rijtips
Controle over de autoNooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
Veel systemen werken dan niet meer (bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
tiging). Als u op deze manier rijdt,
brengt u uzelf en anderen in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop, maar er is een gecontro‐
leerde vermindering in de stuurbe‐
krachtiging en de voertuigsnelheid is
verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 112.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de
pedalen leggen.
110Rijden en bedieningSturenAls de stuurbekrachtiging niet meer
werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.Voorzichtig
Laat het stuurwiel bij een stil‐
staande auto nooit geheel ver‐
grendeld, omdat dit de stuurbe‐
krachtigingspomp kan beschadi‐
gen.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Gedurende de inrijperiode kunnen
het brandstof- en motorolieverbruik
hoger zijn en wordt het roetfilter wel‐
licht vaker geregenereerd. Autostop
wordt mogelijk uitgeschakeld om de
accu te kunnen laden.
Roetfilter 3 115.Contactslotstanden0:stuurslot opgeheven, contact uit1:contact aan, bij dieselmotor:
voorgloeien2:starten
Rijden en bediening111Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppeling- en rem intrappen.
Geautomatiseerde versnellingsbak: rem intrappen, de versnellingsbak
schakelt automatisch naar N (neu‐
traal)
Bedien het gaspedaal niet.
Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand 1 om voor te gloeien totdat de
controlelamp ! dooft.
De sleutel kort naar stand 2 draaien
en loslaten.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar stand 0.
Autostop
Tijdens een Autostop wordt de motor
automatisch opnieuw gestart door het koppelingspedaal in te trappen.
Auto's met een geautomatiseerde
versnellingsbak (MTA): schakel een vooruitversnelling in, laat het rempe‐
daal los of zet de hendel in +, – of R
om automatisch opnieuw te starten.
Stop/Start-systeem 3 112.
De auto starten bij lage
temperaturen
De motor kan zonder bijkomende ver‐
warmers gestart worden bij tempera‐
turen tot -25 °C voor dieselmotoren
en -30 °C voor benzinemotoren. Mo‐
torolie met de juiste viscositeit, de
juiste brandstof, uitgevoerd onder‐
houd en een voldoende opgeladen
accu zijn vereist.Turbomotor opwarmen
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motor koud is. Deze beper‐
king is er om het smeersysteem de
motor volledig te laten beschermen.
Motor afzetten BrandstofblokkeersysteemBij een in zekere mate ernstige bot‐
sing wordt omwille van de veiligheid het brandstofsysteem geblokkeerd
en wordt de motor automatisch uitge‐
schakeld.
Controlelamp 9 licht op als de brand‐
stofblokkeerschakelaar wordt geacti‐ veerd en, afhankelijk van de versie, er kan ook een bijbehorend waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center (DIC) 3 87 verschijnen.
Controlelamp generieke waarschu‐
wing 9 3 78.
112Rijden en bedieningLet op
Daarbij wordt de auto automatisch ontgrendeld en branden de waar‐schuwingsknipperlichten en de inte‐
rieurverlichting.
Draai de contactsleutel in de stand 0
om ontladen van de accu te voorko‐
men en raadpleeg onmiddellijk een
werkplaats. Laat de auto inspecteren
op lekken in de motorruimte, onder de auto en bij de brandstoftank.
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐
ten en met de auto kunnen rijden:
1. Contactsleutel naar stand draaien
1 3 110.
2. Schakel de richtingaanwijzer rechts geheel in 3 98.
3. Deactiveer de richtingaanwijzer rechts.
4. Schakel de richtingaanwijzer links
geheel in.
5. Deactiveer de richtingaanwijzer links.
6. Herhaal de stappen 2, 3, 4 en 5.
7. Contactsleutel naar stand 0 draaien.9 Gevaar
Laat een eventuele geur van
brandstof in de auto of een brand‐ stoflek door een werkplaats ver‐helpen. Zet het brandstofblokkeer‐
systeem niet terug, om kans op
brand te vermijden.
Berichten brandstofsysteem 3 93.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.
Stop/Start-systeem
Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐
tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. voor een ver‐
keerslicht of in een file. Het start de
motor automatisch zodra u het kop‐
pelingspedaal bedient.
Een accusensor zorgt ervoor dat een Autostop alleen wordt uitgevoerd
wanneer de accu voldoende geladen
is om te kunnen herstarten.
Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐
baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.
Uitschakelen
Deactiveer het Stop/Start-systeem
handmatig met ^ in de middencon‐
sole. LED in de knopt brandt ter be‐ vestiging van deactiveren.