66Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................67
Stuurwielverstelling ...................67
Stuurbedieningsknoppen ...........67
Claxon ....................................... 67
Wis-/wasinstallatie voorruit ........68
Wis-/wasinstallatie achterruit .....68
Koplampsproeiers .....................69
Buitentemperatuur .....................69
Klok ........................................... 69
Elektrische aansluitingen ...........71
Aansteker .................................. 72
Asbakken ................................... 72
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................72
Instrumentengroep ....................72
Snelheidsmeter ......................... 72
Kilometerteller ........................... 73
Dagteller .................................... 73
Toerenteller ............................... 73
Brandstofmeter .......................... 73
Brandstofkeuzeschakelaar ........74
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 75
Service-display .......................... 75Versnellingsbakdisplay ..............76
Controlelampen ......................... 76
Generieke waarschuwing ..........78
Richtingaanwijzer ......................79
Gordelverklikker ........................79
Airbag en gordelspanners .........79
Airbag-deactivering ...................80
Laadsysteem ............................. 80
Storingsindicatielamp ................80
Remsysteem ............................. 81
Slijtage van remblokken ............81
Antiblokkeersysteem (ABS) .......81
Transmissie ............................... 81
Opschakelen ............................. 82
Hellingrem ................................. 82
Ultrasoonparkeerhulp ................82
Elektronische stabiliteitsregeling ....................82
Koelvloeistoftemperatuur ...........83
Voorverwarming ........................83
Roetfilter .................................... 83
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 84
Motoroliedruk ............................. 84
Motorolie verversen ...................85
Motoroliepeil laag ......................85
Te laag brandstofpeil .................85
Brandstoffilter aftappen .............86
Startbeveiliging .......................... 86
Stop-startsysteem .....................86Rijverlichting.............................. 86
Grootlicht ................................... 86
Mistlamp .................................... 86
Mistachterlicht ........................... 86
Cruise control ............................ 87
Portier open ............................... 87
Informatiedisplays ........................87
Driver Information Center ..........87
Boordinformatie ........................... 93
Geluidssignalen .........................93
Berichten brandstofsysteem ......93
Tripcomputer ................................ 94
78Instrumenten en bedieningsorganenControlelampje in de dakconsole
Airbag deactiveren 3 51, 3 80.
Overzicht
9Generieke waarschuwing
3 78ORichtingaanwijzer 3 79XGordelverklikker 3 79vAirbags en gordelspanners
3 79*Airbag deactiveren 3 80pLaadsysteem 3 80ZStoringsindicatielamp 3 80RRemsysteem 3 81FSlijtage van remblokken
3 81uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 81sTransmissie 3 81[ ÒOpschakelen 3 82ZHellingrem 3 82rUltrasoonparkeerhulp 3 82RElektronische stabiliteitsrege‐
ling 3 82$Koelvloeistoftemperatuur
3 83!Voorverwarmen 3 83%Roetfilter 3 83wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 84IMotoroliedruk 3 84, Motor‐
olie verversen 3 85SMotoroliepeil laag 3 85$Te laag brandstofpeil 3 85UBrandstoffilter aftappen
3 86dStartbeveiliging 3 86ÆStop-startsysteem 3 868Buitenverlichting 3 86µStoring rijverlichting 3 86CGrootlicht 3 86>Mistlamp 3 86rMistachterlicht 3 86mCruise control 3 87(Portier open 3 87
Generieke waarschuwing
9 brandt geel.
Afhankelijk van de modelvariant kan
controlelamp 9 afzonderlijk of in com‐
binatie met Æ 3 86, t 3 86, Z
3 82 of r 3 82 branden.
Als 9 in combinatie met I 3 85
brandt: motor onmiddellijk afzetten en de hulp van een werkplaats inroepen.
Bij een storing in controlelamp v voor
airbags en gordelspanners 3 79
licht 9 op.
Klimaatregeling103KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............103
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................103
Airconditioning ......................... 104
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 105
Luchtroosters ............................. 107
Verstelbare luchtroosters ........107
Vaste luchtroosters ..................108
Onderhoud ................................. 108
Luchtinlaat ............................... 108
Pollenfilter ................................ 108
Airconditioning regelmatig
aanzetten ............................... 108
Service .................................... 108Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtdebiet
● luchtverdeling
Achterruitverwarming Ü 3 31.
Temperatuur
rood:warmblauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet Luchtdebiet instellen door de ventila‐torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
LuchtverdelingM:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimteJ:naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimteV:naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
108KlimaatregelingVaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit en de
zijruiten, alsook in de voetenruimte.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per maand, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.
Service
Om optimale koeling te garanderen,
wordt aangeraden het klimaatregel‐
systeem jaarlijks, voor het eerst
3 jaar na ingebruikneming van de
auto, te laten controleren, lettend op:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en ver‐ damper reinigen
● prestatietest
Rijden en bediening115● Zet de motor af. Draai de con‐tactsleutel naar de stand0 en
trek deze eruit. Stuurwiel ver‐ draaien totdat het stuurslot
merkbaar vergrendelt.
● Schakel als de auto op een vlakke ondergrond of een oplo‐pende helling staat de eerste
versnelling in voordat u het
contact uitschakelt. Op een op‐
lopende helling bovendien de
voorwielen van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel als de auto op een af‐
lopende helling staat de achter‐
uitversnelling in voordat u het
contact uitschakelt. Bovendien
de voorwielen naar de stoep‐
rand toedraaien.
Auto vergrendelen 3 21 en vergren‐
delingssysteem activeren 3 26.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags wor‐
den geactiveerd, wordt de motor au‐
tomatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot stilstand komt.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Roetfilter
Het dieselpartikelfilter verwijdert
schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaat‐ gassen. Het systeem heeft een zelf‐
reinigende functie die tijdens het rij‐ den automatisch wordt geactiveerd,
zonder dat hier een melding over ver‐
schijnt. Het filter wordt geregenereerd door achtergebleven roetdeeltjes pe‐
riodiek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt in be‐
paalde rijomstandigheden automa‐
tisch plaats en kan tot 25 minuten du‐
ren. Dit neemt normaal 15 minuten in
beslag. Autostop is niet beschikbaar
en het brandstofverbruik kan in deze
periode hoger zijn. Enige geur- en
rookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter geregenereerd
moet worden maar de recente rijom‐ standigheden geen automatische re‐
generatie toelieten, knippert controle‐
lamp %. Afhankelijk van de versie
verschijnt er wellicht ook een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center (DIC) 3 87.
Controlelampje % brandt wanneer
het roetfilter vol is. Start het regene‐
reren zo snel mogelijk om schade aan
de motor te vermijden.
185Bedieningsorganen......................67
Bekerhouders .............................. 59
Bekleding .................................... 168
Belading ........................... 36, 39, 40
Beladingsinformatie .....................65
Berichten brandstofsysteem. 93, 111
Beslagen lampglazen ..................99
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 125
Beveiliging van de auto ................26
Binnenspiegels ............................. 29
Binnenverlichting .................99, 147
Bolle vorm .................................... 27
Boordgereedschap .....................152
Brandstof .................................... 128
Brandstofblokkeersysteem ..78,
93, 111
Brandstoffilter aftappen ...............86
Brandstofkeuzeschakelaar ..........74
Brandstofmeter ............................ 73
Brandstoftank ............................. 180
Brandstofverbruik .........................87
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot. 131
Brandstof voor benzinemotoren 128
Brandstof voor dieselmotoren ...128
Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 129
Buitenspiegels .............................. 27
Buitentemperatuur .......................69
Buitenverlichting ........................... 96C
Car Pass ...................................... 20
Centrale vergrendeling ................21
Claxon ................................... 13, 67
CNG............................................ 180
Conformiteitsverklaring ...............182
Contactslotstanden ....................110
Controlelampen ......................72, 76
Controle over de auto ................109
Controles .................................... 136
Cruise control ...................... 87, 125
D Dagrijlicht ................................ 87, 97
Dagteller ...................................... 73
Dakbalken..................................... 60 Dakbelasting ................................. 65
Dakconsole .................................. 59
Dakdrager .................................... 64
Dakdragers ................................... 65
Datum ........................................... 87
De belangrijkste informatie voor uw eerste rit................................. 6
Derde remlicht ........................... 145
DIC ............................................... 87
Diefstalvergrendeling ....................21
Dimlicht of grootlicht .....................96
Driepuntsgordel ........................... 44
Driver Information Center .............87E
Ecomodus (E) ............................. 120
Elektrisch bediende ruiten ...........29
Elektrische aansluitingen .............71
Elektrische verstelling ..................28
Elektrisch systeem...................... 148
Elektronische rijprogramma's ....120
Elektronische stabiliteitsregeling ..82
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ................................ 82, 124
Elektronisch klimaatregelsysteem ..............105
ESC (elektronische stabiliteits‐ regeling) .................................. 124
Event Data Recorders (EDR) .....182
F
Frontaal airbagsysteem ...............50
G
Geautomatiseerde versnellingsbak ......................117
Gebruik van deze handleiding .......3
Geluidssignaal .............................. 87
Geluidssignaal gordelverklikker ....87
Geluidssignaal maximumsnelheid 87
Geluidssignalen ........................... 93
Generieke waarschuwing 78, 93 , 111
Gereedschap ............................. 152
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4